‘Uwen lekkeren zoon’: brieven óver Paul Van Ostaijen voorgesteld

Rik Van Cauwelaert en Matthijs de Ridder leidden in het Antwerpse Letterenhuis een cahier met brieven over Paul Van Ostaijen in.

22 februari: aanvangsuur, 19 uur. Omdat gewoonten zich niet houden aan wetten maar hun eigen regels hebben, tikte de immer strenge maar rechtvaardige directeur, mevrouw Leen Van Dijck met een knokkel tegen de microfoon om 19.30 uur. Toen de geluidsoverbrenger van naar schatting een halve eeuw oud, een kreet van pijn uitstootte, nam de waardin van dit oord het woord. Zij heette iedereen welkom en was blij met het talrijk opgekomen publiek, wat zij niet verwacht had door de krokusvakantie. Zij ging in op de werkelijke reden van de bijeenkomst, namelijk de uitgave van het vierde deel van de publicaties van het Paul Van Ostaijen Genootschap, waarvan de redactie geleid wordt door Matthijs de Ridder. Waarop zij het vierde deel aan de aanwezigen toonde en het vervolgens in haar mouw stak.

Zij hield er ook aan te wijzen op het groot aantal brieven, handschriften, tijdschriften en documenten in het bezit van het Letterenhuis. Ook een paar kleurtekeningen op papier had het letterenbordeel inmiddels verzameld. Achter glas en onder dimlicht zijn ze te bewonderen in de zaal met de tijdsbalk. Naast de kwestie maar niet geheel onterecht stak zij een lijvig boek de hoogte in, Het Verzameld Proza van Kurt Köhler, achterna gezeten door een verantwoording van de uitgave en een schets van het leven en het werk van deze halve tijdgenoot van de Pol. Lang wilde zij over een van haar lievelingen niet uitweiden. Dat zou die avond door iemand anders gebeuren. Ook deze uitgave verdween in haar mouw. Waarop zij het welkomstwoord afsloot met het opvorderen van de inleider van de avond.

Dokter wordt mens
Een statig man op de eerste rij stond op. Het bleek Rik Van Cauwelaert te zijn, opperstalmeester van Knack. Hij begon met te wijzen op de spanning die er heerste tussen een voorouder van hem en Paul van Ostaijen. De koord was echter niet altijd gespannen. Op een vreemde manier bleek er een soort van verbondenheid tussen de twee te bestaan. Maar genoeg de familie bewierookt. Snel de sprong gemaakt naar het laatste verblijf van Paul van Ostaijen, het sanatorium in Miavoye-Anthée, waar hij op 18 maart 1928 dood in bed wordt gevonden, het gezicht naar het raam gekeerd. Die ligging heeft Rik Van Cauwelaert diep in het hart getroffen, maar meer nog de briefwisseling van de directeur-longspecialist. Zijn laatste mediabericht, een telegram aan Van Ostaijens huisdokter in Antwerpen, is kort: ‘Ostayen décédé prière prévenir famille’.

Voorafgaand aan dit droge bericht zijn er echter brieven waarin de dokter een mens wordt en zijn gevoelens toont. De langste en belangrijkste is opgenomen in het vierde cahier. De doktersbrieven die er echter niet in staan tonen aan dat Van Ostaijen eigenlijk ten dode was opgeschreven toen hij arriveerde, maar dat hij een optimale verzorging kreeg, omdat de patiënt een bijzonder tedere jongeman was.

Daar hield mijn baas het echter niet bij. Hij wees op Van Ostaijens positie in exil. In Berlijn, dus. Even koppelde hij de tijd van Van Ostaijen aan de geest van Europa na de Eerste Wereldoorlog, de tijd waarin de Amerikaanse jazz Europa overspoelde. Tot slot wees hij op de invloed van het gedachtegoed van de gebroeders Jespers op het poëtisch en grotesk werk van de dichter van de Feesten van Angst en Pijn en Bezette stad. De eerste draait rond zijn eenzaamheid in Berlijn en de tweede is in wezen een journalistiek verslag op poëtische wijze van de inname, bezetting en aftocht van het Duitse leger van de Scheldestad. Zonder de druk en de vriendschap van Oscar en vooral Flor zouden bovendien de kunstkritieken van Paul Van Ostaijen er anders hebben uitgezien en inhoudelijk een geheel andere richting zijn uitgegaan.

