Benno Barnard

Afscheid van de handkus

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Na het interview met uitgever Emile Brugman in Knack Extra (Boek 11) over de Joseph Roth-vertalingen schreef Benno Barnard een brief aan zijn idool.

Lieber Joseph Roth!

Toen het doek al viel over Europa, zat jij in Amsterdamse cafés en op de dijk in Oostende de wereld vast te leggen die je was ontglipt. In de boeken die je hebt nagelaten kan ik het voorbije aanraken: het Europa van voor 1918, dat voor mijn grootouders nog een levende realiteit was. Holland had niet meegedaan aan de oorlog en de balk van de tijd leek er ongebroken. De wereld waarin mijn ouders zijn opgegroeid, is een ruimte vol vreemd geworden woorden, waarvan de heimwee-inductie zo sterk is dat bijvoorbeeld antimakassar volstaat om mijn moeders moeder in haar leunstoel weer tot leven te wekken. Ze leunt met haar hoofd tegen een gehaakt kleedje, dat het trijp van de rugleuning beschermt tegen vlekken die haarolie zou kunnen veroorzaken. Daar hoort dat woord bij.

Nostalgie is een nuttige stof in de hersenen van historisch licht getikten zoals ik.

Of zeg dubbelmonarchie en ogenblikkelijk zit ik tegenover je aan tafel. Dankzij dat ene woord leef je onmiddellijk weer; daar hoef ik zelfs geen boek van je voor open te slaan.

Je verliet het Europese ondermaanse in een daarvoor geschikt jaar, in 1939 namelijk, terwijl je stoffelijke zelf met leren riemen was vastgebonden op een hospitaalbed in Parijs. Je had gezopen en geschreven als een bezetene – beide activiteiten waren dusdanig met elkaar verbonden geweest, dat je op je sterfbed wellicht gunstig zou hebben gereageerd op een inktinfuus. Je was vijfenveertig jaar, jonger dan ik nu.

Is het daarom gepast dat ik je tutoyeer?

In de dubbelmonarchie wist je tenminste wie je kon tutoyeren en wie niet. Ook in het woeste Galicië, jouw geboortestreek. Vanaf de vierde klas van het gymnasium Duitse stijl – en jij hebt zo’n okergeel geschilderd gymnasium gevolgd – veranderde je van Du in Sie. Het was een rite de passage waar je naar uitkeek, zo heb ik begrepen. Je begon aan de zomervakantie als een kind, je kwam er als een volwassene uit te voorschijn.

Mijn tijdperk verafschuwt helaas het spel der vormen. Het gevolg is dat je Nederland niet meer zou herkennen, want in dat land zijn boertigheid en lompheid tot norm verheven. Iedereen is doodsbang beschaafd te lijken. Nee, jij zou het zeker niet herkennen; je herkende het Oostenrijk van na 1918 al niet eens meer.

Hoe dat zij, ik praat dus tegen een literair overschot.

Een dichter beweerde dat grote schrijvers na hun dood veranderen in hun bewonderaars. Misschien heb ik zo ontdekt wie ik werkelijk ben: een stukje van jou. In elk geval leef je voort bij mijn uitgeverij, Atlas, die al je romans en een keuze uit je journalistieke werk publiceert.

Het is onvermijdelijk dat ik hier op jouw stokpaard uitrijd: dat betreurde keizerrijk- koninkrijk van je. Ik ben ervan overtuigd dat Oostenrijk-Hongarije het eerder aan zijn omgangsvormen dan aan zijn leger te danken had dat het 1918 überhaupt haalde. Die omgangsvormen strekten zich dan ook tot de politiek uit. Ze hielden bijvoorbeeld in dat iedereen onderwijs kon genieten in zijn eigen taal, van het Sloveens tot het Jiddisch. Maar tegen wie zeg ik het.

Omgangsvormen, vormen tout court, zijn nu precies datgene wat mijn moeder had meegenomen uit haar verdwenen jeugd. Ik ben vanuit een modern perspectief zo verschrikkelijk ouderwets opgevoed! Ik erfde een levenswijze van haar, een kleine, handzame, praktische, alledaagse ethiek, zoals zij die weer had geërfd uit de negentiende eeuw. Daardoor sta ik veel dichter bij je dan de meeste van mijn tijdgenoten.

Het is waar dat in de epoche van de dubbelmonarchie mensen de neiging hadden zich te vereenzelvigen met hun plichtsbetrachting, dat ze uit vrees voor het informele als het ware onmachtig waren om hun eenzaamheid te delen met elkaar. De hoffelijkheid leidde ook tot frustraties. Het is een thema dat je trouwens zelf aanroert in ‘Radetzkymars’, nog altijd je beroemdste roman. Ik beken dat ik in dat opzicht de huidige tijd prefereer.

