Tussen de werknemers van de Antwerpse werf: de kater van de ondergrond

De poes. Hij is al veertig jaar thuis onder station Opera. © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

In Antwerpen ligt de stad open. Portugezen en Slowaken werken er aan tunnels, tramlijnen en pleinen. ‘Zonder hen zouden we dit werk onmogelijk kunnen doen’, zeggen hun werfleiders. Uit welke windstreek de passanten ook komen, één verhaal bindt hen: dat van een oude, versteende Vlaamse kat.

‘Een nauwe straat loopt door tegen de hoge botte achtergevel van een pakhuis. Het is er stil. Het zoemen van een graanzuiger achter de blinde muur, en het roepen van een paar spelende kinderen, maken de stilte nog dieper. De laatste tijd hoort ge ook het vaag gerommel, het verre kappen en breken voor de Noord-Zuidverbinding. En soms, heel dof, boem.’

Het zijn de eerste zinnen van Vergeten straat van Louis Paul Boon. Hoewel het boek zich afspeelt in de jaren veertig tegen de achtergrond van de aanleg van de Noord-Zuidverbinding in Brussel, herken ik de geluiden. Rond een uur of zeven word ik door hetzelfde vage gerommel gewekt. En soms, heel dof, ook door een boem. Het hart van mijn stad ligt open: aan de Opera in Antwerpen ligt een gigantisch grote werf. Er worden tunnels, pleinen en tramlijnen gebouwd.

Elke morgen, op weg naar het Centraal Station, wandel ik voorbij de put van de Noorderlijn. Altijd loer ik even door de hekken, om naar de gekloofde handen van de werkmannen te kijken. ‘Ze komen toe in de ochtend’, schreef Boon in 1944, ‘smijten hun kabas tegen de muur, en spuwen in de handen en herbeginnen. De ploegbaas kijkt hun op de vingers. Hij kijkt naar de lucht of het vandaag niet regenen zal.’

De laagste klasse doet altijd de handenarbeid. In de negentiende eeuw waren wij dat, nu de Oost-Europeanen

Auteur Pascal Verbeken

Zoveel jaar later gaat het er nog altijd zo aan toe. Op één detail na: de arbeiders spreken Portugees of een taal uit het Oosten. Sommigen hebben een andere huidskleur. Bijna allemaal zijn het passanten.

Het regent niet, vandaag. Achter de hekken praat ik met Marek en Marek. Ze dragen een gele helm, de kleur van de arbeiders. ‘IK BEN DE NOORDERLIJN’ staat erop. De ene Marek komt uit Tsjechië, de andere uit Terchová, Slowakije. Het dorp van de vagebond Juraj Jánosík, de Oostblokversie van Robin Hood. Hun verhaal lijkt er ook wat op.

Sinds hun twintigste zijn ze onderweg door Europa. Op talloze werven hebben ze intussen gewerkt: in Amsterdam, Gran Canaria, Tenerife… Elke keer voor lange tijd, elke keer met andere mensen. Maanden geleden zat er een mail in hun postbus van hun aannemer: of ze zin hadden om in Antwerp, Belgium te komen werken. Ze moesten allebei even uitzoeken waar die stad juist lag, maar stemden toe. Marek en Marek wonen in een appartementje in Edegem. ‘We kenden elkaar niet. Eerst dacht ik: hij ziet eruit als een loser’, grapt Marek. ‘Maar hij valt heel goed mee.’ ‘En we hoeven godzijdank niet hetzelfde bed te delen’, vult de andere Marek aan. Veel luxe hebben ze niet in Edegem, maar dat deert hen niet. Ze zijn hier voor de poen.

Elke morgen om zeven uur beginnen ze te werken aan de Noorderlijn, tot een uur of vijf ’s avonds. Dan stappen ze samen in de auto. Een halfuur later zijn ze dan in Edegem, net op tijd om hun vrouw en kinderen te zien op Skype. ‘Natuurlijk mis ik hen’, zegt Marek. ‘Maar na al die jaren went het wel.’ Elke zes weken gaan ze een week naar huis. Het geld dat ze meenemen, dekt veel heimwee toe. ‘Zoveel kunnen we in Tsjechië of Slowakije niet verdienen.’ Ongelukkig zijn ze niet in Antwerpen, ook al hebben ze na al die maanden amper iets van de stad gezien. Het Falconplein kennen ze. En dat ene café waar ze op hun vrije zaterdag eens beland waren, om er alle stof uit hun lijf te spoelen.

