5 debuutromans onder de loep (en waarom ze amper gelezen worden)

© Belga
Peter Casteels

Verhalen en romans blijven de geliefkoosde uitdrukkingsvorm voor veel kunstzinnige zielen. Iedereen heeft leren schrijven in de lagere school, en de standaardprogramma’s op een computer volstaan om de eigen gedachten en ideeën neer te tikken. Is de meest democratische kunst ook nog altijd de interessantste? We namen vijf debuten die de voorbije weken verschenen bij elkaar, en keken of de auteurs ook iets te vertellen hebben.

Waarom willen mensen zo graag een debuut publiceren? De verkoop van boeken daalt al geruime tijd, en literaire fictie is nooit meer dan een klein deel van de hele markt geweest. Er zijn nog enkele schrijvers die een toonaangevende rol spelen in het maatschappelijke debat – Jonathan Franzen in de Verenigde Staten en Tom Lanoye in Vlaanderen doen dat allebei op hun eigen manier – maar de meeste schrijvers zijn bijfiguren waar enkel hun directe omgeving naar luistert. Ze mogen van geluk spreken dat het journalisten zijn die hen het meest bewonderen. De rest van de wereld is onverbiddelijk voor hen. De belangrijkste prijs die in Vlaanderen aan schrijvers wordt uitgereikt – de Fintro Literatuurprijs, opvolger van de Gouden Boekenuil – is genoemd naar een bank.

En toch verschijnen er elk jaar weer een hele stapel debuten. De jury van de Vlaamse Debuutprijs – uitgereikt aan Lara Taveirne met ‘Kinderen van Calais’ – moest zich voor de laatste editie buigen over niet minder dan negen exemplaren. Vorig jaar waren het er zelfs veertien. Er verschijnen nog steeds te veel eerstelingen om er de aandacht aan te geven die ze in de ogen van hun verwekkers verdienen. Het zijn ten slotte de startpunten van wat een grootste literaire carrière moet worden, of in ieder geval een opstapje voor een krantencolumn of een literaire tournee.

Filosofietjes over het leven

Sommige debutanten hebben geluk. Nog voor theatermaakster Rebekka De Wit (1985) haar eerste roman in de winkel lag, had ze al samen met Maud Vanhauwaert een tournee afgewerkt in de reeks ‘Geletterde Mensen’ Van Behoud de Begeerte. ‘We komen nog één wonder tekort’ (Atlas Contact) is een klassiek debuut waarin de jeugdjaren en de kindertijd van de auteur worden geplunderd. De Wit vertelt het relaas van een familie die haar moeder verliest aan kanker. De echtgenoot, zoon en twee dochters die achterblijven maken een reis naar een onbestemde plek. Ze hangen daar zomaar rond, houden wat vakantie en proberen ondertussen hun gedachten weer op orde te krijgen. Er gebeurt weinig tot niets in het boek, dat aan elkaar hangt van herinneringen aan de jeugd van de vertelster – één van de dochters – en aan de laatste maanden van het leven van de moeder. Dat levert veel melancholie, lichte triestesse en kleine filosofietjes op – ‘Bij keuzes dacht ik altijd aan een menukaart, maar wanneer zijn dingen nou een menukaart?’. Helaas blijft het daar ook bij: een wat in zichzelf gekeerd portret van een rouwende familie.

Net zoals comedians hun privéleven ter vermaak van hun publiek op een podium doornemen, gaat ook De Wit aan de haal met de kleine geheimen van haar familie.

