‘Je mag niet toelaten dat een paar stenengooiers het idee krijgen dat ze onaantastbaar zijn’

'Minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon rijdt zich vast in zijn eigen structuren.' © FRANKY VERDICKT

Hadden de gruwelijke aanslagen van 22 maart in Brussel en Zaventem vermeden kunnen worden? Een parlementaire onder-zoekscommissie zal zich over die ene vraag buigen, maar er zijn er zo veel meer. Wij vroegen terreurexperts Paul Ponsaers en Thomas Renard om een eerste inschatting. ‘We zijn er altijd te gemakkelijk van uitgegaan dat de Verenigde Staten ons als grote broer wel zouden beschermen.’

Vrijdagmiddag. Een dramatische week in de Belgische geschiedenis loopt op haar einde. Op een boogscheut van de luchthaven van Zaventem buigen twee eminente veiligheidsexperts zich over de stand van zaken. Nauwelijks vier kilometer verderop vallen tijdens ons gesprek schoten bij de antiterreuractie op het Schaarbeekse Meiserplein. Een meisje ziet hoe haar vader geraakt wordt door een politiekogel. ‘Eigenlijk kun je met agenten geen terrorisme bestrijden, ‘ zegt Paul Ponsaers, emeritus hoogleraar criminologie aan de Universiteit Gent. ‘Politieagenten kunnen niets doen aan een jongen die radicaliseert. Ze kunnen alleen optreden als iemand criminele feiten pleegt, en dan is het al te laat. Ik begrijp dat er vandaag agenten en soldaten op straat worden gestuurd, maar daar pak je geen terrorisme mee aan. De echte strijd tegen het terrorisme voer je vóór er aanslagen gepleegd worden: met onderwijs, imams en buurt- en straathoekwerkers. Ik vind het verontrustend dat ik dat de voorbije dagen nog niet gehoord heb.’

Ponsaers weet waarover hij spreekt. Als journalist bij De Morgen en onderzoeker volgde hij sinds de jaren tachtig het terrorisme, toen de Bende van Nijvel een golf van terreur door het land joeg. Na zijn journalistieke carrière ging hij voor Binnenlandse Zaken werken en werd hij academicus in Gent. Zo verdiepte hij zich in 2012 op verzoek van voormalig justitieminister Annemie Turtelboom (Open VLD) als een van de eersten in de radicaliseringsproblematiek. Ook Thomas Renard maakt zich met kennis van zaken zorgen over de Belgische aanpak van het jihadismedossier. Als terrorisme-expert van het Egmont Instituut voor Internationale Betrekkingen kreeg hij de voorbije dagen honderden journalisten aan de lijn.

PAUL PONSAERS: Ik vond het eerlijk gezegd al opmerkelijk dat er voordien nog geen bom was ontploft in Brussel. We zijn nog lang gespaard gebleven.

THOMAS RENARD: Je kunt er niet omheen dat 22 maart 2016 onze 11 september is. België heeft nooit een gecoördineerde aanslag van deze omvang gekend. Het is de eerste zelfmoordaanslag op Belgisch grondgebied.

PONSAERS: We moeten de aanslagen in perspectief zien. De Bende van Nijvel heeft in totaal 38 dodelijke slachtoffers gemaakt. Dat zijn er voorlopig meer dan het aantal slachtoffers van vorige week. Mijn excuses dat ik het wat oneerbiedig en mathematisch uitdruk, maar die aanslagen in de jaren tachtig waren minstens even ingrijpend. De Bende van Nijvel voerde een echte terreurcampagne. Dat risico bestaat nu ook. Ik hoop dat ik ongelijk krijg, maar het zou me niets verbazen als er de komende maanden nog terreurdaden volgen.

RENARD: België heeft een lange geschiedenis van terrorisme. Alleen lijkt het erop dat onze veiligheidsdiensten dit keer niet beseften dat ons land een doelwit kon zijn. Sinds 2012 schrijven de inlichtingendiensten rapporten over geradicaliseerde jongeren die naar Syrië vertrekken. Er zijn bij ons ook terreurcellen opgespoord – denk aan de acties in Verviers – en toch leek niet iedereen ervan overtuigd dat het ook hier kon gebeuren. In de propaganda van de IS wordt België geen enkele keer genoemd. Misschien hebben de veiligheidsdiensten de dreiging daardoor onderschat.

Is België dan echt een failed state, zoals we vorige week in veel buitenlandse media lazen?

