In Nederland trekken professoren aan de alarmbel over de spellingscapaciteiten van middelbare scholieren. Maar ook bij ons lijkt de kennis van spelling, grammatica én woordenschat er danig op achteruit te gaan. ‘Zolang er geen punten mee te verdienen zijn, trekken leerlingen zich bijzonder weinig aan van de juiste taal en spelling.’

Op 22 januari publiceerden docenten taalkunde van acht Nederlandse universiteiten een gezamenlijk ‘Manifest Nederlands op school’ waarin ze voor een fundamentele herziening van het vak Nederlands op de middelbare school pleitten. Volgens het manifest is één op de zeven vijftienjarige Nederlanders ‘functioneel analfabeet’. Het wijst met een beschuldigende vinger naar het les- en examenprogramma Nederlands, waaraan de voorbije 25 jaar nauwelijks iets veranderd is. ‘Onze leerlingen leren nu allerlei regels en ezelsbruggetjes, maar krijgen geen inzicht in de taal’, zegt Theo Witte, vakdidacticus Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen en een van de ondertekenaars. ‘Doordat ze niet weten waar de regels voor dienen, passen ze die verkeerd toe. Ze doen zomaar wat, en leren amper iets bij.’

Ook bij ons klinkt bij leerkrachten Nederlands onvrede over de gebrekkige taalbeheersing van hun leerlingen. Gijs Hollebosch, leraar Nederlands in de derde graad van scholencampus Sint-Maarten in Beveren, organiseerde een enquête bij zijn collega’s van de vakgroep Nederlands. ‘Leerkrachten uit de eerste en tweede graad merken bij hun leerlingen achteruitgang in de spelling’, zegt hij. ‘Zo duikt in geschriften veel chat-taal op: ze schrijven “echt” met een g, of vergeten de eind-n. Ook opvallend: het gebruik van hoofdletters en leestekens sterft uit. Ik wil niet alle leerlingen over dezelfde kam scheren, want sommigen vinden correcte spelling wel nog belangrijk. Ik vind ook dat de inspanningen van mijn collega’s in de eerste en tweede graad renderen, want de jongens en meisjes die in het vijfde en zesde jaar Nederlands van mij krijgen, letten merkelijk beter op hun spelling.’

Ze lezen te weinig

Een van de oorzaken voor de spellingsachteruitgang is volgens Gijs Hollebosch de digitalisering. ‘Als leerlingen op de computer teksten tikken, herstelt de autocorrector fouten als vanzelf. Daardoor staan ze er minder bij stil of ze woorden verkeerd spellen.’ In de leerplannen van het middelbaar ligt vandaag minder nadruk op spelling. ‘Vroeger werden de spellingsregels erin gedrild, nu moeten leerlingen beseffen dat spelling in sommige contexten belangrijk is, zoals bij het schrijven van een sollicitatiebrief. Iedereen snapt dat een dt-fout dan dodelijk kan zijn. Maar hetzelfde geldt voor woordenschat. Ik hoor van oud-leerlingen vaak dat ze het lastig hebben met het academische taalgebruik aan de hogeschool of de universiteit.’

De grootste kwaal is volgens Hollebosch de snel afkalvende leescultuur. ‘Als we een woord veel zien staan, leren we onbewust hoe het gespeld wordt. Jammer genoeg is er in onze samenleving weinig aandacht voor lezen. Leerlingen die wel nog lezen, nemen hun toevlucht tot het makkelijker werk, zoals De hongerspelen. Het is goed dat die boeken sowieso gelezen worden, maar ze hebben een minder diverse woordenschat.’

In alle klassen waar Gijs Hollebosch komt, geeft hij elke week vier uur Nederlands. ‘Dat is te weinig, want er is niet genoeg tijd om te investeren in extra lezen. Een groot aantal uren gaat op aan grammatica. Op een bepaald moment besliste de overheid om de grammatica die op de basisschool aangeleerd werd door te sluizen naar de eerste graad van het middelbaar. In het eerste en tweede jaar krijgen de leerlingen nu de zinsontleding die wij in de lagere school kregen.’

Wordt er bij de quotering rekening gehouden met het algemeen dalende niveau? Hollebosch: ‘Ja, binnen de vakgroep Nederlands wordt daarover gesproken.’ Kinderen krijgen meer punten dan vroeger? ‘Sommigen wel, vooral anderstalige nieuwkomers. Ik vind dat niet erg, want het werkt psychologisch alleen maar averechts als je juist hen afrekent op spelfouten.’