In welke mate een verhaal autobiografisch is, valt meestal eenvoudig af te leiden uit de interviews die met de auteur verschijnen. Vragen naar de gelijkenissen tussen het hoofdpersonage en de schrijver zijn vaste prik. Maar de lezer die hierin even geïnteresseerd is als de literaire journalistiek kan ook zelf aan de slag. Neem een willekeurige anekdote als deze uit ‘We komen nog één wonder tekort’: “Mijn broer draagt een tweedehands golfbroek waarvan de rits stuk is. Hij draagt ook zelden onderbroeken, waardoor er af en toe iets uit zijn broek bungelt.” Gesteld dat dit een keer echt is gebeurd, is dat een geestigheidje dat de verteller waarschijnlijk ook op familiefeesten de lachers op zijn hand kan bezorgen. Gesteld dat een schrijver dit uit het niets heeft bedacht, is het een onnoemelijke flauwiteit. Van goede wil zijnde, durven wij dus te beweren dat die tweedehands golfbroek en de meeste herinneringen in ‘We komen nog één wonder tekort’ autobiografisch zijn. Net zoals comedians hun privéleven ter vermaak van hun publiek op een podium doornemen, gaat ook De Wit aan de haal met de kleine geheimen van haar familie.

Helemaal van ons stuk

Een debuut dat in hetzelfde rijtje thuishoort is ‘Brussel’ (Meulenhoff) van Basje Bender (1984). Bender doet vandaag academisch onderzoek naar Europees beleid, maar liep als stagiaire zelf een tijd mee in de Europese bubbel. Dat leven lijkt ze in haar roman na te vertellen: het hoofdpersonage, Elvie, is een jonge vrouw die zich voortbeweegt in de periferie van de macht. De sfeer die Bender schetst is ietwat verontrustend voor iedereen die gelooft in een Europese democratie. De figuren in de onderste lagen van de bureaucratie en alle advocatenkantoren en consultancybedrijven die daar omheen zijn gebouwd, blijken enkel in zichzelf, hun carrière en elkaar geïnteresseerd te zijn. In het hele boek maakt geen enkel personage een steekhoudende opmerking over de eurocrisis of eender welk ander politiek onderwerp.

Bender zou van ‘Brussel’ een onverbiddelijk portret kunnen maken van het Europese machtscentrum, (of toch de benedenkamers), maar daarvoor maakt ze zelf te veel deel uit van het verhaal. Wanneer de huisgenote van Elvie naar Amsterdam verhuist, leert ze een kunstenares, Camille, kennen. Elvie wordt verliefd op haar. Waar ze zonder al te veel omzien en compassie met mannen omgaat, brengt Camille haar helemaal van haar stuk. Zelfs al ziet Elvie haar maar enkele dagen: haar schaduw hangt over alle hoofdstukken die na hun ontmoeting nog volgen. Die vluchtige affaire is – autobiografisch want niet origineel genoeg om zelf te verzinnen en uitvoerig doorgepraat in interviews – de pointe van het boek. ‘Brussel’ lijkt daarmee nog het meest op een stationsromannetje dat met Europese subsidies werd geschreven.

Gefundenes Fressen voor bankierhaters

In ‘Wild Vlees’ (Vrijdag) schetst Celia Ledoux een even grote leegte als de bubbel in ‘Brussel’. Het boek volgt drie vrouwen: twee zussen en een schoonzus. Donna – het eigenlijke hoofdpersonage – werkt bij een financiële instelling die andere bedrijven helpt herstructureren. Dat doet ze zonder scrupules – ‘Je moet niet gewetenloos zijn. Maar het helpt wel.’ Het meest menselijke waar Donna zich mee bezighoudt is een zoektocht naar eufemismen waardoor de ontslagrondes waarover zij moet beslissen minder pijnlijk lijken. In de tussentijd geeft ze zich over aan drugs en seks. Het doet denken aan een genre van verhalen dat populair werd na de bankencrisis. Die crisis hadden we te danken aan immorele bankiers die in Londen en New York hun tijd verdeelden tussen het verpatsen van financiële rommelproducten waar ze zelf niets van begrepen en het bezoeken van stripclubs en drugsketen. Voor iedereen die bankiers was gaan haten was dat gefundenes Fressen. Niemand hoefde zich verder te verdiepen in de verdienmodellen van de financiële sector en iedereen had zich enkel te vergapen aan de immorele sujetten die zich voor bankiers uitgaven.

