Vrije Tribune

‘Niet alle voorstellen voor het basisinkomen zijn even progressief’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

‘Het basisinkomen moet aan een aantal voorwaarden voldoen om effectief progressief te zijn’, schrijven Thomas Decreus en Christophe Callewaert.

In het zog van het Zwitserse referendum toont Karel Van Eetvelt interesse voor het basisinkomen. Hij laat het voorstel onderzoeken door de studiedienst van Unizo en ziet heel wat interessante elementen in een basisinkomen. Ook econoom Phlippe Defeyt en SP.A’ers Yasmine Kherbache en Jan Cornillie bepleitten recentelijk een basisinkomen. Thomas Decreus en Christophe Callewaert wijzen er op dat het basisinkomen geworteld is in een lange progressieve traditie. En dat het aan bepaalde voorwaarden moet voldoen om effectief progressief te zijn.

Toen de vrijdenker en filosoof Thomas Paine in 1795 een eerste concreet voorstel voor een basisinkomen uitwerkte, deed hij dat vanuit een sociale bekommernis. Hij zag hoe er omheiningen geplaatst werden rond grond die tot dan altijd gemeenschappelijk was. Gronden waar gewone mensen hun dieren lieten grazen, hout sprokkelden, champignons en kruiden plukten, jaagden en visten. De overheid moet het verlies van die natuurlijke erfenis compenseren, schreef Paine in zijn laatste grote pamflet. Elke 21-jarige zou een startkapitaal moeten krijgen van – omgerekend naar de hedendaagse koopkracht – 33.000 euro en elke 50-plusser heeft recht op een jaarlijkse bijlage van 22.000 euro. Alaska en Iran, twee regio’s met een olierijke ondergrond, hebben een vorm van een basisinkomen die op dat principe gebouwd is. Het gaat dus om het verdelen van de rijkdom.

‘Niet alle voorstellen voor het basisinkomen zijn even progressief’

Voor veel denkers en sociaal bewogen mensen was en is het basisinkomen ook een middel tegen armoede. In zijn laatste boek boog burgerrechtenactivist Martin Luther King zich over het probleem. Niet over de armoede die het gevolg is van discriminatie, maar de armoede die blijft bestaan zelfs als elke vorm van racisme de wereld is uitgebannen. De meest efficiënte manier om die uit te roeien, is een gegarandeerd inkomen voor iedereen, schreef King.

Met de opeenvolgende industriële en technologische revoluties kwam daar nog een ander argument bij. Vanaf de eerste machines opdoken, begonnen denkers en kunstenaars meteen te fantaseren over een wereld waarin de mens bevrijd zou kunnen worden van afstompende, uitputtende arbeid. “De mens is meer waard dan vuilnis bijeenvegen. Dergelijk werk moet gedaan worden door machines”, schreef Oscar Wilde. Professor Benjamin Kline Hunnicutt noemt dat de vergeten Amerikaanse droom en haalt in zijn gelijknamig boek tientallen Amerikaanse kunstenaars, filosofen en politici aan die dweepten met die utopie.

De wiskundige en filosoof Bertrand Russell schreef in 1932 een ode aan de ‘idleness’, het dolce far niente en was tegelijk een voorstander van het basisinkomen. In zijn spoor zouden veel meer aanhangers van een basisinkomen volgen die de nadruk legden op autonomie en vrijheid. Het basisinkomen moest een middel zijn om mensen te bevrijden van betaalde arbeid, en zo een vorm van echte autonomie bewerkstelligen.

Zeshonderd euro?

Autonomie, herverdeling en bestrijding van armoede. Wie ooit een progressieve en linkse versie van het basisinkomen verwezenlijkt wil zien, zal steeds moeten nagaan in hoeverre de voorstellen voor de introductie van een basisinkomen daaraan voldoen. Het eerste, en misschien wel meest belangrijke dimensie die onder de loep moet worden genomen, is de hoogte van het basisinkomen.

Wanneer we bijvoorbeeld het recente voorstel van econoom Philippe Defeyt onder de loep nemen, dan zien we dat hij pleit voor een basisinkomen van zeshonderd euro per jaar. In het voorstel van Defeyt blijven werkloosheidsuitkeringen en ziekteverzekering bestaan, maar het leefloon en de kinderbijslag moeten dan wel verdwijnen volgens hem. Een alleenstaande krijgt op dit moment een leefloon van 833 euro per maand, als daar gezinslasten bijkomen dan wordt dat 1111 euro per maand. Stel dat het voorstel van Defeyt wordt doorgevoerd dan verliezen leefloners dus meteen honderden euro’s per maand. Het basisinkomen bestrijdt dan de armoede niet, maar creëert die net.

