‘Iemand heeft mij proberen te doden. Of je het nu wilt of niet: dat verandert je’

'Ik bekijk de mensen nu met een andere blik. Ik houd afstand, zeker bij mannen. Is dat té bang of juist bang genoeg?' © JELLE VERMEERSCH

Terwijl de triatlonwereld in Hawaï neerstrijkt voor de Ironman, levert Belgiës bekendste triatlete Sofie Goos een persoonlijk gevecht: dat voor een leven zonder wantrouwen. Dit is haar verhaal.

‘De rare samenloop van omstandigheden die mij op het pad van die man bracht: daarover heb ik achteraf nog vaak nagedacht. “Wat als?”: die vraag bleef door mijn hoofd malen. Wat als ik op 15 mei niet was gaan lopen in Park Spoor Noord in Antwerpen maar was gaan fietsen, zoals ik eigenlijk van plan was? Wat als de Londenbrug niet was opengegaan, en ik dus geen extra ommetje had gemaakt? Wat als ik niet was blijven staan om het gedicht te lezen dat op de onderkant van die brug is geschilderd? Dan had iemand anders het meegemaakt, en niet ik. De “Wat als?” die mijn man Jef het meeste raakt, is dat hij nog maar net was doorgereden toen het gebeurde. Jef volgt mij op training: ik loop, hij fietst. We waren bijna thuis. “Ga al maar douchen,” had ik tegen hem gezegd, “dan is de badkamer vrij als ik thuiskom.” Schuldgevoel is iets raars. Je weet dat je niets misdaan hebt, en toch vreet het. Ik hoop voor hem dat het nog overgaat.’

‘Over de aanval zelf kan ik weinig vertellen. Ik jogde langs een man met een capuchon over zijn hoofd. Hij hield me staande, plofte iets in mijn rug, en wandelde weer weg. We hebben geen oogcontact gehad. Er waren geen woorden, er was geen aanleiding voor een ruzie. Het was onwerkelijk. Eerst dacht ik dat hij me een stroomstoot had gegeven met een taser: “Wie doet nu zoiets? Ik ken die man niet, heb hem niets misdaan.” Daarna dacht ik even: “We laten het zo, ik jog naar huis.” Maar ik heb nog lesgegeven, en de pedagoog in mij kwam boven: iemand een stroomstoot geven, dat dóé je niet, ook al doet het geen zeer. Als ik iemand een papiertje op de grond zie gooien, zeg ik er ook iets van. Dus ik ging achter hem aan, nog altijd niet beseffend hoe ernstig het was. Ik had hem net te pakken toen een vrouw riep dat ik onder het bloed zat. Het begon me te duizelen. Dus dat warme gevoel was… mijn eigen bloed?’

‘Het mes heb ik nooit gezien. Ik kan nog altijd niet vatten dat ik neergestoken ben. Het voelde zo anders dan je zou verwachten. Snij je met een aardappelmesje in je vinger, dan doet dat verschrikkelijk veel pijn. Maar dat mes heeft 13 centimeter diep in mijn lijf gezeten, heeft mijn rechternier doorboord, en ik besefte het niet eens. Misschien leefde ik daarom die eerste dag in ontkenning. Naar mijn vrienden sms’te ik: “Oei-oei, een beetje minder nieuws: ik ben neergestoken, vandaag!” Alsof het om te lachen was. De adrenaline nam het over – ik kan me zelfs niet meer herinneren dat ik die sms gestuurd heb. Op de spoeddienst wisten ze: die gaat haar klop nog krijgen. De vrouw van slachtofferhulp stond direct aan mijn bed. Ik heb haar weggestuurd: voor zo’n futiliteit zou ik haar zondag toch niet vergallen? Ik ben van de Kempen: wij doen niet flauw, we ploeteren wel door. Die avond heb ik afgesloten met een bericht op Facebook waar ik nog altijd trots op ben: “Waarom kunnen we mekaar in deze wereld niet met liefde overvallen in plaats van met geweld?” Ik had zo veel fijne reacties gekregen dat ik een beetje van die genegenheid wou terugsturen. Plus: op dat moment vond ik al die bezorgdheid nogal overdreven.’