Zoals Marek en Marek werken er veel passanten in de put van de Noorderlijn: ze komen uit heel Europa, maar vooral uit het voormalige Oostblok. ‘We zijn heel blij met hen’, zegt hoofdwerfleider Kris Van Meenen, die een witte helm draagt, de kleur van de leidinggevenden. ‘Onze jongens willen dit werk niet meer doen. Als we alleen met Vlamingen zouden mogen werken, zou er nog maar weinig gebouwd worden in dit land. En zouden er al zeker geen grote werven zijn als deze. Vorig jaar hebben we een paar jonge Vlamingen die al iets mispeuterd hadden een tweede kans gegeven als arbeider. Lang hebben ze het niet volgehouden, ze vonden het te zwaar.’

Hoofdwerfleider Kris Van Meenen'Vlamingen willen dit werk niet meer doen.'
Hoofdwerfleider Kris Van Meenen’Vlamingen willen dit werk niet meer doen.’© Saskia Vanderstichele

Van Meenen zit al heel zijn leven in de bouw. Als jonge gast speelde hij graag met LEGO. Nu, op zijn zevenenveertigste, doet hij nog steeds hetzelfde. Maar dan in het groot én met echte mensen, geen legomannetjes. ‘Een hoofdwerfleider moet een beetje psycholoog zijn’, zegt hij. ‘Iedereen die hier werkt, heeft zijn verhaal en zijn religie. Daar hou ik ook rekening mee. De Oost-Europeanen zijn bijvoorbeeld heel christelijk. Fantastische werkmannen, die zonder morren overuren draaien. Maar vraag hen niet om op Witte Donderdag te werken, want dan nemen ze allemaal vakantie om bij hun gezin te zijn. En de moslims drinken en eten tijdens de ramadan niet voor zonsondergang. Op een hete dag vraag ik me weleens af: wat doen jullie jezelf toch aan?’

‘Deze winter hadden we een probleem met de toiletten. Ze waren allemaal dichtgevroren en ik had blauwe DIXI-toiletcabines laten komen. Binnen de kortste keren hingen die vol met stront, een vettig gedoe. Eerst was ik kwaad, maar toen viel mijn frank. Die moslims gaan natuurlijk niet zitten op de toiletbril. Ik heb toen iedereen bij me geroepen. “Moet ik Franse toiletten laten komen?” Uiteindelijk vond niemand dat nodig en is het niet meer gebeurd.’

Ook de taal van de werf is veranderd, zegt Van Meenen. ‘Vijftien jaar geleden was dat nog Frans. Nu is dat Engels, door de vele Oost-Europeanen. Of Duits. We vragen altijd aan de aannemers dat de ploegbazen Engels praten, anders wordt het natuurlijk moeilijk om te communiceren. Voor de gewone arbeiders is dat minder belangrijk, zolang ze hun werk maar doen. “Jij spreekt kleuter-Engels” lachen mijn mannen wel eens. Maar ik moet zo spreken, anders ben ik voor sommigen niet verstaanbaar.’

We drinken een glas water. Ik merk dat er een sticker op de deur hangt: ‘ Joak, ik ben West-Vlaming’.

‘Dit is een speciale werf’, zegt Van Meenen lachend. ‘We zitten midden in de stad. Iedereen kijkt letterlijk op onze vingers, zeker de politici.’ Hij is intussen zelf een bekend gezicht geworden. Al had dat ook wel te maken met de metershoge affiche die hier even hing. Op de foto zong hij een aria voor de Opera. ‘We werken met hart en ziel aan het Operaplein’, stond eronder. De hoofdwerfleider als posterboy: het was een idee van de dienst communicatie van de Noorderlijn. Moderne tijden.

