Waren wij altijd een volk van workaholics? Of dronken we liever een pint?

Werken, meneer: het is niet de meest heroïsche kant van de Belgische striphelden. Walter Pauli buigt zich in het nieuwste nummer van Knack Extra over het arbeidsethos van Nero en andere dagbladverschijnsels, à la tête du lecteur.

De toon wordt al gezet in de openingsstrookjes van Het rattenkasteel, een vroege Neroklassieker (tussen september en december 1948 voor het eerst verschenen in de krant). Nero rent naar de telefoon om een afspraak te maken met zijn vriend Van Zwam: om te kaarten, dat spreekt. Dat is echter zonder mevrouw Nero gerekend. Weg kaartplannen van Nero: ‘Eerst uw werk en dan ’t vermaak.’ Dat werk bestaat in de eerste plaats uit de klassieke afwas. Vervolgens ‘moogt ge de voorplaats schuren, met de kleine gaan wandelen, om rantsoenkaarten gaan, de bedden opmaken, en breng ook een pak selder mee’.

Dat door de vrouw opgedrongen werk was toppunt van jolijt en vermaak voor de lezers van Nero. Dat was in de jaren veertig en vijftig vooral het lezerspubliek van Het Volk, pas in de jaren zestig (en na een heuse mediaoorlog) dat van De Standaard. Nero werd dus gelezen door de christelijke arbeiders, want tot hen richtte Het Volk zich. Tot het Vlaamse werkvolk dat ‘zijn plaats kende’, zowel in de fabriek als in de kerk. Voor hen was lectuur van Nero puur escapisme. Hij doet alles waar zij van dromen, veel ook wat zij niet mogen. Vanaf het begin werkt Nero namelijk niet. Door geluk heeft hij fortuin gemaakt, draagt hij een hoge hoed, leeft hij in een kasteel, laat hij zich bedienen door een butler… En als hij zijn fortuin er op onethisch hoog tempo heeft doorgejaagd, is er altijd wel nieuw geluk om weerom niets te moeten doen. Vandaar zijn uitzonderlijke beroep: ‘Dagbladverschijnsel’. Die titel hing fier naast zijn deur, op een plaquette die destijds alleen geacht werd de woning van dokters, tandartsen of advocaten te sieren. Marc Sleen maakte het meteen duidelijk: stripheld is een vrij beroep.

Hoe die kleine man werkelijk dacht, wat hij echt deed, blijkt niet uit Nero, maar misschien wel uit Oktaaf Keunink, een nevenreeks die Sleen van 1949 tot 1965 (toen hij naar De Standaard verkaste) voor het Het Zondagsblad tekende, de weekendbijlage van Het Volk. Het hoofdpersonage is een man van middelbare leeftijd, een lagere bediende met een kantoorbaan. Hij probeert zijn bescheiden leven te leiden in een doorsneewijk in een doorsnee Vlaamse gemeente: met zijn bazige vrouw, zijn bazige baas, zijn cafévrienden tegen wie hij af en toe eens bazig mag zijn. Dat sluit al meer aan bij de positie van de Vlaamse werkman.

Het zelfbeeld van de hardwerkende Vlaming van die tijd (toch de jaren van wederopbouw en het begin van de golden sixties) lijkt veel minder vlijtig en ijverig dan een bepaalde Vlaamse overlevering het land wil voorhouden. Zijn wij altijd een volk van workaholics geweest? Of dronken we liever een pint? Keunink loopt er alleszins de kantjes af, sprint klokslag vijf uur naar huis, en liefst eerst nog naar het café. Werk is vervelend, wordt redelijk slecht betaald, peoplemanagement bestaat niet, en wie in de hiërarchie klimt, doet wat daar hoort: niet meer werken, of in het beste geval zorgen dat zijn onderschikten hard werken. Misschien dat dat wereldbeeld wat bijgekleurd is door een syndicale bril, maar toch. Als de Vlaming hard werkte, dan omdat het van moeten was.

Dat blijkt ook uit een nevenreeks van die andere grootmeester van de Vlaamse strip. Willy Vandersteen tekende voor De Standaard niet alleen Suske en Wiske, maar jarenlang ook de gagstrip De familie Snoek, ook een humoristische spiegel voor de kleine man. De bitterkomische strookjes doen vermoeden dat in de jaren 1940 werkloosheid een frequent verschijnsel was. Bij Snoek is er minder opstandigheid tegen de condition humaine, eerder het gelaten aanvaarden van een samenleving ‘zoals ze nu eenmaal is’.

In 1947 krijgt hij het aan de stok met zijn vrouw Marie.
– Dat is nu al 14 dagen dat ge niet werkt. Ge vindt dat weer gemakkelijk, hé.
– Maar Marie: het is toch staking?
-Wel als ge dan een staker zijt, gaat dan maar betogen ook.

Vader Snoek, reeds op straat: ‘Staken is wel plezant, maar betogen. Ge wordt er zo moe van en het haalt toch niets uit.’ Waardoor een andere betoger – overduidelijk Lambik – hem een bord in de handen duwt: ‘Meer loon, minder werk.’

De familie Snoek en Oktaaf Keunink weerspiegelen niet alleen de hebbelijkheden van het lezerspubliek van Het Volk en De Standaard, maar ongetwijfeld ook van de respectieve bazen van die kranten. Oktaaf Keunink moet altijd om opslag bedelen, en doet dat ook, opgejaagd door zijn vrouw: een humoristische knipoog vanuit het ACW ‘dat het wat meer mocht zijn’. Als Snoek staakt, vervoegt hij op straat schorremorrie dat eigenlijk niet wil werken. Of hoe De Standaard zijn lezers laat lachen met de betogende werkmens.

Walter Pauli

Het volledige artikel, waarin ook nog arbeid in de verhalen van Suske en Wiske, Robbedoes en Kwabbernoot, Kuifje en Guust Flater aan bod komt, leest u deze week in Knack Extra.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content