Vrije Tribune

‘Vier zaken die in de kritiek op CETA buiten beeld blijven’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Alexander Casier en Lode Cossaer van de liberale denktank Murray Rothboard Institute vinden veel van de kritiek op het CETA-handelsverdrag ongeloofwaardig.

Afgelopen week liet Waals minister-president Paul Magnette opnieuw van zich horen. Ook met de hete adem van uiterst links in de nek blijft zijn kritiek op het Europees-Canadees vrijhandelsverdrag (en de ridicule eis tot tussenkomst van het Europees Hof van Justitie) weinig geloofwaardig.

In de kritiek vanuit de progressieve linkerzijde worden vaak een aantal zaken buiten beeld gelaten. We zetten die hier even op een rij.

1. Grote bedrijven vs nadelige wetten?

Veel kritiek op het CETA-akkoord gaat erover dat ‘grote bedrijven’ een land voor de rechtbank zullen kunnen dagen wanneer de overheid wetten goedkeurt die voor hen nadelig zijn.

Technisch gezien is dat mogelijk, iedereen is immers vrij om de Belgische overheid aan te klagen indien hij/zij vindt dat hij/zij wordt benadeeld. Die mogelijkheid zegt echter niets over hoe waarschijnlijk het is dat die klacht ook maar enige rechtsgrond zal hebben. Anti-CETA-activisten laten uitschijnen dat om het even welke klacht, tegen eender welke wet op vlak van veiligheid, milieu, of gezondheid sowieso rechtsgrond zal hebben. Dit is volkomen onjuist. In handelsverdragen zoals CETA (maar ook in TTIP) wordt uitgebreid beschreven dat een bedrijf een overheid kan aanklagen indien het land een maatregel neemt die uitdrukkelijk ingaat tegen de afspraken in het verdrag. Dat lijkt vrij logisch: wanneer iemand zich niet aan afspraken houdt, dan kan een sanctie volgen. Net daarom wordt er jarenlang onderhandeld over handelsverdragen, om ervoor te zorgen dat alle partijen akkoord gaan met alle gemaakte afspraken.

‘Vier zaken die in de kritiek op CETA buiten beeld blijven’

Wat dan met de beweringen dat bedrijven het grootste deel van dergelijke rechtszaken zouden winnen? Om even de concrete cijfers te vermelden, afkomstig van de United Nations Conference on Trade & Development: in 42% van de rechtszaken wint de aangeklaagde overheid, in 31% wint de aanklager en de overige zaken worden via een onderling akkoord geregeld, buiten de rechtbank om.

Ook de vaak gehoorde bewering dat die rechtbanken ‘buiten de nationale’ rechtsorde treden is, alweer, niet correct. Het zijn de overheden die akkoord gaan met de aanduiding van die rechtbanken, en die ook bepalen voor welke materie die rechtbanken bevoegd zijn. Dit is evenzeer een onderdeel van de rechtsorde, net zoals bij een gewone, binnenlandse rechtbank. Het is volgens ons dus niet zo dat hier sprake is van een ondergraving van de normale rechtsgang.

Daarbovenop komt nog dat, door het huidige CETA-verdrag, de rechters zullen worden aangeduid door de overheden. De aanklagers (de ‘grote bedrijven’) hebben geen inspraak meer. Dit druist in tegen het normale arbitrageprincipe, waarbij zowel de aanklager als de verdediger een stem heeft. Is deze aanpassing dan niet net een flagrante bevoordeling van nationale overheden?

2. ‘Uitverkoop van publieke diensten’?

Wanneer het om de zogezegde uitverkoop van publieke diensten gaat, lijken de tegenstanders van CETA gebruik te maken van een moedwillige spraakverwarring. In het verdrag wordt duidelijk afgesproken om een aantal diensten zeker niét te liberaliseren. Het gaat om een vrij nutteloze opsomming, waarin heel wat zaken staan die niet eens relevant zijn voor een handelsakkoord. De lijst had zelfs nog een stuk langer kunnen zijn. Ze is overigens opgesteld om geen onrust te wekken bij de Europese of Canadese arbeidersbewegingen, omtrent mogelijke liberaliseringen.

Daarom is de conclusie die de progressieve linkerzijde trekt, nogal onverwacht. Verschillende activisten stellen het nu voor alsof alle diensten die niet in de lijst voorkomen, vanzelfsprekend zullen worden geliberaliseerd. Dat is natuurlijk klinkklare nonsens, het betekent alleen dat, binnen alle andere domeinen, er beleidsruimte blijft voor nationale overheden. Diensten die niet op de lijst staan, mogen in principe worden geliberaliseerd, maar mogen evengoed worden genationaliseerd, daar doet het verdrag helemaal geen uitspraken over.

Bij een ernstige lezing van het CETA-verdrag wordt duidelijk dat er helemaal nergens sprake is van verplichte liberaliseringen. Het is alsof iemand in de tekst een oproep tot slavernij zou lezen, omdat er nergens expliciet wordt vermeld dat slavernij verboden is. Die kritiek raakt dus kant noch wal.

3. ‘Rechten van werknemers niet afdwingbaar, maar wel van ondernemers’?