Terug in de tijd

Vicky Van De Walle is dertien jaar leerkracht Nederlands in de derde graad van het technisch onderwijs in ‘Leiepoort Campus Sint-Vincentius’ in Deinze. ‘In de dagelijkse omgang gaan leerlingen veel slordiger met taal om dan vroeger’, zegt ze. ‘Maar op toetsen of examens houden ze wel rekening met spellingsregels.’ In de derde graad worden de scholieren van Sint-Vincentius getest of ze klaar zijn voor het hoger onderwijs. De resultaten zijn alarmerend. ‘Twintig procent mist leesvaardigheid en veertig procent heeft niet de nodige woordenschat.’

Volgens Van De Walle is dat een gevolg van de leerplannen Nederlands. ‘Wij moeten nu vooral inzetten op schrijven en spreken. Woordenschat mag niet meer gedrild worden. Een jaar of tien geleden kregen we doorlichting van de onderwijsinspectie en werden we op de vingers getikt: we mochten de betekenis van nieuwe woorden wel verklaren, maar we mochten onze leerlingen geen woordenlijstjes meer vanbuiten laten leren. Ze mogen geen woorden buiten een context inoefenen, waardoor jammer genoeg het hele woordenschatonderwijs in het gedrang komt.’

Van De Walle wil graag een stap terug in de tijd zetten, toen er nog geblokt moest worden. ‘Nu ligt de klemtoon vooral op taken maken en veel minder op studeren, waardoor leerlingen niet genoeg basiskennis opbouwen. De helft van de leerlingen in het technisch onderwijs kent de dt-regels niet, ook al zijn ze daar al van in het vierde leerjaar van de basisschool mee bezig. Ze blijven ermee sukkelen – ofwel omdat ze de regels niet begrijpen, ofwel omdat ze ze niet belangrijk vinden. In het vak Nederlands trekken wij daar punten voor af, maar collega’s van andere vakken mogen dat niet. Zolang er geen punten mee te verdienen zijn, trekken leerlingen zich bijzonder weinig aan van de juiste taal en spelling.’

Sukkelen voor de klas

Dominiek Sandra, professor algemene taalkunde en psycholinguïstiek aan de Universiteit Antwerpen, kan niet anders dan vaststellen dat de taalbeheersing, inclusief de spellingscapaciteiten, van studenten in de eerste bachelor taal- en letterkunde achteruitgaat. ‘Zeker de laatste tien jaar is het slechter geworden’, zegt hij. ‘Je hoort vaak dat het komt door continu te sms’en, mailen en chatten, maar recent onderzoek aan ons departement toont aan dat het verband overroepen is.’

Als het niet aan de digitalisering ligt, moet het aan het onderwijs liggen? Sandra: ‘Dat zou dan de hypothese kunnen zijn. Vroeger lag in het taalonderwijs de focus op grammatica, woordenschat en spelling – op analyse dus. Nu is het gericht op communicatie: de klemtoon ligt op vlot spreken. Dat heeft ervoor gezorgd dat jongeren veel assertiever geworden zijn en zich beter uitdrukken. Dat is positief, maar de keerzijde is dat hun schriftelijke vaardigheden eronder lijden. In de eerste bachelor zijn er studenten die zelfs na heel veel begeleiding niet in staat zijn om een degelijk mini-essay van twee bladzijden te schrijven. Ze maken fouten in de tekststructuur, zinsbouw, woordkeuze en spelling.’

Ook Sandra maakt zich zorgen over de wegdeemsterende leescultuur. Maar ook het feit dat het grammaticaonderwijs pas in het middelbaar begint, heeft ernstige gevolgen. Bachelorstudenten die een taalopleiding volgen, komen soms diep in de problemen als ze een zin grammaticaal moeten ontleden. Dat is toch onvoorstelbaar? Er zakken hallucinant veel studenten voor de cursus waarin ze woordsoorten leren benoemen en zinsbouw leren analyseren. Aan alle Vlaamse universiteiten vind je nu in de derde bachelor van de taalrichtingen studenten die voor de zoveelste keer een cursus uit het eerste jaar overdoen waarin hun grammaticale bewustzijn getest wordt. Dat is dramatisch, want van talenstudenten verwacht je dat ze niet alleen taalvaardig zijn, maar ook inzicht in taal hebben. Het is heel waarschijnlijk dat ze ooit voor een klas zullen staan. Het zal hen dan maar overkomen dat een van hun slimmere leerlingen hen corrigeert omdat ze een lijdend voorwerp verwarren met een gezegde. Ik vrees dat dit nu al gebeurt.’