In Vergeten straat van Boon hadden de mannen van de Noord-Zuid nog geen woordvoerders. Na de noen gingen ze samen pinten drinken. ‘Die tijd is al lang voorbij, zegt Van Meenen. ‘In mijn jonge jaren gebeurde dat weleens, maar dat kan niet meer. De belangen zijn te groot geworden, de stress is navenant. ’s Morgens zijn er nog wel alcoholcontroles, maar niemand loopt tegen de lamp. Ze weten heel goed waarom ze hier zijn.’ Om het in het kleuter-Engels te zeggen: no job, no money. Ook onder de grond verandert de wereld.

In die metrotunnels ligt een stuk van onze migratiegeschiedenis, vertelt Pascal Verbeken, auteur van boeken als Arm Wallonië en Grand Central Belge.

De bouw van de Noord-Zuidverbinding werd als een daad van protest gezien

Michelangelo van Meerten

‘De laagste klasse heeft altijd de handenarbeid gedaan. In de negentiende eeuw waren dat vooral mannen uit het arme Vlaanderen: zonen van kroostrijke boerenfamilies uit stoffige, verpauperde dorpen. Omdat er onvoldoende grond was, trokken zij massaal naar de Waalse industrie en landbouw. Ze werkten ook mee aan de grote infrastructuurwerken uit die tijd, zoals de aanleg van de spoorwegen of het Canal du Centre. Slapen deden ze in tijdelijke barakkenkampen – vergelijk het met de compounds waar die Oost-Europeanen nu slapen.’

Ook op de werf van de Noord-Zuidverbinding in Brussel, die van Vergeten straat, werkten veel Vlamingen. In de docu Spoorwegen en stations in een heuvel vereeuwigde de Waalse cineast-dichter Pierre Bourgeois hen. Op zijn zwart-witbeelden zijn alleen blanke landgenoten te zien, kleurlingen ontbreken: ze begonnen eraan in 1911, veertig jaar later was de verbinding klaar.

‘Dat het een groots werk is’, schreef Boon daarover. ‘Dat de treinen nu dwars door de grootstad zullen snellen. En dat niet alleen, maar honderden krotwoningen gaan erdoor verdwijnen, aan duizenden werklozen, die nu in bandeloosheid en misplaatste wrok leven, zullen arbeid en brood verschaft worden. Hulde aan de minister van dit en de directeur van dat. De opoffering. De bezielende geest. En een foto: de genoemde heren zetten hun voetafdruk in het pasgegoten beton.’

Hoe blank de werf van de Noord-Zuidverbinding ook was: ze leidde tot een ware exodus van Vlaamse arbeiders uit Brussel. Hun volkswijken werden gesloopt, zelfs straten met poëtische namen als de Tussen-Dag-en-Nachtstraat werden niet gespaard. En toen was er niets meer tussen de poëzie, alsof er een orkaan door de hoofdstad was geraasd. Een dienst communicatie, zoals op de Noorderlijn, bestond nog niet in die dagen.

‘In die wijken woonden vooral arbeiders, de Brusseleirs, die meestal Nederlands spraken’, zegt historicus Michelangelo van Meerten, die een boek schreef over de Noord-Zuidverbinding. ‘Veel keuze hadden die mensen niet. De onteigeningen gebeurden voor de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht. Er wordt weleens beweerd dat er een strategie achter zat: de overheid wilde de armen wegjagen en daarna appartementsblokken voor de gegoede middenklasse bouwen op de Noord-Zuidverbinding, zodat ze meer belastingen kon innen. De waarheid is dat er helemaal geen plan bestond over hoe Brussel er moest uitzien na de werken. Er was alleen het geloof in de vooruitgang. Brussel zou opgestoten worden in de vaart der volkeren.’

Dat viel tegen. Na de Eerste Wereldoorlog stopten de werken aan de Noord-Zuid door technische en financiële problemen. ‘In het centrum van Brussel lag er een gigantisch braakland’, zegt Van Meerten. ‘Er begon ook twijfel te groeien of het project wel haalbaar was. Tot in de jaren dertig de crisis losbrak. In Amerika kondigde president Franklin Roosevelt de New Deal af. Ook in België wilde de overheid door grote infrastructuurwerken de economie weer aanzwengelen. Dat was de voornaamste reden om, na bijna twintig jaar stilstand, verder te werken aan de Noord-Zuidverbinding.’