Een ander belangrijk punt van kritiek houdt, samengevat, in dat de rechten van werknemers niet afdwingbaar zouden zijn, en die van ondernemers wel. Wij begrijpen niet waar dit vandaan komt. CETA is een internationaal handelsakkoord dat niets te maken heeft met de relaties tussen bedrijven en werknemers. Daar bestaan andere afspraken voor, in de vorm van lokale (nationale) wetgeving. En die wetgeving komt op geen enkele manier onder druk te staan door CETA. In het handelsakkoord staat nergens dat lonen omlaag moeten, dat arbeidsomstandigheden worden gedereguleerd, etc…. Dat valt nergens uit af te leiden en is bovendien geen bevoegdheid van CETA. Indien een Europees land in de komende jaren zou beslissen om haar minimumlonen te verlagen of arbeidsomstandigheden te dereguleren, dan zal het, op basis van wat er in het verdrag staat, onmogelijk zijn om een causaal verband te leggen.

‘De redenering ‘internationale handel legt druk op onze lonen’ is waar. En dat is maar goed ook.’

De redenering ‘internationale handel legt druk op onze lonen’ is waar. En dat is maar goed ook, want ook al kunnen werknemers op de korte termijn verliezen door herallocatie, historisch bekeken ligt het drijven van vrije, en later internationale, handel aan de basis van een welvaartsexplosie waarbij het gemiddelde inkomen in België met een factor 30 is gestegen sinds de jaren 1800. Geen enkel regime waar de anti-CETA-activisten mee sympathiseren (vandaag of in het verleden) heeft ooit kunnen dromen van dergelijke, economische resultaten, of van een levensstandaard die nog maar in de buurt komt van die in een samenleving waarin vrije interactie de basis vormt van de economie.

4. Milieubescherming

Op het vlak van milieubescherming (met de Vattenfall-case als voorbeeld) gaat men alweer volledig de mist in. Ter verduidelijking: Duitsland had een internationaal akkoord ondertekend waarin rechten worden gegarandeerd voor bedrijven die investeren in energie. Dit doen overheden omdat ze dan meer investeringen kunnen aantrekken, wat leidt tot meer concurrentie en tot lagere energieprijzen, een maatregel waar, in de eerste plaats, mensen met een laag inkomen mee geholpen zijn.

Duitsland heeft, door haar Energiewende, het internationaal akkoord verbroken. De energiemaatschappij Vattenfall zegt expliciet dat het daar geen problemen mee heeft, maar eist uiteraard een schadevergoeding. Je kunt niet als overheid éérst een betere omkadering garanderen voor investeringen, om vervolgens dat kader weer af te breken van zodra de investeringen zijn gebeurd. De realiteit dat bedrijven kunnen wegtrekken uit een bepaald land en daarmee in een machtspositie zitten tegenover overheden, kan moeilijk een vrijgeleide zijn voor overheden om contractuele verplichtingen maar overboord te gooien wanneer men dat wenst. Als je dat doet, dan moet je vanzelfsprekend compenseren. Daarom maken landen afspraken die juridisch kunnen worden afgedwongen via ISDS-rechtbanken.

‘Milieueisen moeten voor iedereen gelijk zijn.’

Waarom vermeldt CETA nergens sancties voor milieuverontreiniging? Omdat dit, opnieuw, niet tot de bevoegdheden van het CETA-verdrag behoort, maar tot de bevoegdheid van nationale parlementen. Het zou ook vrij nutteloos zijn, tenzij de milieuregels in het akkoord veel strenger zouden zijn dan de huidige normen in de Europese en Canadese landen. Maar daar zouden de lidstaten vanzelfsprekend niet mee akkoord gaan, en hun basiskritiek zou terecht zijn: uitgebreide milieueisen horen niet thuis in een handelsverdrag. Het staat nationale overheden helemaal vrij om bedrijven te sanctioneren die het milieu ernstig verontreinigen. Wat vanzelfsprekend niet mag, is milieuwetgeving gebruiken om een buitenlands bedrijf te benadelen of een binnenlands bedrijf te bevoordelen. De milieueisen moeten voor iedereen gelijk zijn.

Vanzelfsprekend kan er sprake zijn van voortschrijdend inzicht op vlak van milieu of gezondheid. Een handelsverdrag is echter niet voor de eeuwigheid, indien de Europese Unie (in welke vorm ze tegen dan ook mag bestaan) binnen twintig jaar tóch wil onderhandelen over de toevoeging van een aantal milieuregels aan het akkoord, dan zou het ons verwonderen indien Canada zich daar mordicus zou tegen verzetten. Al zal de kritiek dezelfde zijn als vandaag: een waslijst aan milieunormen hoort niet thuis in een handelsakkoord.

Waarschijnlijk zal CETA wel enkele problematische aspecten bevatten, maar of we die enkel in opiniestukken van links of uiterst linkst zullen lezen, valt te betwijfelen. Volgens ons zit men daar helemaal fout wat de economische en juridische effecten van het verdrag betreft.

Dat er een debat wordt gevoerd over CETA kunnen we alleen maar toejuichen, maar in hun kritiek op het verdrag vervalt de anti-zijde jammer genoeg in het discours van de nieuwe leider van de vrije wereld, de man die ze zelf zo hard bestrijden.

Lode Cossaer (oud-voorzitter) en Alexander Casier zijn lid van het Murray Rothbard Instituut (MRI) en zijn beiden erelid van het Liberaal Vlaams Studentenverbond (LVSV).

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content