Donna slaat in ‘Wild vlees’ later weliswaar op de vlucht. Niet omdat ze tot inkeer komt, maar omdat het te heet wordt onder haar voeten. Haar bedrijf – het ‘Concern’ – komt in de problemen. Daarna verdwijnt ze van de radar, terwijl haar zus (Clara) erachter komt dat ze een minnaar delen en haar schoonzus (Lucie) zich overgeeft aan een medicijnenverslaving. Kortom, het leven van de moderne vrouw.

In ‘Wild Vlees’ wordt simpelweg élke man die passeert het hof gemaakt in de meest plastische en helaas niets aan de verbeelding overlatende bewoordingen.

‘Haast achteloos etaleert Celia Ledoux (1977) in Wild Vlees haar ongezouten schrijftalent. Seuten van de Vlaamse letteren, berg u!’, beveelt Louis Van Dievel dit boek aan. We begrijpen wat hij daarmee bedoelt. “Aan die man zie je dat hij van mond tot zaad naar meer smaakt”, is zo ongeveer de meest poëtische beschrijving die in het boek te vinden valt. Want eigenlijk smaken alle mannen naar meer. In films is aan blikken, camerastandpunten en soundtrack snel te merken welke mannen en vrouwen een affaire met elkaar zullen beginnen. In ‘Wild Vlees’ wordt simpelweg élke man die passeert het hof gemaakt in de meest plastische en helaas niets aan de verbeelding overlatende bewoordingen. Louis Van Dievel vindt dat misschien opwindend, en de uitgever moet vast gedacht hebben dat hij een Vlaamse versie van ‘Vijftig tinten grijs’ in handen had – wij, seuten, vinden dat allemaal nogal puberaal.

Andersvalide van de letteren

5 debuutromans onder de loep (en waarom ze amper gelezen worden)

Op veel aandacht konden de drie schrijfsters en hun debuten tot nu toe niet rekenen. De meeste belangstelling was er voor Frederik Willem Daem (1988). Hij richtte in het voorjaar mee het kunsttijdschrift Oogst op, publiceerde eerder al in Das Magazin, en heeft zo het ideale profiel om het nieuwe wonderkind van de Vlaamse literatuur te worden. ‘Zelfs de vogels vallen’ (De Bezige Bij) is nochtans maar een kortverhalenbundel – de andersvalide van de letteren. Wat het nog opmerkelijker maakt, is dat er enkele verhalen in de bundel zijn opgenomen die waarschijnlijk niet de finale van de Kunstbende hadden gehaald. Het merendeel zijn vingeroefeningen die, naar wij enkel kunnen vermoeden, in afwachting van een roman zijn geschreven.

Daem zegt geïnteresseerd te zijn in de excessen van de Amerikaanse samenleving. Daarom verdiepte hij zich, onder meer, in een predikant (voor wiens teksten hij de inspiratie haalde bij zijn schoonvader Dirk De Wachter) die het doelwit is van een aanslag. Een ander curiosum is de psyche van een stuntpiloot die op het punt staat twee loopings te maken met zijn moto. Spectaculaire uitgangspunten, maar wat Daem daarover te vertellen heeft – misschien zijn we verzadigd: hij is bezwaarlijk de eerste die zich vergaapt aan zulke rariteiten – blijft niet echt hangen. Het meest bizarre verhaal is – toevallig, zeg – ‘Wild vlees’ waarin twee jongens op minder dan twintig pagina’s aan porno verslaafd raken om vervolgens de zus van een vriend die geen seks met hen wil het hoofd in te slaan. Wat moeten we met de conservatieve, puriteinse moraal die daarin besloten ligt? Geen idee. Ook de jeugd van Daem wordt aangeboord: in ‘Monstertjes II’ laat hij zichzelf sterven wanneer hij zich als kind verslikt in een Napoleonbol.