Arbeiders Marek en Marek 'We trekken al sinds ons twintigste Europa rond.'
Arbeiders Marek en Marek ‘We trekken al sinds ons twintigste Europa rond.’© Saskia Vanderstichele

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog bleven de werken doorgaan. ‘De bouw van de Noord-Zuidverbinding werd als een daad van protest gezien’, zegt Van Meerten. ‘Werkgevers deden hun best om zoveel mogelijk mensen aan het werk te houden. Zo konden ze verhinderen dat die arbeiders naar Duitsland werden weggevoerd. Iedere graafmachine of staalkabel die op de Noord-Zuidverbinding werd ingezet, konden de Duitsers niet gebruiken voor grote oorlogsprojecten zoals de Atlantikwall.’

Op 4 oktober 1952 ging de Noord-Zuidverbinding open, een week voor de gemeenteraadsverkiezingen.

‘De laatste grote werf waarop veel Vlamingen werkten was die van Expo 58’, zegt Pascal Verbeken. ‘Het Atomium is bijvoorbeeld gebouwd door een zestigtal arbeiders uit een paar Kempische dorpen langs het Albertkanaal, zoals Laakdal of Tessenderlo.’

De sixties kwamen eraan en er waren handen te kort. De overheid sloot overeenkomsten met zuiderse landen. Migranten kwamen plots van overal: uit Spanje, Griekenland, Marokko… ‘De arbeidswetgeving werd ook minder streng’, zegt Michelangelo van Meerten. ‘Een Italiaan die in de jaren veertig in de mijn ontdekte dat hij claustrofobisch was, werd terug naar Italië gestuurd. Mét een fikse boete erbij. Twintig jaar later was de situatie totaal anders: migranten mochten elders werk gaan zoeken.’

‘Dat was ook nodig’, zegt Verbeken, ‘In Luik ging het op dat moment nog goed, maar in de Borinage stortte de industrie in. De eerste mijnen sloten en ook de staalindustrie kreeg zware klappen. Op de fabriekspoorten werden protestslogans gekalkt als ‘ Borinage, charbonnage, chômage‘. Heel wat buitenlandse arbeiders trokken toen naar de Brusselse werven. Zoals die van de metro: daar werd de verkleuring voor het eerst zichtbaar.’

Niet alleen in Brussel gingen Turken, Marokkanen, Italianen en Spanjaarden ondergronds, ook in Antwerpen legden ze stad open. De toenmalige BRT maakte er zelfs een programma over: Een stad zoekt een nieuw gezicht. In die documentaire zegt een Italiaanse gastarbeider: ‘Hoe dieper we onder de grond gaan, hoe meer geld we krijgen.’ Op de achtergrond zong de oer- Antwerpse groep De Strangers: ‘ Ze graafden dat d’hemel en aarde verging, ’n loopgracht van ‘ne kilometer, gelak in den oorlog van veertien-achttien, mor na veule dieper en beter. Cherioo- cherioo, we ‘emme eindelijk een pre-metro. En dan zulle we ons gange is goan, dan gon we erin rijen, in vloeken en vrijen.

De Antwerpse metro opende, net als die van Brussel, niet lang voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1976.

Tweeënveertig jaar later hoopten de Antwerpse machthebbers dat ze voor de verkiezingen van oktober ook ‘hun voetafdruk in het pasgegoten beton’ van het metrostation Opera konden zetten. Het liep uit op een kater: ze waren ziedend toen onlangs uitlekte dat de werken vertraging hebben.

En toch zijn de dingen veranderd. 1968 is een scharniermoment in onze geschiedenis, zegt Pascal Verbeken. ‘Nu worden Leuven Vlaams en alle revoluties herdacht. Maar eigenlijk was er toen een veel belangrijkere kentering: eind jaren zestig was het gemiddelde inkomen in Vlaanderen voor het eerst hoger dan in Wallonië, en de werkloosheid lager. De rollen waren plots omgedraaid: dat heeft alles veranderd, ook in vele hoofden.’