‘Ik was toen nochtans in levensgevaar. Het voelt nog altijd raar om het zo te noemen. Bij “levensgevaar” denk je aan mensen met gapende wonden die moeten vechten voor iedere ademstoot. Niet aan iemand die grappige sms’jes zit te sturen. Maar mijn inwendige bloeding was zo groot dat ze op de scans niet konden zien hoe erg ik was geraakt. Was de slagader rond mijn nieren gebarsten, dan was het voorbij geweest zonder dat de dokters iets hadden kunnen doen. Dat besefte ik toen niet, anders was ik doodsbang geweest.’

‘De adrenalinestoot maakte langzaam plaats voor overweldigende vermoeidheid. Mijn complimenten aan het personeel van het ziekenhuis: ik voelde me daar geborgen en veilig. De dagen vlogen voorbij. Je krijgt het pas moeilijk zodra de verveling inzet, maar dat was volgens de verpleegsters dan weer een teken dat ik aan de beterhand was.’

‘Na tien dagen mocht ik voor het eerst uit bed. Het lukte gewoon niet, twee mensen moesten me ondersteunen. Toen ben ik mentaal gecrasht. Als drie stappen al zo veel moeite kostten, mocht ik dan nog van triatlons dromen? De weg terug leek zo lang. Net die dag zou de regionale zender ATV langskomen voor een reportage. Ik huilde voor de camera. Vóór de aanval zou het ondenkbaar geweest zijn dat deze stoere triatlete zoiets zou overkomen – gevoelens tonen, dat doe je niet in het openbaar.’

‘Dat tv-interview was meteen ook het dieptepunt. Nadien heb ik me herpakt. Ik moest zelfs opletten dat ik niet te snel te veel wilde. Onderweg naar de zoveelste scan kwam ik voorbij het revalidatiecentrum. “O, wat hebben jullie allemaal?” vroeg ik aan de verpleegster. Ik zag mezelf al met gewichten trainen. Die avond gaf de dokter me een donderpreek: “Heb jij écht gevraagd of hier een fitness is?! Dat kan niet, Sofie. Je hebt een ernstig letsel, waar je veel te licht overheen gaat.” Opnieuw een tik. Het zou niet de laatste zijn.’

Geen startpremie, geen prijzengeld

‘Ze hebben me extra lang in het ziekenhuis gehouden, uit vrees dat ik te hard zou pushen. Pas op 15 juli ben ik officieel genezen verklaard. Ik dacht: “Oké, nu in één rechte lijn terug richting topconditie!” Maar mijn lichaam wou niet mee. Nog altijd niet, eigenlijk. Ik train, maar nooit voor honderd procent. Ik voel me een vod. Slap, snel moe. Ik heb het ook snel koud, terwijl het dit jaar nog niet vaak fris is geweest. Allemaal signalen dat mijn lichaam nog niet in balans is. Voor mij als atleet is dat bitter. Mijn lijf is mijn wapen, maar het luistert niet meer naar me, voor het eerst in mijn leven. Geef het tijd, zegt iedereen, maar ik kan het woord “geduld” niet meer horen. Geduld hoort niet bij topsport, en zeker niet bij triatlon. Wij gaan en blijven gaan. “Komaan, nóg twintig kilometer!” Ik kan de limiet niet meer opzoeken, terwijl ik vroeger leefde voor die limiet. Dat valt me zwaar.’

