Guillaume Van der Stighelen

‘Straten zijn verbreed, bossen omgehakt: iedereen gelukkig’

Guillaume Van der Stighelen Guillaume Van der Stighelen schreef na zijn reclamecarrière de bestseller Echt (Lannoo), over onze drang naar authenticiteit.

In de laatste week van de zomer, leest u elke dag van de week een zomercolumn van Guillaume Van der Stighelen. Vandaag zoomt hij in op de files in Antwerpen.

Guillaume Van der Stighelen
Guillaume Van der Stighelen© Karl Meersman

O hemel. Fernand Huts koopt een vervoerbedrijf in Nederland.

Zoomt u even mee uit. De Kempen. De monding van Rijn, Maas en Schelde. De Noordzee erbij en de Britse eilanden. Nog verder. We zien heel Europa en een begin van Afrika. We stoppen even. Daar, ver beneden waar al die lichtjes branden, daar heerst grote opschudding. Want daar heeft een ondernemer uit dat ene plekje een bedrijf gekocht in dat andere plekje. Oei, oei. En dat terwijl die plekjes zo netjes van elkaar gescheiden zijn door wat ze daar beneden een ‘grens’ noemen. Een grens die wij niet zien. Zelfs niet als we opnieuw inzoomen. Er zit geen kleurverschil in de bodem, er is geen bergketen die de plekjes uit elkaar houdt en zelfs geen rivier. En toch is die grens er. Want de wezentjes die op die plek wonen, hebben in een vorige eeuw een zakmes in de grond gesmeten en beslist dat er een groot verschil is tussen zij die ten noorden van dat zakmes wonen, en zij die het zuiden ervan bevolken. Zonder dat er verder veel in vraag werd gesteld. Het smokkelen van boter kon beginnen en, belangrijker nog, ze kregen elk een eigen voetbalteam.

Straten zijn verbreed, bossen omgehakt: iedereen gelukkig

In het zuidelijke gedeelte lag een grote haven. Europa was in die tijd nog een werelddeel waar geld verdiend werd door dingen te maken. De industriële revolutie draaide op volle toeren en er werden goederen verscheept naar de rest van de wereld. Transport over land was een drama in die tijd, en dus zochten fabrieksdirecteuren het dichtstbijzijnde schip, en dat lag daar, in een bocht aan de Schelde. Een heel stuk in het binnenland. De havens in het Noorden moesten het hebben van wat thee en kerrie, ingevoerd uit het Verre Oosten.

Blanke God

Met de tijd werd Europa rijker en rijker, maar de grondstoffen om nieuwe dingen te maken werden schaars, dus gingen de vorstenhuizen op zoek naar een oplossing. En die werd gevonden: grondstoffen zitten in de grond, en op vele plekjes buiten Europa ligt nog heel veel grond. Eén probleem nog: op die plekjes woonde alweer volk. Geen nood. Ten eerste spraken die volkeren geen Latijn, en ten tweede waren ze niet op de hoogte van het feit dat er maar één God is, een blanke van het mannelijke geslacht dan nog wel. Dat gaf de vorsten het recht het familiepatrimonium wat uit te breiden, zodat de fabriekseigenaars uit de grond konden halen wat ze nodig hadden. Zonder dat ze zich zorgen hoefden te maken over een eventuele vergoeding aan de plaatselijke bevolking. Het land was van hen, want hun koning had er zijn vlag geplant. Europa werd nog rijker. Zo rijk dat niemand nog wilde dat zijn kinderen opgroeiden als arbeiders, en dus werden de fabrieken verhuisd naar waar de grondstoffen zaten en mensen zich minder druk maakten om een paar stoflongen meer of minder.

'Straten zijn verbreed, bossen omgehakt: iedereen gelukkig'
© iStock
De havenstad in het Zuiden. Het verkeer staat er stil. Ook Fernand Huts, zijn vrouw, zijn kinderen en al zijn klanten.

Kortom, de wereld veranderde, en zo ook de richting van het transport over zee. Automobielen en ander levensnoodzakelijk speelgoed werden aangevoerd vanuit het Oosten. Europa voerde nu in, in plaats van uit. Wat geen goede zaak was voor de grote haven ten zuiden van waar dat zakmes viel. Want nu wilden de schepen hun vracht zo snel mogelijk aan land lossen, om meer vracht op te halen. Ze moesten niet weten van ondiepe kronkelende rivieren en zochten havens op aan de kust. Een oude vissershaven in het Noorden groeide en groeide, tot grote verbazing van de zuiderlingen. Maar slim als ze waren, dachten die: dan groeien wij ook maar. Er lagen nog een aantal polderdorpen die niets anders voortbrachten dan voedingswaren waaraan toch niets te verdienen viel, want niemand had nog honger. Die dorpen werden van de kaart geveegd en de poldergrond werd opgespoten met een twee meter dikke laag rijnzand om grote nieuwe kaaimuren te bouwen. Eerst op de rechteroever, een eind in de richting van het Noorden. Tot er dat zakmes in de weg stak. Vervolgens werd de vruchtbare grond aan de overkant ondergespoten. Alles verliep prima. Er ontstond grote welvaart. Vaders reden elk met hun eigen automobiel naar hun kantoor, en ook de moeders konden zo’n eigen automobiel aanschaffen om hun kinderen naar school te brengen. Straten werden verbreed, bossen omgehakt en iedereen was gelukkig. Vooral de havenmensen, want die kregen grote nieuwe boulevards om goederen langs te transporteren. Een stuk goedkoper en sneller dan de stuntelige en onbetrouwbare spoorwegen, om niet te spreken van de binnenvaart. Dat alles op dat speldenkopje aan de Noordzee.

We zoomen terug in. De havenstad in het Zuiden. Het verkeer staat er stil. Ook Fernand Huts, zijn vrouw, zijn kinderen en al zijn klanten. Huts zucht en kijkt naar het zakmes in de grond. Hij trekt zijn broek op, heft een voet, leunt iets voorover en zet die voet neer aan de andere kant van de denkbeeldige lijn die er ooit werd getrokken.

O hemel toch. O hemel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content