Maar voor de rest is de situatie er in moreel opzicht niet op verbeterd. In mijn tijdvak spelen volwassenen vieze spelletjes op televisie. Ouders laten hun kinderen in de steek; vervolgens prijzen ze hun egoïsme aan alsof ze in het belang van hun nageslacht handelen. Onze eerlijkheid is radicale oneerlijkheid. Onze humor is cynisme; ons cynisme heeft het vrijwel onmogelijk gemaakt een gesprek te voeren zonder regelmatig aanhalingstekens in de lucht te schrijven.

Je hoort het: ik ben net als jij erg goed in conservatief gemopper. Overigens ben ik nooit in je geboortestad Brody geweest, maar ik weet dat Galicië in de negentiende eeuw als het begin van het einde van de beschaving gold. In een oud reisverslag las ik het navolgende: wanneer iemand vanuit Duitsland of Wenen naar het oosten reisde, vreesde hij de beschaving voorgoed achter zich te hebben gelaten, maar in jouw omgeving trof hij tot zijn opluchting ontwikkeling, omgangsvormen en wit tafellinnen aan, onmiskenbaar manifestaties van de Duitse geest.

De met dat witte linnen gedekte tafel stond tweeduizend kilometer van haar wieg, maar bevond zich wel degelijk in de wereld van mijn moeder, die net als jij een onderdaan van het oude Europa was. Geen wonder dus dat ik jouw spottende heimwee naar het ancien régime herken, jouw vermenging van satire en melancholie. Als één schrijver voor mij het oude Europa belichaamt, dan jij wel. Wat een droevig genot je te lezen, Joseph!

Natuurlijk was de dubbelmonarchie – die voortzetting van een operette met andere middelen – in allerlei opzichten ook een rotland. Maar het bood tenminste het voordeel dat het niet de pretenties van een heilstaat had. Er zijn historici die beweren dat het een ‘gevangenis van vele volkeren’ was. Er zijn ook historici die beweren dat de bevolking van Vlaanderen zit opgesloten in een gevangenis die België heet. Vergeef me dat ik grijns.

Als product van een provinciestadje nabij de moerassen aan de tsaristische grens begreep je maar al te goed dat het rijk ten onder was gegaan aan de verstoorde spanning tussen de periferie en het centrum. Ik weet niet of je je eigen werk weleens herleest, maar sta me toe dat ik je het navolgende citaat uit ‘Radetzkymars’ in herinnering breng: ‘Zodra onze keizer de ogen sluit, vallen we in honderd stukjes uiteen. De Balkan zal machtiger blijken dan wij. Alle volkeren zullen hun smerige kleine staatjes stichten (…) Deze tijd wil zelfstandige, nationale staten scheppen! Aan God wordt niet meer geloofd. De nieuwe religie is het nationalisme.’

Je was ervan overtuigd dat het rationele Franse mensbeeld – en de bijbehorende jakobijnse lekenstaat – de diepe onredelijkheid van de mens miskende. Je was alles welbeschouwd freudiaanser dan Freud. Je geloofde dat de van zijn noodzakelijke mythe beroofde Europeaan gedoemd was een veel verschrikkelijker mythe te omhelzen.

Het was Habsburg of Hitler voor jou.

‘Mijn oude heimat, de monarchie, was een groot huis met vele deuren en vele kamers, voor verschillende soorten mensen. Het huis werd opgedeeld, gespleten, vernield. Ik heb er niets meer te zoeken.’ Die schrijnende zinnen schrijf je in ‘De Kapucijnercrypte’. Ze lijken me heel geschikt als wandspreuk voor het Belgische parlement.

Wat was er na 1918 van Oostenrijk overgebleven? Een banale en sinistere republiek, waar vrouwen lezingen over vrijwillige sterilisatie bijwoonden, geldverdienen als het hoogste goed werd beschouwd en naast gentiaan en edelweiss de bloed- en bodemideologie bloeide. Jouw ouwe Brody lag plotseling in Polen, zoals het later in de Sovjet-Unie zou komen te liggen, en nog weer later in de ongelukkige democratie Oekraïene. En er scheuren zich nog altijd stukken Balkan af – het uiteenvallen van het oude Europa gaat nog altijd door.

Ik zwaai hier in België met mijn eigen machteloze pen naar de nationalisten, maar bij die zinloze bezigheid voel ik me in elk geval bemoedigd en geïnspireerd door jou. Boven mijn bureau hangt je foto. Je knikt me toe vanaf de dijk in Oostende. Je zit achter een paar lege glazen op een caféterras en kijkt structureel beschonken over de zee uit. Het is 1936.

‘Gelukkig België, het heeft een koning,’ mompel je.

Ik groet je vol dankbare genegenheid,

Benno Barnard




Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content