Ik hoop vooral dat er meer Vlaamse studenten voor de richting bouw zullen kiezen. In onze technische scholen zitten alsmaar minder leerlingen

Marc Dillen

‘Nu is Vlaanderen een van de meest welvarende regio’s van Europa. Overal bouwen de babyboomers appartementsblokken van een of twee verdiepingen – een statussymbool van de hardwerkende Vlaming. De ruwbouw daarvan wordt gezet door Slowaken of Polen, de afwerking gebeurt nog altijd door Vlamingen. Daarmee is de cirkel rond. Ooit zijn onze zonen uit die verpauperde dorpen gaan lopen, op zoek naar werk. Nu komen mannen uit het voormalige Oostblok in dezelfde dorpen appartementen bouwen.’

‘Die Oost-Europese werknemers zijn vaak erg goed geschoold’, zegt Marc Dillen, algemeen directeur van de Vlaamse Confederatie Bouw. ‘Landen als Polen of Slowakije hebben een bouwtraditie, en de bevolking is er erg mobiel. Er is in Europa een vrij verkeer van diensten: daar kunnen we moeilijk tegen zijn. Bovendien hebben we een enorm tekort aan arbeidsplaatsen, we mogen dus blij zijn dat zij die gaten opvullen.’

Toch komen ze niet naar hier voor onze schone ogen. ‘Meestal werken ze voor Poolse of Slowaakse firma’s, maar verdienen ze hier veel meer dan in hun thuisland. Ze krijgen hetzelfde loon als hun Belgische collega’s, maar moeten sociale zekerheid betalen in het land van herkomst. Er is dus een loonkostenvoordeel om buitenlanders in te zetten. Niet fair, natuurlijk, daar moet dringend iets aan gedaan worden. Maar ik hoop vooral dat er meer Vlaamse studenten voor de richting bouw zullen kiezen. In onze technische scholen zitten alsmaar minder leerlingen. We hebben niet alleen arbeiders nodig, maar ook ingenieurs en hooggeschoolden. Hebt u toevallig geen goesting om in de bouw te komen werken?’

Acht uur. Het vage gerommel in mijn stad is al een halfuur bezig. Ik sta op en daal af in de put van de Noorderlijn. Er werken niet alleen passanten onder de grond, maar ook twee Vlaamse werknemers van De Lijn. Ze zorgen voor de verlichting en de veiligheid in de metro. Het daglicht zagen ze tijdens hun jarenlange carrière nog nooit, maar wel een spook.

In de jaren zeventig werd er onder het station Opera een metrotunnel gegraven, op niveau -3. Veertig jaar lang werd die niet gebruikt. Behalve door een Vlaamse kat, die op ontdekkingsreis was. Hij vond de uitgang niet meer en stierf tussen cementzakken. Zijn levens leken opgebruikt, maar dat was niet zo. Omdat de temperatuur (16 graden) en de vochtigheidsgraad (60 procent) op niveau -3 altijd hetzelfde zijn, verrotte ze niet. De kater werd een mummie met snorharen. Zelfs zijn halsbandje bleef intact.

Veertig jaar spookte hij onder de Opera in zijn lege gang. Tot vorig jaar de werken aan de Noorderlijn begonnen. Niveau -3 werd in gebruik genomen en hij moest weg. De twee werknemers verhuisden de kater naar -2. Hij zit daar nu in een kartonnen doos waarop staat: ‘PUSSY’.

We doen de liefdevol ingepakte doos open. Tussen veel gele en witte piepschuimblokjes duikt de kat plots op, in een glazen kast. ‘Op -2 is er een andere luchtvochtigheid en temperatuur’, leggen de twee uit. ‘En we wilden hem beschermen, anders begint hij te beschimmelen.’ Na al die jaren is het ook een beetje hun kat geworden, hun huisdier van de ondergrond.

Het gerommel gaat intussen onverminderd door. We kijken naar de arbeiders. Of ze uit Terchová of uit Lissabon komen: ze kennen het wonderlijke verhaal van de kater allemaal, hebben het aan elkaar doorverteld. In kleuter-Engels.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content