Hij is even rusteloos als hij eruitziet. Sinds deze week heeft hij zijn eigen expositieruimte in Antwerpen. Tot u spreekt Sam Dilllemans, een bijzonder schilder. ‘Sam,’ zeggen ze, ‘ge zijt een klassieke zak, ge snapt er niets van.’ ‘Toch wel’, antwoord ik dan. ‘Ik ben een zak die het doorheeft.’

David Van Reybrouck schrijft in een nieuw overzichtsboek over hem: ‘Sam Dillemans kijkt naar boven, niet naar links of rechts. Dat is zijn probleem. Wie dat eenmaal doorheeft, ontwaart in hem een van de loyaalste en warmste mensen die ik ken. Een tedere bruut. Een nietsontziende kunstenaar met een nors gevoel voor humor.’

En een man die op zijn 51e een beetje op Brel lijkt. Hij praat even snel als le grand Jacques: met tweehonderd kilometer per uur, orkaankracht. Zijn jongenskop heeft hij evenmin aan de tijd hoeven te geven. Zelfde rusteloosheid en guitigheid, ook. Eigenlijk zou er achter elke paragraaf van dit stuk (grijnst) moeten staan.

Hij houdt van Brel, zegt hij. Van zijn songs, maar ook van zijn parler vrai. De manier waarop hij zonder moeilijkdoenerij ‘c’est comme ça’ zei. ‘We zijn allemaal zo hard bezig met hoe we overkomen. Brel trok zich daar geen bal van aan. Dat je-m’en-foutisme van hem, daar herken ik me in.’

Dillemans verstoort ook graag de rust. Zaterdag opent in Antwerpen-Noord zijn tentoonstellingsruimte. Een beetje zijn eigen museum, al vindt hij dat niet het juiste woord. Toch is het een bijzondere plek, daar in de Eggestraat.

WERKHUIZEN FR. STEVENS staat in sierlijke letters op de gevel. Les frères Stevens maakten scheepsmotoren. Tijdens het interbellum hadden ze dit gebouw laten optrekken voor de eeuwigheid. En ze hielden woord: toen er een Duitse V2 op de Eggestraat viel, bleef alleen de werkplaats van de broers overeind.

Ze waren ook op andere vlakken vooruitziend. Een van hen noemde zijn zoon Francis. Het had ook François of Frank kunnen worden, zolang die sierlijke WERKHUIZEN FR. STEVENS op de voorgevel maar niet veranderd hoefde te worden. Dillemans heeft de familietrots onaangeroerd gelaten. ‘Francis was ongelooflijk blij dat ik het gebouw wilde restaureren.’

Iedereen content, want ook Dillemans is blij met zijn nieuwe thuishaven. Op twee verdiepingen hangen nu 170 van zijn werken. Ze komen uit alle fasen van zijn leven, zijn geschilderd in alle mogelijke stijlen. Het ziet er overrompelend uit, een beter woord is er niet.

‘Dat is de bedoeling’, lacht Dillemans. ‘Ik hoop dat mensen straks zullen zeggen: “Wat heeft die man eigenlijk niet ge-maakt?”‘

Zijn eerste werk dateert van 1977. ‘Het tekenen heeft mij gered’, zegt hij. ‘Op mijn twaalfde maakte ik al een portret van Dostojevski. Tekenen was toen al een obsessie, iets waarvoor alles moest wijken. Op school behaalde ik goede punten – mijn vader dacht zelfs dat ik geniaal was. Maar in werkelijkheid keek ik af, ik was een meester-spieker. Tijdens examens ging ik altijd naast de slimste van de klas zitten. In ruil daarvoor gaf ik hem een schilderij naar Van Gogh.’

Die had hij leren kennen door zijn moeder, ook een kunstliefhebber. Toen Dillemans Van Gogh zag, was hij meteen verliefd. Een coup de foudre die nooit meer overging.