RENARD: Dat is natuurlijk wat overdreven, maar we mogen ook niet naïef zijn. We hebben een reeks problemen in ons land. Er is – vooral in Brussel – gettovorming in bepaalde verpauperde wijken. Dat is al jaren bekend. En het is natuurlijk een probleem dat het land zo versnipperd is. België heeft veel verschillende instellingen die zich ook nog eens op verschillende politieke niveaus bezighouden met de strijd tegen radicalisme en terrorisme. Dat maakt de samenwerking er natuurlijk niet eenvoudiger op.

PONSAERS: Vooral in Brussel is de situatie zorgwekkend. Negentien gemeenten die elk hun eigen beleid voeren en zes politiezones die niet noodzakelijk vlot samenwerken: dat maakt de zaken nodeloos ingewikkeld. Bovendien zijn de middelen ongelijk verdeeld. In het centrum van Brussel werken in verhouding tot de bevolking dubbel zoveel agenten als in Molenbeek. Vergelijk dat met Berlijn, waar de president van de deelstaat ook de burgemeester van de stad is. In een metropool moet de burgemeester het sociale beleid én het veiligheidsbeleid coördineren. Dat gebeurt niet in Brussel. Naast andere metropolen ziet Brussel eruit als een verwaarloosd labyrint.

RENARD: Dat gezegd, die problemen zijn uiteraard niet typisch voor België. Veel Europese landen kampen met die versnippering. In ons land zijn acht instellingen bezig met terreurbestrijding, in Frankrijk zijn het er liefst 33. Bovendien hebben wij met OCAD een dienst die alle informatie probeert samen te brengen, die heeft Frankrijk zelfs niet. In een klein land als België is de samenwerking misschien eenvoudiger dan in een land als Frankrijk.

De analyse over Brussel is niet nieuw. Is er met de aanslagen een momentum ontstaan om dat eindelijk te veranderen?

RENARD: Ik denk van niet. Het is te vroeg om te kunnen zeggen waar het fout is gegaan, maar er is voorlopig niets dat erop wijst dat het zwakke punt bij de verschillende Brusselse gemeenten en politiezones ligt. Het beleid van de gemeenten wordt nu ook al gecoördineerd, en die burgemeesters komen geregeld samen voor overleg. Het klopt dat ze niet allemaal even geïnteresseerd zijn in terreurbestrijding. Door een gebrek aan personeel en middelen, of gewoon door een foute inschatting van de dreiging, stellen ze soms andere prioriteiten. Elke gemeente heeft een lijst van geradicaliseerde jongeren, maar niet elke gemeente maakt daar even grondig werk van. Dat is een kwestie van persoonlijke verantwoordelijkheden, niet van staatsstructuur. Maar als blijkt dat het probleem bij de Brusselse instellingen ligt, moeten daar natuurlijk conclusies aan verbonden worden.

Begrijpen we al voldoende van de jongeren die hier radicaliseren om ze te kunnen aanpakken?

PONSAERS: Het is duidelijk dat radicalisering te maken heeft met sociale ongelijkheid en een gevoel van onrechtvaardigheid, maar dat is niet de enige factor. Als iedereen die zich verongelijkt voelt met bommen begint te gooien, zou het slagveld niet te overzien zijn. Veel terroristen doorlopen eerst een criminele carrière, en worden pas daarna gerekruteerd voor de jihadistische strijd. Er is dus een belangrijke externe factor: iemand van buitenaf ronselt hen. Dat radicaliseringproces gaat heel snel. Die jongens gaan soms in enkele maanden van drinkebroers naar mannen in pij met lange baarden. We kunnen niet verwachten dat de politieagenten van Molenbeek zoiets opmerken. Enkele jaren geleden hebben wij onderzoek gedaan bij de wijkagenten in de Kanaalzone, en de conclusies waren pijnlijk. Die flikken hebben geen flauw benul van wat er gebeurt. Ze wisten zelfs niet waar iedereen woonde of op welke deurbel ze moesten drukken. De bevolking van die gemeenten is zo mobiel dat zij dat onmogelijk kunnen bijhouden.

Stel u eens voor dat u de vader bent van een jongen die aan het radicaliseren is. Dan gaat u toch niet naar de politie? Dan gaat u naar de imam, een leerkracht of een straathoekwerker. De voornaamste uitdaging is dat we een manier moeten vinden om die informatie vanuit het veld naar boven te krijgen. Maar dan moet u als vader natuurlijk de garantie hebben dat die informatie niet onmiddellijk naar de politie gaat. Het kan niet de bedoeling zijn dat straathoekwerkers elke dag de politie briefen.

