Maurits Vande Reyde (Open VLD)

‘Overheidssteun in het professionele voetbal is volksverlakkerij’

Maurits Vande Reyde (Open VLD) Vlaams Parlementslid (Open VLD) en oud-voorzitter van Jong VLD

De overheid moet geen voetbalstadions bouwen. De tijd van brood en spelen is voorbij. Het is dringend tijd voor een fundamentele keuze om subsidies in het professioneel voetbal te schrappen zegt Maurits Vande Reyde (voorzitter van Jong VLD) in zijn wekelijkse bijdrage aan het schaduwparlement.

Gisteren werd in Parijs het Europees Kampioenschap afgetrapt. Dat wordt in tien steden gespeeld. Voor de renovatie van alle stadions werd ruim 1 miljard op tafel gelegd door de Franse overheid. In het Stade de France is dat voor minder dan tien voetbalwedstrijden per jaar. Geen enkele club wil er spelen. Ze worden immers verplicht een marktconforme huurprijs te betalen, anders komt de Europese Commissie in actie. Zelfs het kapitaalkrachtige Paris Saint Germain haalt daarom zijn neus op voor de veel te dure, bombastische voetbaltempel. Dat wil wat zeggen.

‘Overheidssteun in het professionele voetbal is volksverlakkerij’

Het Franse voorbeeld is daarmee een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet. Veel te dure infrastructuur, betaald door de belastingbetaler voor de glorie van natie en staat, die elk gezond clubbeleid onmogelijk maakt. Bij ons druppelt die Franse bries ook binnen. De Vlaamse overheid geeft 8 miljoen euro subsidies aan voetbalbaksteen. Lokale besturen vinden de creatiefste manieren om stadions van profclubs te steunen. Van directe steun, over het aanleggen van ’s werelds grootste verzameling tickets tot leningen met de meest absurd genereuze voorwaarden. Vernuftig, dat wel.

Drie dogma’s

Nu kan het wel zo zijn dat beleidsmakers een publiek project voor ogen hebben waarin, naast bijvoorbeeld openbaar vervoer en kantoorgebouwen, toevallig ook een megalomaan voetbalstadion past. Wel, dan verdedigen ze dat best op die manier bij de belastingbetaler. Dat is niet wat er nu gebeurt. Want wanneer het over voetbal gaat komen er steeds drie dogma’s aan te pas. Drie emotionele veronderstellingen waarin niemand nog gelooft, behalve politici.

Eén: een aankomend groot tornooi is goed voor onze economie en uitstraling. Bij Euro 2000 geloofden we daar nog in. Ondertussen weten we beter. Het algemeen economisch effect is altijd sterk nadelig. De imagoboost van minuscuul korte duur. Kan u nog vier steden opnoemen van Euro 2012? Juist.

Twee, het misbruiken van een identiteitsgevoel. Want iedereen voelt zich Buffalo, iedereen is Rode Duivel, iedereen voelt zich wel ergens tijdelijk verheven in één of andere vorm van civiel voetbalnationalisme. En dat klopt ook, inclusief mezelf. Alleen is het volkslakkerij om daar als overheid rechten uit te putten. Voetbalclubs, niet overheden, moeten met een degelijk businessplan die identiteit maken. De diehard fan betaalt met zijn abonnement, hij moet dat niet nog eens doen via de belastingbrief. We kunnen evengoed Facebook subsidiëren, dat verbindt ook mensen.

Drie, en veruit de grootste drogreden: de sociale rol van professioneel voetbal. Gek genoeg leggen politici aan linkerzijde daar steeds het meeste nadruk op om de geldkraan aan voetbalclubs open te zetten. Geld voor sociaal beleid, centen voor pakweg kansarmoede en pensioenen: ik kan me vergissen, maar het lijkt me efficiënter dat die effectief naar dat soort beleid gaat in plaats van voetbalstadions. Professionele clubs zijn bedrijven. Zelfs al zouden ze willen: het behoort niet tot hun kerntaken. De sociale rol van professioneel voetbal benadrukken om gigantische subsidiëring goed te praten, getuigt dan ook van een paternalistisch misprijzen voor mensen die het echt moeilijk hebben.

Sociale waarde van amateurvoetbal

Dat voetbal op zich een grote sociale waarde heeft is natuurlijk wel zo. Niet bij professionele clubs, wel bij het amateurvoetbal. Op de synthetische velden en pleintjes waar mensen samenkomen, waarden en normen – letterlijk- worden aangekaart en sociale integratie vorm krijgt. Daar kan je als overheid wel nuttige investeringen doen die het individu overstijgen en hen tegelijk kan versterken. Nu blijft het gros van de overheidscheques echter plakken bij professionele clubs. Dat moet veranderen.

We moeten daarom een fundamentele beleidskeuze durven maken. In het professioneel voetbal moet de overheidssteun verdwijnen, alle excuses ten spijt. In niet-professioneel voetbal kan wel slim geïnvesteerd worden. Perfect tijdsgewricht trouwens: een nieuwe generatie ondernemende voetbalvoorzitters wil die verstorende subsidies helemaal niet. Politici hoeven de voorzet maar binnen te koppen.

Partner Content