‘De vrouwen die daarna kwamen, konden moeilijk concurreren met Vincent. Hij is thuis altijd de baas geweest. Ik heb zijn werken eindeloos gekopieerd. Voordien tekende ik al, maar Van Gogh heeft me leren schilderen. Ik vind hem nog altijd briljant. In zijn werk opent hij de poorten van het paradijs, hij toont wat wij nooit zullen kunnen. Ook zijn brieven zijn meesterlijk. Als kind las ik ze tussen de korenvelden van mijn grootmoeder. Ik moest erom huilen.’

Het leverde zelfs een identiteitscrisis op. ‘Op school ondertekende ik mijn rapporten met Vincent. Ik sneed ook mijn oor af, zogezegd toch. Een heel gedoe op school. Uiteindelijk vloog ik eruit.’

Dillemans trok naar de academie. ‘Ik dacht dat ik daar mijn vak zou leren, maar dat viel tegen. Ik kwam binnen met Van Gogh in mijn hoofd, maar moest leren over concepten en trends. Op vier academies ben ik buitengesmeten of zelf opgestapt. “Je schildert te veel”, zeiden ze in Gent. Te veel! Dat ze dat nooit tegen Monet gezegd hebben: “U schildert te veel.” Op die manier probeerden ze mijn enthousiasme te breken.’

Hij vertrok uit Gent ‘met een schaterlach die lang is blijven nagalmen in de gangen’. ‘In Leuven zei een leraar: “Kopieer de oude meesters.” Dat heb ik gedaan. Met een potlood trok ik naar de musea. Ik heb hen gekopieerd tot ik er haast blind van werd.’

Later schilderde hij andere stervelingen: boksers, schrijvers, naakte vrouwen… ‘Ik zal niet gauw een politicus schilderen, want ik moet voeling hebben met het onderwerp. Mijn schrijversportretten, bijvoorbeeld, liggen me na aan het hart, omdat ik opgegroeid ben met de wereldliteratuur. De Russen: Leo Tolstoj en Fjodor Dostojevski, maar ook Emily Brontë en Gustave Flaubert. Zij waren mijn psychologen. Zij leerden me hoe de mens in elkaar zit. Als ik met een probleem zit, grijp ik nog altijd terug naar hen. Dus was het ook logisch om hen te schilderen.’

‘Toch is het onderwerp van secundair belang. Alles draait rond de manier waarop iets geschilderd is. Bruegel heeft de kunstgeschiedenis veranderd met een werk over een korenveld. Picasso schilderde ook bijna alleen maar vrouwen en stillevens… Maar hoe hij dat deed, dat maakte het briljant.’

Zou je ook een werk kunnen maken over de aanslagen in Brussel?

SAM DILLEMANS: Een schilder moet naast de tijd staan, vind ik. Ik leef niet alleen vandaag, maar ook gisteren en morgen. Er zal altijd oorlog en vrede zijn. Er zullen altijd politieke boodschappen bestaan. Dat zijn vaste waarden in een mensenleven die zich herhalen. Schoonheid is eerder zeldzaam en herhaalt zich altijd anders. Heel wat kunstenaars willen vandaag actuele toestanden aanklagen. Onder hun werk staan gigantische onderschriften, maar het interesseert mij alleen of iets goed geschilderd is. Als je een goed verhaal wilt horen, ga dan een dag op een politiecommissariaat zitten.

Des goûts et des couleurs, on ne discute pas, Sam.

DILLEMANS: Nee nee, niet waar. Neem Rubens. Een reus – wat kon die man eigenlijk niet? In zijn tijd mochten alleen de allerbesten zijn verf mengen. Objectiviteit bestaat dus, dat zei Immanuel Kant al. Er zijn goede en slechte kunstwerken. Een mens met een getraind oog, zoals ik, merkt het verschil. Dat mag je vandaag niet meer zeggen of je bent een betweter. Kunst zou moeten zijn zoals sport. Iedereen is het erover eens dat Eddy Merckx een betere wielrenner was dan Raymond Poulidor of zelfs Fausto Coppi. Dat is een objectief feit dat je kunt bewijzen.