Kan zo’n lokale aanpak werken in een gemeente zoals Molenbeek? Door de grote hoeveelheid migranten is het toch moeilijk om daar door te dringen?

PONSAERS: Natuurlijk wel! Gelooft u nu echt dat de hele gemeenschap Salah Abdeslam in bescherming heeft genomen? Er zijn inderdaad jongeren die de ordediensten bekogeld hebben, maar de overgrote meerderheid wil niets met terrorisme te maken hebben. Alleen moet je ook kordaat durven op te treden. Je mag niet toelaten dat een handvol stenengooiers het idee krijgt dat ze onaantastbaar zijn. Je moet de orde herstellen. Als je dat niet doet, krijg je getto’s waarin de bewoners zelf voor politie spelen.

Na de aanslagen in Parijs werkte minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) het Kanaalplan uit om het Brusselse veiligheidsprobleem op te lossen. Een stap in de goede richting?

PONSAERS: Dat Kanaalplan is flauwekul. Ongeveer de helft van dat kanaal loopt door Brussel-stad, maar Brussel-stad is niet eens bij het plan betrokken. De enige deelgemeente die aan het plan meewerkt, is Laken. Dat is pure politique politicienne. Ik neem het Jambon niet kwalijk dat hij dat doet – in zijn plaats deed ik misschien hetzelfde -, maar het getuigt van weinig moed. Bij de politiehervorming hebben we duidelijke afspraken gemaakt. Er is een nationaal veiligheidsplan dat geldt voor het hele land, maar het zijn de politiezones die zelf bepalen hoe ze dat moeten uitvoeren. En nu maakt Jambon een federaal plan dat aan gemeentes – dus zelfs niet aan politiezones – oplegt hoe ze zich moeten organiseren. De minister van Binnenlandse Zaken gaat dus in tegen de richtlijnen die zijn eigen departement heeft uitgezet. Hij rijdt zich vast in zijn eigen structuren.

Over uw subtielere aanpak hebben we de laatste dagen weinig gehoord. Na zulke aanslagen wil iedereen vooral harde maatregelen…

PONSAERS: …en daar word ik dus zenuwachtig van. Er is namelijk geen alternatief. Alleen door de ogen van leraren en sociale werkers krijgen we een goed beeld van wat er in het hoofd van die jongeren omgaat. Community policing is absoluut geen softe aanpak. Het is de enige manier om als politiedienst te weten wat er gaande is.

RENARD: Ik ben het met u eens. Je hebt een sociaaleconomisch beleid nodig dat de cohesie in die wijken bevordert, en zo de voedingsbodem voor terrorisme weghaalt. Je hebt zowel preventie als repressie nodig om aan terrorismebestrijding te doen. Maar we mogen er niet blind voor zijn dat er iets schort aan onze repressiemiddelen. We hebben de voorbije twintig jaar te weinig geïnvesteerd in onze inlichtingendiensten. Vandaag moeten zij ongeveer 900 individuen opvolgen die potentieel een gevaar zijn. Daarvoor hebben ze maar iets meer dan 900 personeelsleden. Dat is dus een verhouding van één op één, en dat is problematisch. We zijn daar te lang naïef in geweest. We zijn er te makkelijk van uitgegaan dat de Verenigde Staten ons als grote broer wel zouden beschermen als het nodig was. We waanden ons ten onrechte veilig.

De inlichtingendiensten kregen na de aanslagen zware kritiek van de Amerikanen. Zij noemden de Belgische agenten ‘shitty colleagues‘.

RENARD: Die kritiek komt doorgaans van mensen die niet eens met ons samenwerken. De Fransen zijn lovend over hun samenwerking met de Belgen. Onze inlichtingendiensten waren in de jaren negentig pioniers in de aanpak van het jihadisme. Alle inlichtingendiensten van Europa kwamen toen bij ons om expertise op te doen.

Waar is het dan fout gelopen?

RENARD: We zijn altijd goed geweest in het aanboren van menselijke bronnen en informantennetwerken. Maar op technologisch vlak schieten we tekort. We slagen er niet in om bepaalde vormen van communicatie op het internet of met smartphones te onderscheppen. Die achterstand moeten we dringend ophalen, anders blijven we helemaal blind voor toekomstige acties.

PONSAERS: Onze diensten zijn aangewezen op informanten, en die kunnen om het even wat vertellen. Inlichtingenwerk is een informele economie waarin veel geld omgaat. Informanten verkopen hun informatie aan eender wie. Het is heel moeilijk om na te gaan wat er van die informatie klopt. Een leugen is makkelijk te detecteren, maar een halve waarheid blijft vaak voor altijd in de databank.

