Tweede Wereldoorlog: hoe het Brusselse gerecht de nazi’s dwarsboomde

Brussels procureur des Konings Lucien Van Beirs werd in 1943 opgepakt en naar concentratiekamp Buchenwald gestuurd. In 1945 troffen oorlogscorrespondent Paul Lévy en fotograaf Raphaël Algoet hem daar aan. © CegeSoma
Simon Demeulemeester

In Tussen twee vuren brengt historica Jan Julia Zurné voor het eerst in kaart hoe de Brusselse magistratuur de Duitse bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog saboteerde. ‘Het gerecht is niet verzwakt uit de oorlog gekomen – integendeel.’

De Gaucheretstraat in Schaarbeek tijdens de bezetting. Er breekt een brand uit in een atelier waar bontjassen gemaakt worden voor de Wehrmacht aan het oostfront. Wanneer de gerechtelijke commissaris ter plaatse komt, ontdekt hij bijtmiddel op de naaimachine: het vuur is aangestoken. Nog voor ook de Feldgendarmerie arriveert, steekt hij rondslingerende tubes waarin brandmiddel heeft gezeten in zijn zakken. Daarna gooit hij ze in het riool. Het resultaat: de Feldgendarmerie laat de zaak over aan de Belgische justitie, bij gebrek aan sporen van opzettelijke brandstichting.

In vergelijking met de Nederlandse en Franse magistratuur is de Belgische tijdens de oorlog niet op een hellend vlak beland.

Het is maar een van de vele voorbeelden van hoe de magistratuur en de gerechtelijke politie van Brussel tijdens de Tweede Wereldoorlog het verzet uit de wind hebben gezet. Historica Jan Julia Zurné van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (CegeSoma) onderzocht voor haar nieuwe boek Tussen twee vuren: gerecht en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog hoe dat precies in zijn werk ging. Uit 250 gerechtelijke dossiers over aanslagen op collaborateurs selecteerde ze de 180 zaken waarin politiek met zekerheid het motief was. Daaruit kwam een opmerkelijke vaststelling: in geen van die zaken is ooit één verdachte voor een Belgische rechtbank gekomen. Zurné: ‘Dat toont aan dat er, behalve in de uitzonderlijke gevallen dat Duisters ze zelf inrekenden, bijna geen verdachten werden gevonden.’

Een verklaring daarvoor biedt het trieste verhaal van Eugène Predom. De 27-jarige huisschilder en leider van een communistische verzetsgroep wordt in oktober 1942 opgepakt op verdenking van explosievenbezit. De Duitsers sluiten hem op in de gevangenis van Sint-Gillis. Hoewel er compromitterende stukken uit zijn dossier verdwijnen en de procureur des Konings er bij de bezetters hevig op aandringt om hem opnieuw ter beschikking van de Belgische justitie te stellen, wordt hij naar Fort Breendonk bij Antwerpen gebracht. Daar wacht hem op 13 januari 1943 de dood met de kogel: gefusilleerd als vergeldingsactie voor aanslagen op de Wehrmacht in Brussel.

In het begin van de oorlog had de magistratuur, net zoals de ambtenaren, gekozen voor de politiek van het minste kwaad, zegt Zurné. ‘Door aan te blijven, konden ze de belangen van de bevolking beter behartigen. Liever samenwerken met de bezetter, zo was de redenering, dan hem de vrije hand geven.’ De magistratuur had daarbij ook wel enige bewegingsruimte: ‘De Duitse autoriteiten hadden gewoon niet genoeg mensen om de bevolking eronder te houden, de economie draaiende te houden, het land te besturen én de orde te handhaven.’

Met de Belgische autoriteiten was een afspraak gemaakt:de nazi’s gingen over criminele feiten tegen de bezetter, de Belgen over de rest. Vanaf 1942, toen het verzet steeds gewelddadiger werd, kwam die afspraak onder druk te staan.

Jan Julia Zurné: Met name aanslagen op collaborateurs waren zaken van geweld van en tegen Belgen, maar natuurlijk waren ze óók tegen de bezetter gericht. Het Belgische gerecht begon te beseffen: ‘Onze onderzoeken kunnen Belgen ernstig in gevaar brengen.’ Bij Duitse represaillemaatregelen verdwenen mensen die door Belgische magistraten waren opgesloten, zoals Predom, uit de gevangenis. Omdat ze geen garanties meer konden krijgen dat Belgen alleen door hen berecht zouden worden, beslisten de magistraten om géén Belgen meer te vinden.

Die beslissing kwam opmerkelijk genoeg van onderuit.

Zurné: Ja. De gerechtelijke wereld is erg hiërarchisch: je beslist niets zonder het fiat van je overste. Daarachter hebben sommige magistraten zich een tijd verscholen, tot de druk van onderuit te groot werd. Toen in 1942 de procureur des Konings het geheime bevel gaf aan de gerechtelijke politie om onderzoeken te dwarsbomen, wás dat eigenlijk al veelvuldig gedaan.