Terugkeren naar het verleden heeft volgens Sandra weinig zin. ‘De hele context is veranderd. Ik vind wel dat het middelbaar onderwijs te vaak herzien werd. Bij al die hervormingen werd soms het kind met het badwater weggegooid. We zouden nu beter een stabiel onderwijssysteem ontwikkelen en dat minstens vijftien jaar handhaven. Zowel in het middelbaar als in het hoger onderwijs moeten we ook veel strenger durven te zijn. We hebben allerlei faciliteiten voor studenten met bepaalde problematieken gecreëerd. Natuurlijk is dat goed, maar er wordt misbruik van gemaakt. Soms krijgen studenten attesten die ze niet verdienen. Sommigen hebben een attest omdat ze in het Nederlands dyslectisch zijn, terwijl ze er in de Engelse taal totaal geen last van hebben. Dat is bizar, want uit internationaal onderzoek blijkt dat Engels voor een dyslecticus veel moeilijker is dan Nederlands.’

Amateurs aan het werk

In 2008 voerde Filip Devos, professor Nederlands van de Universiteit Gent, onderzoek naar de spellingsvaardigheden en de grammaticale kennis van laatstejaarsleerlingen uit het algemeen secundair. ‘Voor spelling haalden de leerlingen toen de eindtermen zoals die werden opgesteld door de Vlaamse overheid’, zegt hij. ‘Voor grammatica haalde zo goed als niemand de eindtermen, behalve de leerlingen die Latijn volgden. Als leerkrachten in het secundair onderwijs nu vinden dat hun leerlingen er zowel voor spelling, grammatica als voor leesvaardigheid op achteruitgaan, is dat niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek maar is het een kwestie van perceptie.’

Toch heeft ook Devos het gevoel dat er iets mis is. ‘Ik geef twintig jaar les en ook ik zie de kennis van spelling en grammatica achteruitgaan. Alleen is een gevoel nog geen wetenschappelijk bewijs. Ik merk dat veel studenten het lastig hebben om teksten te schrijven en te begrijpen, en dat de woordenschat krimpt. Neem het zinnetje: “Hij fietst gezwind de Mont Ventoux op.” De helft van de studenten kent het woord “gezwind” niet meer. Van de uitdrukking “hij bakt ze bruin” hebben ze ook nog nooit gehoord. Elk jaar vraag ik tijdens mijn eerste les: “Wie van jullie leest een kwartier per dag in een boek, een tijdschrift of de krant?” In een auditorium met tweehonderd mensen steken er dan een stuk of drie hun vinger op.’

Een vervolg op Devos’ onderzoek uit 2008 is er nog niet. ‘Ik hoop het binnen twee jaar te kunnen herhalen. Het grote probleem is dat we met zulke onderwerpen niet hoog scoren in de wetenschappelijke wereld, waardoor we moeilijk aan geld komen. Onderzoek naar Nederlandse spellings- en grammaticakennis kunnen we niet kwijt in de grote internationale wetenschappelijke tijdschriften, en net op dergelijke publicaties worden academici beoordeeld.’ De gevolgen voor het onderwijs zijn volgens Devos rampzalig. ‘Omdat meewerken aan handboeken Nederlands voor het lager en secundair onderwijs voor academici taalkunde geen “punten” oplevert, worden die boeken nu geschreven door amateurs en staan ze vol onzin.’

‘Wetenschappelijk gezien bestaan er geen harde bewijzen van een dalend niveau van spelling en grammatica’, reageert minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V). ‘Maar vanuit het onderwijsveld komen er inderdaad signalen dat het algemene taalniveau van leerlingen achteruitgaat.’ De minister benadrukt dat ze groot belang hecht aan een goede kennis van het Nederlands. ‘Daarom is de modernisering van het secundair onderwijs zo belangrijk. In het Vlaams Parlement is het debat aan de gang over de eindtermen. Taal zal er zeker in aan bod komen.’

DOOR JAN STEVENS, ILLUSTRATIE EUGENIA LOLI

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content