Moeten die inlichtingendiensten niet op Europees niveau getild worden? Jihadisten reizen voortdurend door Europa.

PONSAERS: Ik denk dat het veel nuttiger is om de politiediensten op Europees niveau te organiseren. Europol schreeuwt al jaren om meer middelen.

RENARD: Ik betwijfel of het ooit tot een Europese CIA komt. Inlichtingendiensten werken sowieso met gevoelige informatie die landen niet graag uit handen geven. Het is veel realistischer om de politiediensten een Europese dienst te geven. In de Schengenzone is dat eigenlijk noodzakelijk, maar we zien vandaag dat het onvoldoende werkt. Niet alle lidstaten delen hun informatie.

PONSAERS: Ik ben er ook niet voor te vinden om inlichtingen zomaar uit te wisselen. Stel u voor dat ik onschuldig in de fichebak van de Staatsveiligheid zit. Als zij die informatie deelt, ben ik dus plots in heel Europa verdacht. Dat vraagt om een strenge controle, en ik geloof niet dat je die op Europees vlak kunt organiseren. Ik heb daarvoor te weinig garanties.

Er wordt hevig gediscussieerd over fouten, zoals bij de uitwijzing van Ibrahim El Bakraoui uit Turkije. Hebben jullie daar al een verklaring voor?

PONSAERS: Er heerst veel te veel nonchalance. Iedereen gaat ervan uit dat het wel niet zo’n vaart zal lopen. Maar het gaat natuurlijk ook onvoorstelbaar snel. Drie maanden voordat de broers Abdselam een aanslag pleegden, hadden ze nog een café waar ze drugs dealden. Dat zijn natuurlijk activiteiten die je niet associeert met moslimextremisme.

RENARD: In het geval van El Bakraoui hebben de Belgische inlichtingendiensten duidelijk fouten gemaakt. El Bakraoui wordt in 2009 gearresteerd voor het neerschieten van een agent. Hij wordt veroordeeld in 2011 en komt vrij in 2013. In mei 2015 schendt hij de voorwaarden van zijn voorlopige invrijheidstelling, in juni wordt hij opgepakt in Turkije en als Syriëstrijder teruggestuurd. Dan is het onbegrijpelijk dat iemand met een verleden in de gewelddadige criminaliteit niet onmiddellijk opgevolgd wordt.

PONSAERS: In zo’n geval moet niet één maar moeten 75 alarmbellen afgaan.

RENARD:(knikt) Er waren duidelijke aanwijzingen, en toch werd daar niets mee gedaan. Het probleem zit vooral in de gegevensoverdracht tussen lokale en federale politie. De lokale politie is aanwezig in de wijken, maar haar bevindingen raken vaak niet bij de juiste personen. Er is geen totaal falen van ons veiligheidsapparaat, veeleer een hele serie kleine fouten. Maar die kleine fouten maken wel dat aanslagen zoals in Parijs of Brussel kunnen gebeuren.

Welke mankementen aan de veiligheidsdiensten zijn nog meer zichtbaar geworden?

PONSAERS: Het is toch heel eigenaardig dat de terreureenheid van de federale politie vandaag verspreid zit over verschillende diensten? Dat houdt totaal geen steek. Die eenheden werken alleen als de onderzoekers hun informatie vlot met elkaar kunnen delen.

RENARD: Telkens als we nieuwe namen in het onderzoek zagen verschijnen, leerden we achteraf dat die namen al bekend waren bij de politie of de inlichtingendiensten. Dan is de vraag toch: waarom hebben we daar niets mee gedaan? Je hebt vaak de indruk dat het politiewerk geleverd is en de fiches zijn ingevuld, maar dat er dan niets concreets gebeurt. Door het personeelstekort moeten er prioriteiten gesteld worden. Dat is een menselijk oordeel na een analyse, en daarbij kunnen natuurlijk fouten gemaakt worden.

Kijk naar de cel rond Salah Abdeslam. Dat waren aanvankelijk vier à vijf individuen die bekend waren, maar slecht zijn opgevolgd. De Belgische ordediensten slagen er niet in the bigger picture te zien. Ze hebben de cel rond Abdeslam weten groeien, maar begrepen niet dat die cel gaandeweg een netwerk is geworden. De Belgische ordediensten lopen met een zaklamp in het donker: ze zien wel de details, maar ze hebben de lichtschakelaar nog niet gevonden.