Waar sta jij op de ladder?

DILLEMANS: Daar moeten anderen over oordelen. We leven in een underdogsamenleving, daar erger ik me weleens aan. We zullen eerder de Poulidors nog wat oppompen. In elk Italiaans dorp heeft Fausto Coppi een standbeeld, Merckx heeft alleen een metrostation. Niet dat Coppi of Poulidor niet vermeld mogen worden, maar ik eer liever de echte grootmeester wat meer.

We wandelen rond. Tussen neus en lippen vraag ik hem of deze expositiehal een statement is tegen de museumwereld.

Hij ontkent, met klem. ‘Deze hal is er gekomen op verzoek van het publiek. Mensen vroegen me: “Wanneer kunnen we je werk nog eens zien?” En in mijn atelier vergaarden mijn schilderijen toch alleen maar stof. Toen ik op dit gebouw stootte, heb ik geen seconde getwijfeld. Ik sluit niet uit dat ik binnenkort exposeer in een museum, maar ik ga niet wachten op Godot. Ik wil ook niet bij dat elitaire clubje horen dat alle vernissages afdweilt en iedereen stroop aan de baard smeert. Om van die absurde prijzen nog maar te zwijgen. Voor een opgeblazen hond van Jeff Koons kun je de helft van Afrika redden. Het is een zelfbedruipend koffiekransje waar ik zo weinig mogelijk mee te maken wil hebben.’

Overdrijf je niet? Er wordt toch nog altijd grote kunst gemaakt.

DILLEMANS: Lobbying en marketing zijn het belangrijkst geworden. Ik kan van jou morgen een bekendere kunstenaar maken dan iemand die al vijfendertig jaar in het vak staat en schitterende schilderijen maakt. Martin Creed wint de Turner Prize omdat hij het licht aan- en uitdoet: wie kan dat nu ernstig nemen? Dat is de verloedering van de kunst. Turner draait zich om in zijn graf! Ik verzin tegen morgen 1200 ideeën die minstens even origineel zijn als die van de conceptuele kunstenaars. Mark Rothko is nog zo’n heilig icoon. Zijn werk mag bestaan, hoor, maar laten we het niet overschatten. Het zijn maar drie strepen onder elkaar. ‘Sam, ge zijt een klassieke zak, ge snapt er niets van’, zeggen ze. ‘Toch wel’, antwoord ik dan. ‘Ik ben een zak die het doorheeft.’

Dat gerotzooi is alleen maar mogelijk in de kunstwereld, omdat kunst volstrekt ongevaarlijk is. Stel dat je morgen geopereerd wordt door een dokter die niet gestudeerd heeft. Je roept toch direct: ‘Blijf van mijn lijf of ik heb er nog twee tumors bij.’ In de kunst kan dat wel, en niemand zegt er iets over. Ze zijn allemaal bang om uitgescholden te worden voor een has-been. Maar nu maken ze zich pas belachelijk, door iets goed te vinden wat slecht is. Ook in het theater zie je dat: iedereen loopt in zijn blote flikker op het podium. Dat noemen ze goed theater. Dan kijk ik nog liever naar een pornofilm. Alleen de muziekwereld ontsnapt er grotendeels aan: iemand die daar een valse noot speelt, valt door de mand.

Hij verdwijnt even naar het toilet. ‘Ik heb zelfs urinoirs laten plaatsen’, zegt hij grijnzend. ‘Conceptuele kunst!’

‘Soms denk ik: laat ze allemaal maar doen. Ik gun elke kunstenaar zijn geluk, ook al maakt hij de grootste troep. Op andere momenten komt mijn rechtvaardigheidsgevoel weer boven. Ik zie te veel goede kunstenaars die het slachtoffer worden van de dictatuur van de wansmaak. Een jonge collega die op een vernieuwende manier een populier schildert, haalt geen enkel museum meer, op enkele uitzonderingen na. Er zijn dan koppigaards die moedig blijven voortdoen, maar de meesten geven het op. Ik ken fantastische kunstenaars die nu in de McDonald’s werken. Of die zelfmoord gepleegd hebben.’