‘Zodra ik thuis was, maakte ik een kalender met de resterende triatlons van 2016. De ene na de andere heb ik moeten doorstrepen. Je moet plannen, anders komt er niets van. Maar telkens als ik een plan maak, valt het in duigen. Niet alleen de teleurstelling weegt, ook financieel begint het te nijpen. Elke geschrapte triatlon betekent: geen startpremie, geen prijzengeld. Mijn contract loopt ook af. Mijn team kan me niets beloven, ze zullen het na de Ironman in Hawaï bekijken. Dat geeft extra stress – wéér een factor die ik niet zelf in de hand heb. Misschien denken ze: “Sofie komt nooit meer terug.” Het tegendeel kan ik nog niet bewijzen, maar één ding is zeker: ik wil niet de geschiedenis ingaan als “de triatlete die is neergestoken”. Ik wil nog dingen bereiken voor ik stop. Ik ben 36, één of twee goede seizoenen heb ik zeker nog in mij. Ik wil nog een Ironman winnen, en daar met volle teugen van genieten. Bij mijn vorige zeges besefte ik nooit hoe speciaal winnen is. Elke sporter zal je zeggen dat zo’n overwinning vlug vervliegt. Op het podium denk je alweer aan de volgende uitdaging.’

‘In september heb ik aan een kwarttriatlonneke in Knokke-Heist deelgenomen. Het was dat of in de zetel zitten. Het was mijn eerste wedstrijd sinds de aanval, en mijn eerste ooit zonder druk op de ketel. De avond ervoor had ik mijn huis nog geschilderd, met twee ijsjes erbovenop. Normaal is zo’n “voorbereiding” voor mij ondenkbaar. Ik werd nog zesde, maar het had evengoed achtste mogen zijn. Een halfjaar geleden had ik me niet kunnen voorstellen dat ik mijn sport zo nonchalant zou kunnen beleven. Die race heeft me een dubbel gevoel gegeven. Ik heb er erg van genoten, maar het heeft me ook bang gemaakt: ben ik mijn drang om te winnen kwijt?’

‘Het publiek in Knokke ging uit zijn dak toen ik voorbijliep. Ze hebben me onthaald als een heldin. Alle media waren er, iedereen wist ook wat me overkomen was. Zelfs als ik Hawaï win, zal ik nooit meer zo veel aandacht krijgen. Ik snap dat niet: wat mij is overkomen, is niet zo uitzonderlijk. Er gebeuren veel rare dingen in de wereld, meer dan ik in mijn veilige cocon besefte. Ik was het derde slachtoffer van een steekpartij dat ze die dag in het Stuivenberg-ziekenhuis zagen. Om halftwaalf. Op een zondag.’

‘Poging tot moord’

‘Veel mensen vragen me of ik kwaad ben op mijn aanvaller. Niet eens. Heeft dat zin? Die man is ziek in zijn hoofd. Hij kan daar zelf ook niets aan doen.’

‘De dag van de aanval bezocht zijn zus me in het ziekenhuis. Veel te vroeg, ik wou die confrontatie toen niet. Ze zei dat ze al jaren de dag vreesde dat haar broer iets doms zou doen. Ik kan nog medelijden met hem voelen, maar ik moet toch zeggen dat het niet overheerst. Het is veeleer: mij is iets afgenomen, en dat is oneerlijk. Dan heb ik het over een jaar uit mijn sportcarrière, maar ook over mijn romantische, naïeve wereldbeeld. Voor mij was de wereld een veilige plek. Iedereen verdiende het voordeel van de twijfel, de ander was goed tot het tegendeel bewezen was. Die illusie ben ik kwijt, en dat vind ik erg.’

‘Ik bekijk de mensen nu met een andere blik, probeer voortdurend de situatie in te schatten. Toen ik mijn aanvaller confronteerde, las ik in zijn ogen: hier is iets mis. Hij heeft mij kunnen aanvallen omdat ik hem in blind vertrouwen rakelings passeerde. Ik verwijt mezelf dat niet, maar het is wel een les. Het zal me niet nog eens overkomen. Voortaan houd ik afstand, zeker bij mannen. Ik ga ze uit de weg. Is dat té bang of juist bang genoeg? Het is er nog niet van gekomen, maar misschien moet ik toch eens langsgaan bij een psycholoog.’