Toen Salah Abdeslam gepakt werd, was de euforie groot. Men leek te denken dat daarmee het islamitische terrorisme in België opgedoekt was. Waren die reacties onterecht?

PONSAERS: Ik vond dat heel vreemd, omdat zijn rol in de aanslagen nooit duidelijk is geweest. De rol van mensen als Abdeslam bij het oprichten van zo’n netwerk is eerder gering. Het zijn jongens uit kwetsbare gezinnen, die niet de intellectuele capaciteiten hebben om een internationaal terreurnetwerk te leiden. Ze worden opgeleid in Syrië, en komen dan naar hier om aanslagen te plegen. Zonder oplossing voor het conflict in Syrië krijgen we het hier nooit opgelost.

RENARD: Ik ben er niet van overtuigd dat ze in Syrië duidelijke orders krijgen om operaties in Europa uit te voeren. Daarvoor bestaat tot nu toe geen enkel bewijs. Ik denk dat de periode in Syrië eerder dient om een psychologische breuk en een samenhorigheidsgevoel te creëren. De Syriëstrijders bestaan vooral uit meelopers, die door een handvol charismatische figuren worden aangestuurd. Die netwerken zijn redelijk autonoom georganiseerd. De aanslagen in Brussel zijn waarschijnlijk niet in Syrië beraamd. In de persberichten van de IS merk je dat ze aangewezen zijn op berichten uit de westerse media. Dat betekent dus dat ze er ook niet het fijne van weten. Vaak worden aanslagen ook gepleegd door mentaal instabiele figuren die zich met de IS identificeren zonder formele banden te hebben.

PONSAERS: Ik geloof niet in zelforganiserende cellen, zoals Rik Coolsaet die ziet. Salah Abdeslam heeft in de maanden voor de aanslagen van Parijs heel Europa doorkruist. Dat getuigt van logistieke ondersteuning die alleen een internationaal terreurnetwerk kan leveren. Dat kun je met lokaal beleid niet aanpakken. Je kunt hoogstens proberen te verhinderen dat er gerekruteerd wordt. Daar hebben we al successen in geboekt.

Hoe moeten we dan optreden? Moeten we F-16’s sturen naar Syrië, zoals vorige week beslist werd?

RENARD: Natuurlijk kun je de strijd tegen het radicalisme in België niet helemaal los zien van de internationale situatie, met name Syrië. Je moet de IS met alle middelen en op alle niveaus bestrijden. Maar dan moet je je er bewust van zijn dat zo’n keuze implicaties heeft. Als we deelnemen aan de internationale coalitie, maakt dat van ons een doelwit voor bomaanslagen. Ze proberen ons te destabiliseren door het strijdtoneel naar hier te verplaatsen. Vergeet ook niet dat voor de IS de context verandert: in 2012 waren zij nog bezig met grondgebied te veroveren, vandaag verliezen ze terrein.

Tot slot: de aanslagen in Parijs werden bij ons een wake-upcall genoemd. Zullen er na de Brusselse aanslagen ook écht grote hervormingen volgen?

RENARD: Ik zie niet in of er nog veel aan ons veiligheidsbeleid kan veranderen. We hebben al een politiehervorming gehad, we hebben met OCAD een orgaan dat de verschillende inlichtingendiensten samenbrengt. Alleen in de coördinatie tussen lokale en federale politie kan ik me voorstellen dat er iets verbetert.

PONSAERS: Ik ben geen fan van het ideologische programma van deze regering, maar ik heb vertrouwen in de veiligheidsdepartementen. Daar zitten mensen met meer dadendrang dan de voorgaande regeringen. Premier Charles Michel (MR) toont zich de laatste dagen een echt staatsman. De komende weken zullen we zien of deze regering dat ook kan waarmaken.

DOOR PETER CASTEELS EN JEROEN ZUALLAERT, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘De echte strijd tegen het terrorisme voer je vóór er aanslagen gepleegd worden: met onderwijs, imams en buurtwerkers.’ Paul Ponsaers

‘Het is natuurlijk een probleem dat het land zo versnipperd is. Naast andere metropolen ziet Brussel eruit als een verwaarloosd labyrint.’ Thomas Renard

‘Premier Charles Michel toont zich de laatste dagen een echt staatsman.’ Paul Ponsaers

‘De Belgische ordediensten lopen met een zaklamp in het donker: ze zien de details, maar ze hebben de lichtschakelaar nog niet gevonden.’ Thomas Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content