‘Sinds de opkomst van de popart is er een gigantische plastische dip. Echt grote tekenaars zie ik nog zelden. Jonge mensen worden ook niet meer ge- stimuleerd om te tekenen. Daarom pleit ik voor een nieuwe tekenschool waar studenten veertig uur tekenles per week krijgen. Toen ik nog lesgaf aan de academie, had ik dertig studenten. Op het einde van het jaar bleven er nog drie over, omdat ik ze maanden aan een stuk een neusbeen had laten tekenen. “Sam, dat is ouderwets”, zeggen ze. “Integendeel, ” antwoordde ik dan, “dat is nieuwerwets. David Hockney doet wonderen met alleen maar een wit papier en een borstel van 5 euro.” “Ja maar, Sam…” (schudt het hoofd) Altijd excuses. Schilderen is voor mij altijd een noodzaak geweest. Als ik een probleem heb, los ik dat al schilderend op. Anderen gaan dan drinken of reizen. Dat doe ik nooit. Op vakantie gaan is tijdrovend. Wat zou een bezoek aan de Paaseilanden kunnen bijdragen tot mijn oeuvre? Ik wil alleen schilderen, van ’s morgens tot ’s nachts. Dat zegt op zich niets over de kwaliteit. Van Lucian Freud beweren sommigen dat hij fantastische kunstwerken maakte, want “hij had er wel zes maanden aan gewerkt”. Maar wat Freud in zes maanden deed, kon Tintoretto in twee dagen. Freud had gewoon niet zoveel talent, hij moest meer zijn best doen.’

‘Ik hou ook niet van die mythe van de beklagenswaardige kunstenaar die op zijn zolderkamer worstelt met de verf. Ik heb nog nooit geworsteld met de verf. Ik kom klaar met verf. Geen zaliger gevoel dan dat. Als ik schilder, ontsnap ik aan de tijd. Het is een verjongingskuur.’

Maar intussen leef je wel in een cocon.

DILLEMANS: ‘Je sluit je te veel op, Sam’, zeggen ze soms. ‘Misschien sluit jij je te weinig op’, antwoord ik dan. Ik heb niet het gevoel dat ik veel mis. Als ik buitenkom, zie ik vooral mensen die zich verbergen achter een smartphone. Tot er iets gebeurt. Dan zijn we allemaal weer vrolijke vrienden die samen gaan rouwen of gelukkig willen zijn. Mensen die om twee uur ’s nachts met honderden door een park rennen. Wie verzint die onzin nu? Ze verstoren alleen maar de slaap van de konijnen. Ik kijk met grote ogen naar de walibisering van de samenleving. Blaise Pascal zei al: alle problemen ontstaan omdat mensen geen vijf minuten op hun stoel kunnen blijven zitten.

Erger je je daaraan?

DILLEMANS: Nee nee. Ik bekijk kankers, maar ik verzamel ze niet. (lacht)

We wandelen langs zijn zelfportretten. ‘Die ben ik altijd blijven maken’, zegt hij. ‘Ik kan mezelf intussen blindelings schilderen.’

Hoe wil je later herinnerd worden?

DILLEMANS: Daar ben ik niet mee bezig. Na mijn dood mogen ze me in de beek gooien. Alleen mijn werk telt. Terwijl ik aan het schilderen ben, vraag ik me onbewust af wat een achterkleinkind ervan zou vinden. Daarom ben ik er maniakaal mee bezig, maar dat heb ik altijd gehad. In alles wat ik deed, ging ik tot net aan de afgrond. Toen ik bokste, ging ik meteen in de leer bij Freddy De Kerpel. Omdat ik wilde leren sterven. En in mijn jonge jaren feestte en dronk ik voor vier. Maar ’s morgens, toen mijn vrienden hun roes uitsliepen in mijn atelier, was ik weer aan het schilderen.