‘Deze of volgende week begint het proces, hopelijk sluit dat het af. Ik weet niet wat ik ervan mag verwachten. Een beetje geld, als het kan. Uitleg zal ik niet krijgen. Die man is daar niet toe in staat. Hij wordt aangeklaagd voor “poging tot moord”. Ik verstijfde toen ik dat hoorde. Iemand heeft mij proberen te doden, en bijna was het gelukt. Dat verandert je, of je het nu wilt of niet.’

‘Sommigen hebben gerecupereerd wat mij overkomen is. Daar ben ik bijzonder boos om. Mijn aanvaller heet Samir, hij is geen blanke Vlaming. Het was misschien beter een Jan of Dirk geweest. Toen ik nog in het ziekenhuis lag, bracht mijn man verslag uit op Facebook. In de reacties las je allerlei benamingen voor mensen met een kleurtje die ik liever niet herhaal. Verschrikkelijk. Ons gezin woont in Borgerhout, we voelen ons hier thuis. Racisme is mij vreemd. Samir was een bedreiging, ja, maar omdat hij ziek in zijn hoofd is en niet door zijn afkomst.’

Terug naar Hawaï

‘Mijn collega’s zitten nu in Hawaï voor het wereldkampioenschap triatlon. Ik heb nooit uitgeblonken in Hawaï. Om daar te mogen deelnemen, moet je door het jaar heen punten sprokkelen in andere Ironmans. Dat putte mij altijd zo uit dat ik in Hawaï leeg aan de start stond. Het plan was om in 2017 veel punten te halen in de lente, zodat ik daarna iets kalmer kon opbouwen. Ik heb nu al zo veel teleurstellingen opgelopen dat ik geen ambities meer uitspreek. Maar het zou fantastisch zijn als ik Hawaï volgend jaar haal. Dan zou ik helemaal terug zijn.’

‘Hawaï is een saaie, troosteloze wedstrijd. Het is een bakoven, je wordt er levend geroosterd, maar nog vervelender is de wind, die altijd in het nadeel blaast. Je rijdt over een eentonige autosnelweg, rondt dan een kegel, en fietst weer terug. Net dan draait de wind, keer op keer. Hij blaast alle deelnemers uit elkaar. Eén keer dacht ik dat ik verkeerd was gereden: zover ik kon kijken, was er geen tegenstander voor of achter me. Ja, dan wordt het een gevecht tegen jezelf.’

‘Na een Ironman is zelfs de strafste atleet gesloopt. Het is eigenlijk te veel voor een lichaam. Na mijn eerste keer kon ik nog geen stoep meer op. Fysiek was ik gebroken, maar mentaal voel je je een kampioen omdat je het allemaal hebt doorstaan. Ik snak naar dat gevoel, maar mijn lichaam en mijn geest zijn nog te broos.’

‘Typisch voor triatlon zijn de recreanten met hun bijzondere verhalen. Ik ken een obese Amerikaan die zijn dochter op haar sterfbed beloofd heeft om meer aan sport te doen. “Verzorg je, papa. Als je niets doet, lig jij binnenkort ook op het kerkhof.” Hij heet Robert, ik volg hem op Facebook. Af en toe mail ik iets om hem te motiveren, maar hij inspireert mij natuurlijk ook.’

‘Zou het kunnen dat mijn verhaal, tegen wil en dank, ook zo’n inspirerend verhaal is geworden?’

DOOR JEF VAN BAELEN, FOTO’S JELLE VERMEERSCH

‘Mijn lijf is mijn wapen, maar het luistert niet meer naar me.’

‘Ik wil niet de geschiedenis ingaan als “de triatlete die is neergestoken”.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content