Guido Lauwaert

Niet de Cultuurminister moet met een visie komen, wel de sector zelf

Guido Lauwaert Opiniemaker

‘Inhoudelijk was de jaarlijkse stand van zaken een koud en saai academisch pleidooi’, reageert Guido Lauweart op The State of the Union van de theaterwereld. ‘De sector moet eisende partij zijn, geen smekende.’

De gastspreker van dienst begon haar State of the Union met een hommage aan Marianne van Kerkhoven. Bijzonder attent van Ann Olaerts, maar inhoudelijk was de jaarlijkse stand van zaken anno 2014 een koud en saai academisch pleidooi. Spijkers met koppen slaagt zij niet. Ze schetst een kleur- en geurloze toestand van de theaterwereld, meer niet.

‘Mij bekroop het “unheimliche” gevoel dat er in die twintig jaar (sinds Marianne van Kerkhoven haar State hield) veel maar ook weinig veranderd is,’ zegt Ann Olaerts eenmaal haar inleiding achter de rug is. Als dat zo is, had zij dan niet beter de toespraak van Marianne van Kerkhoven herhaald? De oorlogen aan de rand van Europa die zij aanhaalt zijn uiteraard jammer, maar artistiek bekeken zijn zij blokken aan het been. Het been, daar zou het over moeten gaan in de State.

Een kat een kat noemen

Een tweede mankement van haar toespraak is dat zij een alinea verder wijst op het ‘heuglijke feit dat er in tegenstelling met Nederland geen financiële kaalslag in de kunstsector is geweest.’ Ann Olaerts scoort een punt als zij zich de vraag stelt: ‘Hoe lang nog?’ Waarmee zij eigenlijk wil zeggen dat de vorige minister van Cultuur de culturele sector koud liet. Dat de schaaf en de schaar voor de volgende minister zijn. Hij, Sven Gatz, wordt onder druk gezet door de Vlaamse regering, en dat viel al te merken aan het beleidsplan bij haar aantreden, waarin over Onderwijs et cetera gesproken werd, maar geen woord over Kunst en Cultuur te bespeuren viel.

Niet de Cultuurminister moet met een visie komen, wel de sector zelf

Is het aantreden van een nieuwe minister van Cultuur niet het moment om een kat een kat te noemen, in plaats van, zoals Ann Olaerts doet in haar pleitrede, in de pot te roeren zonder te vertellen wat er mankeert aan de pap?

Geen academische les

Een State of the Union mag geen academische les zijn. Van de spreker wordt verwacht dat hij/zij een Catilinarische redevoering houdt. De tijd van filosofische beschouwingen hebben we gehad. Feiten, daar moet het om gaan. Wat ook niet ter zake doet is wijzen op, zoals Olaerts zegt, ‘Inhoud en vorm moeten samengaan.’ Zulke zin is much ado about nothing. In hetzelfde bedje ziek is de zin: ‘Want er is werk aan de winkel; we hebben veel te verliezen maar ook nog veel te winnen.’ Welk werk? Hoe, verliezen? Wat winnen? Dit zijn concrete vragen, terwijl die van Ann Olaerts zweven tussen hemel en aarde. Zoals, en ik hoop dat uw darmstelsel niet zwelt en ontploft: ‘Hoe kunnen we – te midden van een wereld in transitie – onze eigen transitie bewerkstellingen? Wordt het stilaan geen tijd om – in een hogere versnelling – werk te maken van de uitdagingen die de samenleving ons oplegt rondom diversiteit, klimaatverandering, globalisering…?’

Wat later in haar pleidooi heeft ze het over ‘Resetting the stage’, en dat dit veronderstelt dat we grondig moeten nadenken over hoe het gehele kunstlandschap vandaag functioneert.

Haar pleidooi is geschikt voor vakbladen als Etcetera of Ons Erfdeel. Van een State of the Union daarentegen worden concrete cijfers, plannen, wensen en pijnpunten verwacht. Het antwoord moet vóór de vraag zijn. De jaarlijkse spreker is de advocaat van een onderdeel van het kunstpakket, die geen ijle boodschap brengt, en niet op tafel moet slaan, maar op het gezicht van de minister (bij wijze van spreken). Een totale reorganisatie van de subsidiëring van het theater in zijn totaliteit én onderdelen, daar had de spreker zich op moeten focussen. Je moet de minister vóór zijn. Als je hem het initiatief laat nemen komt de sector er bekaaid af.

De hele structuur van het theaterbestel moet herzien worden. Een schets hiervan zou heel wat boeiender zijn dan een föhn uit een elektrische haardroger, wat de State van Ann Olaerts in wezen is.

Hopen is een teken van zwakte

De minister kan op beide oren slapen. Na zulk geleuter wacht mij geen gevaar, als ik hier wat schrap en daar wat krap.

Aan het slot van haar State richt zij zich rechtstreeks tot de minister. ‘In deze soms moeizame zoektocht willen we U, geachte heer minister, graag als bondgenoot zien.’ Zij wijst er wat later op dat zij hoopt dat hij ‘een visie (heeft) die verder reikt dan het verdelen van subsidies.

Hopen is een teken van zwakte. Niet de minister moet met een visie komen, maar uit de sector zelf komen. Door een kerngroep die een strijdplan opstelt, buiten de minister om. Je vergadert niet met je vijand, zelfs al doet die zich voor als je vriend. In deze tijd van bezuinigingen bestaan er geen vrienden. Die kerngroep moet bestaan uit veldmensen, geen academici. Aan de voornaamste artistiek directeuren, aangevuld met een triumviraat, en daarbij denk ik aan Jerry Aerts, Dorian Van der Brempt en Vjera Somers. Het eindwerk van de kerngroep moet aan de minister voorgelegd worden. Hij mag een paar details veranderen, maar niets fundamenteels wijzigen. Het is aan hem om dat plan binnen de Vlaamse regering te verdedigen en er desnoods zijn leven (zijn kruk) voor over hebben. De sector moet eisende partij zijn, geen smekende. De minister beschouwen als de heerser voor wie men moet knielen is een overgave.

Die gedachte mankeert de State of the Union 2014. Ann Olaerts kan mooi praten, maar het ontbreekt haar aan lef en helderheid. Haar toespraak was vluchten naar een ruimte zonder zwaartekracht, naar een gewichtloosheid. Niet naar zo, en dit en dat, maar naar als, indien en wanneer.

De integrale versie van de State of the Union is te vinden op www.theaterfestival.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content