Brieven óver Van Ostaijen
Waarop het tijd was voor het serieuze werk. Matthijs de Ridder, artistiek trekpaard van het Genootschap, begon zijn toespraak met erop te wijzen dat voor het vierde cahier bewust gekozen was voor brieven óver Van Ostaijen. Ze geven een beeld van hoe mensen de dichter ervoeren. Zowel mensen die hem van nabij hebben gekend of hem maar terloops ontmoetten. Door een voorval, bijvoorbeeld. De longspecialist is al eens ter sprake gekomen. Dalen we op de maatschappelijke ladder af, komen we terecht bij iemand die na de rel met kardinaal Mercier op 17 september 1917 een brief schrijf aan de rentenierende loodgieter Hendrik Van Ostaijen, vader van de dichter.

Mijnheer Van Ostaijen, Gisteren om 5oe uren is Monsieur Cardinael Mercier, hier in onze stad aangekomen, en zijne intrede gedaen in de Kerk van Sint-Joris, gelijk Uwe weet, welnu zijne Doorluchtigheid is ontvangen geweest [op gefluit en uitgejouwd] door eene bende schoeliën, bandieten en vagebonden van Brussel en hier van Antwerpen, welnu UWEN LEKKEREN ZOON, heeft ook het geluk gehad van te kunnen fuiten en uittejouwen; is Uwe schoelie somtijds daer vooren betaeld; wordt hij niet betaeld; welnu hij mag erop rekenen, hij is aangeteekend en zal van ons [tien dubbel betaeld worden en hij mag er vast op rekenen, wij zullen hem eens leeren fluiten en uitjouwen] gij moogt hem nu verwittegen. Later zal ik U meer schrijven [over spek en vet] Eenen Katollieken man.
Het tweede deel van het cahier concentreert zich op het verblijf van Zot Polleken, zoals hij ook werd genoemd, in het Waalse sanatorium. Een brief van Eddy du Perron aan Gaston Burssens drukt zijn leed uit met de dood en vooral de begrafenis aldaar, een plek waar hij naartoe was gegaan ‘om aan te sterken’. Wat echter het meest opvalt is de toon. Van Van Ostaijen schakelt Du Perron algauw over naar een sfeer waarin hijzelf naar voor komt als de grote voorvechter en verdediger van de dichter.

Een ander aspect waarop Matthijs de Ridder de nadruk legde was de marginaliteitpositie van Paul Van Ostaijen. Het is pas na zijn dood dat men zijn waarde als kunstcriticus, politiek analyticus en dichter begint in te zien. En dan nog aan een bijzonder traag tempo. Van de gelegenheid maakte Matthijs de Ridder gebruik om het Verzameld Proza van Kurt Köhler, pseudoniem van Stan Soetewey, uit zijn mouw te schudden. Geen epigoon van Van Ostaijen, zoals door velen gedacht, maar integendeel een parallel lopende avant-gardist met een sterk sociale gedrevenheid. Zijn werk focust enerzijds op het leven zoals het was kort voor en tijdens de jaren twintig en anderzijds op de reflecties van iemand die kritisch staat tegenover de burgerlijke evoluties in rechtse richting. Zijn Köhler en Van Ostaijen geen kunstbroeders, dan zijn het wel kunstneven. Waarop het Verzameld Proza van Köhler in de mouw van uw verslaggever verdween.

Na de zware kost
Elke samenkomst moet afgesloten worden met een lichte toets. Dat gebeurde met de voordracht van een tiental gedichten door twee mooie meisjes, leerlingen van Regina Pacis Hove. Julie Dieleman en Juliette Lemmens hadden een vaste en warme stem, maar hun voordracht miste de jazzy toon eigen aan het werk van de dichter. Hun leraar moet maar eens langskomen. Tussendoor en nadien waren er intermezzo’s van Florian Van Loon op saxofoon. Trenet en Bach. Het publiek werd tot slot getrakteerd op een hap en een slok. Al met al een nuttige en leerzame bijeenkomst, die het Van Ostaijen Genootschap een nieuw lid bezorgde en de kerel 30 euro kostte.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content