Beste van de vijf

5 debuutromans onder de loep (en waarom ze amper gelezen worden)

Filip Rogiers (1966) past niet helemaal in dit rijtje. Hij publiceerde eerder al de verhalenbundel ‘Nauwelijks lichaam’ (waarmee hij destijds de Debuutprijs won), dus ‘Verman je’ (Polis) is slechts zijn debuut als romancier. Zijn beroep maakt hem niettemin interessant. Hij heeft als redacteur van het weekblad van De Standaard één van de mooiste banen in de Vlaamse journalistiek, en toch kiest hij ervoor om ook in romanvorm van zich te laten horen. Zijn er verhalen die niet in de krant passen? ‘Verman je’ levert geen sluitend antwoord op die vraag. Het boek van Rogiers is veel rijker dan alle andere titels, en zonder de minste twijfel de beste van de vijf. Alleen bleven we evengoed op onze honger zitten. Hofman, het hoofdpersonage, werkt eerst als (uitgebluste) bedrijfspsycholoog voor een school, om vervolgens aan de slag te gaan als headhunter voor een hypercompetitief bedrijfje. Net als zijn lief dat hij en cours de route leert kennen en die bij een interim-kantoor werkt, moet hij allochtonen weren bij de selectie van kandidaten die hij voor zijn klanten maakt. Dat wordt hem uiteindelijk fataal. Rogiers gaat de mooiste thema’s van deze tijd langs, maar veel meer dan ze aan te raken doet hij er niet mee. Wat we ervan onthouden, is ongeveer hetzelfde als wat we erover in de krant lazen.

‘Verman je’ is in de eerste plaats niet lijvig genoeg voor veel interessante uitweidingen – de uitgeverij heeft ‘roman’ op de cover gedrukt zodat niemand per ongeluk zou denken dat het een novelle is -, maar het is ook geen echte bekommernis van Rogiers. “Politiek-maatschappelijke analyses maak ik al in de krant. In het literaire schrijven interesseert mij de psyche van de mens, in dit geval die van mijn hoofdpersonage Hofman, en de ontwikkeling die hij doormaakt”, zei hij onlangs in Brussel Deze Week. Rogiers introduceert in ‘Verman je’ de zoveelste blanke man die een getroebleerd liefdes- en seksleven leidt. Want met die vrouw die hij in dat interim-kantoor leert kennen, loopt het natuurlijk niet goed af. De scènes waarin Hofman langs een hoerentent passeert of porno kijkt, zijn even aandoenlijk voor de schrijver die deze clichés nogmaals denkt te moeten boekstaven als voor het hoofdpersonage in kwestie.

Veel boeken, weinig lezers

Wie beweert dat de roman dood is, is al een hele tijd niet meer in een boekenwinkel geweest. NRC Handelsblad houdt bij welke titels allemaal verschijnen, en voor dit najaar kwam de krant uit op 140 nieuwe Nederlandstalige romans. Het is een immense stapel waarvan het merendeel allicht maar een heel klein publiek zal vinden. Dat ligt aan falend onderwijs, het kunstonvriendelijke politieke klimaat en de afstomping van onze geest door televisie en tegenwoordig ook internet.

Wie beweert dat de roman dood is, is al een hele tijd niet meer in een boekenwinkel geweest.

Of misschien is het begrijpelijk dat deze verhalen maar weinig lezers interesseert? Naast de mannenman van Filip Rogiers, maakten we kennis met een familie die haar moeder mist, een vrouw die aan zichzelf begint te twijfelen wanneer ze verliefd wordt op een andere vrouw en twee zussen met, onder andere, dezelfde minnaar. Enkel Frederik Willem Daem lijkt originelere stemmen te zoeken om ons iets over de wereld te vertellen. Hoewel: het verhaal dat hij schreef over zijn eigen relatie – bij wijze van een romantechnisch avontuurtje laat hij die op de klippen lopen -, noemt hijzelf het beste van de hele bundel. Niemand hoeft die verhalen te kennen om zaterdagavond te kunnen uitpakken na de fitness of in een café. Maar ook wie zich wil laten gelden als wereldse intellectueel, hoeft dit echt niet allemaal gelezen te hebben. Wie dan wel?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content