Ik verwachtte dat maniakale ook van mijn omgeving. Als een biefstuk in het restaurant niet goed gebakken is, roep ik de kelner. Ik denk soms dat we allemaal leven als fanaten, maar dat is niet zo. Daarom luister ik ook naar mensen die niet schilderen. Geregeld ga ik naar het café, hier om de hoek, om te praten met mensen over dingen waar ik niets over weet. Vissen, bijvoorbeeld. Of de Cariben. Ik heb die gesprekken nodig.

Hij rolt een sigaret.

Mag je hier roken?

DILLEMANS: Het is mijn tentoonstellingsruimte. (lacht) Straks wordt het een publieke plek. Ik vrees dat we een sticker ‘verboden te roken’ zullen moeten ophangen. Dik tegen mijn goesting.

Maar voor de rest ben ik ontzettend blij met deze plek. Ze is 300 meter van mijn atelier vandaan. En 300 meter van de Lange Beeldekensstraat, de straat waar Van Gogh ooit heeft gewoond. Ik ben ooit in zijn huis geweest, ik heb zelfs op de plaats gestaan waar hij zijn beroemde dakenschilderij gemaakt heeft. Sommige daken die hij geschilderd had, waren nog intact. Het was een kick om dat te zien.

Waarom is bewondering zo belangrijk in je leven?

DILLEMANS: Het werkt heel stimulerend. Door naar Velázquez te kijken, heb ik mijn gebreken leren kennen. Het motiveert me om beter te doen. Zij hebben natuurlijk ook mindere kunstwerken gemaakt. Van Gogh was op het einde plastisch op. Hij had alles gegeven. Hij had geen geld meer, geen liefde… Het is geen toeval dat hij in zijn hart geschoten heeft en niet in zijn hoofd.

Zou jou dat kunnen overkomen?

DILLEMANS: Hopelijk niet, maar het kan altijd. Toen Eddy Merckx stopte met koersen, is hij ook in een zwart gat gevallen. Ik heb intussen 4000 of 5000 schilderijen gemaakt. Zonder pretentieus te zijn: dat is werk voor twee levens. De drive blijft ontzettend groot, maar ik heb ook mijn hondsdagen. Dan voel ik dat ik mezelf aan het herhalen ben. Dat is zoals een renner in Parijs-Roubaix: die kan ook laatste worden. Dan is het belangrijk dat je niet opgeeft. Zoals Cees Buddingh’ ooit zei: ‘In de kunst is er meer discipline nodig dan in het leger.’ Je moet ook slechte schilderijen durven te maken.

Net voor ik vertrek, zegt hij dat hij vanavond weer eens naar boven zal kijken. In schilderstenue.

De laatste weken was hij vooral bezig met de restauratie van de werkhuizen FR. STEVENS. Maar hij kijkt ernaar uit om weer eens in zijn atelier te staan. De werkhuizen S. DILLEMANS. ‘Het mooiste moment is als je al zes uur aan het schilderen bent. Je hoort de kat miauwen en je gaat ze melk geven. Je krijgt zelf honger en eet een stuk pizza. En dan komt het: die ene streep die raak is, die ene streep voor de eeuwigheid.’

Tentoonstellingsruimte Sam Dillemans, Eggestraat 2, 2060 Antwerpen (vanaf 16 april tot 16 oktober, elke woensdag, zaterdag en zondag open van 14.00 tot 18.00 uur). Het overzichtsboek is uitgegeven bij Drie/Manteau.

www.sam-dillemans.com

Wij willen u graag uitnodigen op een van de twee exclusieve rondleidingen, waar Sam Dillemans u graag te woord zal staan. Zie de voorlaatste pagina van dit nummer.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

‘Voor een opgeblazen hond van Jeff Koons kun je de helft van Afrika redden. Het is een zelfbedruipend koffiekransje waar ik zo weinig mogelijk mee te maken wil hebben.’

‘Van Gogh was op het einde op. Hij had geen geld meer, geen liefde… Het is geen toeval dat hij in zijn hart geschoten heeft en niet in zijn hoofd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content