De Duitsers hadden dat snel door. Ze beklaagden zich er ook voortdurend over bij de secretaris-generaal van justitie, maar uiteindelijk gaven ze hun pogingen op om de Belgische justitie te instrumentaliseren.

Jan Julia Zurné, Tussen twee vuren: gerecht en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, Lannoo, 256 pagina's, 24,99 euro.
Jan Julia Zurné, Tussen twee vuren: gerecht en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, Lannoo, 256 pagina’s, 24,99 euro.

Zou u de Belgische magistratuur succesvol noemen in haar verzet?

Zurné: In vergelijking met de Nederlandse en Franse magistratuur is ze alvast niet op een hellend vlak beland. In Vichy-Frankrijk gold een algemene staatscollaboratie, en in Nederland was er een grotere instroom van Nederlandse nationaalsocialisten bij het Openbaar Ministerie. De Belgische magistratuur mocht dan wel een politiek van het minste kwaad gevoerd hebben, ze trok ook een grens. In Brussel bestond ze vooral uit Belgicistische, liberale en katholieke conservatieven: daar was er weinig enthousiasme voor de nieuwe orde, en hoe dan ook heerste onder magistraten een anti-Duits sentiment, dat stamde uit de bezetting in de Eerste Wereldoorlog.

Handelden de magistraten alleen uit antinazisme en vaderlandsliefde?

Zurné: Er waren ook juridische overwegingen. Het verzet zwol bijvoorbeeld aan toen de eindzege voor de Duitsers onwaarschijnlijker werd. Dat zette de magistratuur aan het denken over haar naoorlogse positie: te ver meegaan met de bezetter zou die positie in gevaar brengen. De regering in ballingschap had bovendien een stevig signaal gegeven door de straffen op verklikking te verzwaren: wie meewerkte aan onderzoeken waardoor de Duitsers Belgen konden bestraffen, riskeerde na de oorlog zélf te worden berecht.

Na de oorlog heeft de zuiveringscommissie 45 magistraten en ‘leden van het gerechtelijke personeel’ uit hun functie ontheven. Daarnaast deed het krijgsgerecht onderzoek naar meer dan 100 magistraten: 40 werden ernstig verdacht van politieke en/of administratieve collaboratie, 9 zijn voor de krijgsraad verschenen. Uiteindelijk zijn er 8 veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2,5 tot 15 jaar.

Dat lijkt weinig.

Zurné: De operatie was vrij beperkt, ja, als je bedenkt dat er in de jaren veertig tussen de 650 en 800 magistraten actief waren in België. Maar de politiek van het minste kwaad op zich was niet strafbaar, en na de bevrijding werd ze evenmin als laakbaar gezien: de Belgische regering had ze tenslotte zelf bevolen, al tijdens het interbellum.

De Belgische rechterlijke macht is niet verzwakt uit de bezetting gekomen, integendeel: na de bevrijding is ze erin geslaagd om een min of meer rooskleurig beeld van zichzelf op te hangen. De weinige kritiek op haar kwam uit extreme hoek: Vlaams-nationalisten moesten na de oorlog sowieso niets hebben van het Belgische gerecht, en de communisten zagen er een burgerlijk en conservatief orgaan in.

Toch had de magistratuur veel gedaan om bijvoorbeeld de communist Predom van de nazi’s te redden.

Zurné: Precies, er was een bijna onwaarschijnlijke wisselwerking tijdens de oorlog. Pas erna, en vooral bij het begin van de Koude Oorlog, is de polarisering compleet geworden.

Werkten verzet en gerecht samen?

Zurné: Sommige magistraten waren actief in het verzet, maar dan vooral om inlichtingen te verzamelen. Concretere samenwerking was er bijvoorbeeld in de Ardennen: daar verwittigde het verzet het parket over zijn acties. Zo wisten de magistraten hoe ze een onderzoek moesten voeren, of beter: hoe níét. In Brussel zijn er aanwijzingen dat er contacten waren tussen de magistratuur en de communistische intelligentsia, die actief waren aan de ULB en in de advocatuur. Die connecties hebben de polarisatie wellicht kleiner gemaakt dan in bijvoorbeeld Antwerpen.

Verklaart dat waarom de politie in Antwerpen meewerkte aan razzia’s tegen Joodse burgers?

Zurné: Dat gebeurde door de gemeentepolitie, die aan die razzia’s moest meewerken. En niet door de gerechtelijke politie, die onderzoeken voert.

Nu, in Antwerpen onderzocht de gerechtelijke politie al in de jaren 30 communisten die grootschalige sabotage hadden gepleegd op Japanse en Duitse oorlogsschepen. Die onderzoeken kon ze bij het uitbreken van de oorlog niet zo makkelijk stopzetten: dat verklaart waarom haar tegenwerking van de bezetter trager op gang is gekomen.

Jan Julia Zurné (°1988)

– Studie geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam

– Is als onderzoekster verbonden aan het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (CegeSoma)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content