‘Een laag basisinkomen is niets anders dan een verborgen subsidie voor werkgevers.’

Ook in meer algemene zin kan de vraag gesteld worden of een basisinkomen van zeshonderd euro ons in staat stelt om werkelijk autonoom te zijn. Het antwoord is uiteraard: nee. Als we zeshonderd euro per maand krijgen dan zullen we nog steeds afhankelijk zijn van een arbeidsmarkt voor extra inkomsten. Een arbeidsmarkt waarvan de machtsverhoudingen bovendien verder zullen kantelen in het voordeel van de werkgever. Want met een basisinkomen van zeshonderd euro zullen werkgevers in staat zijn om mensen goedkoper aan te werven. Een laag basisinkomen is niets anders dan een verborgen subsidie voor werkgevers.

Ctrl+Alt+Del

Een ander recent voorstel omtrent het basisinkomen komt uit sp.a-hoek. Of om correct te zijn, sp.a bepleit geen basisinkomen maar een basisloon. Wat is het verschil precies? Yasmine Kherbache en Jan Cornillie schrijven in een recent stuk in De Morgen: “Zo’n loon wordt opgebouwd door werk, is onafhankelijk van arbeidsstatuut en beschermt tegen armoede.” Met andere woorden: iedereen heeft het recht op een bepaald inkomen, maar er wordt een voorwaarde aan gekoppeld: werken of op zijn minst bereid zijn tot werken.

Ook in het manifest Ctrl+Alt+Del ontwikkelt sp.a-voorzitter John Crombez die piste. Net als Kherbache en Cornillie koppelt hij een basisinkomen of -loon aan een zekere werkbereidheid. Interessant is dat Cornillie en Kherbache ook duidelijk aangeven waarom die koppeling nodig is: “Er is een grote maatschappelijke vraag om een sociale verzekering voorwaardelijk te maken. Dat is niet alleen ingegeven door beperkte budgettaire middelen, maar beantwoordt ook aan een democratische vraag naar wederkerigheid binnen een sociaal-economische gemeenschap.”

‘In tegenstelling tot wat velen geloven, is persoonlijke rijkdom zelden gebaseerd op individuele verdienste.’

Hoe aannemelijk die benadering van wederkerigheud ook klinkt, ze is verre van onschuldig. En eigenlijk is ze gewoon fout. Ze miskent het basale idee dat, in tegenstelling tot wat velen geloven, persoonlijke rijkdom zelden gebaseerd op individuele verdienste. Het is het resultaat van individuen die kansen kregen dankzij uitstekend onderwijs, de exploitatie van natuurlijke rijkdommen, overheden die investeerden in onderzoek en het werk van vele anonieme mensen.

Taarten bakken

Laten we dit even concreter maken. Volgens Kherbache en Cornillie is de economie zoiets als een taart: iedereen die op één of andere manier bijdraagt of de bereidheid om bij te dragen tot het maken van die taart heeft recht op een stukje ervan. Klinkt fair. Maar eigenlijk is de cruciale vraag niet wie de collectief gemaakte taart maakt, wel wie ze kan verkopen en de winst van de verkoop krijgt. Dat is doorgaans de eigenaar van de bakkerij. Aanhangers van een linkse versie van het basisinkomen zullen eisen dat een deel van de winst van de verkochte taart terugvloeit naar de makers ervan, in de vorm van een gegarandeerd inkomen.

Goed, kan je dan zeggen, maar de winst van de verkoop van de taart moet dan toch terugvloeien naar diegene die hem mee hielpen bakken? Met andere woorden, delen in de winst veronderstelt toch meedoen aan het productieproces? Dat klinkt aannemelijk, alleen, wat moeten we verstaan onder ‘bijdragen aan het productieproces’?

Om even binnen de matefoor te blijven, het maken van de taart is meer dan het maken en kneden van het deeg, het aansturen van de ovens en het bakken. In praktijk blijkt dat bijvoorbeeld dat het recept voor de taart een oud op recept is dat van generatie op generatie werd doorgegeven. Eigenlijk weet niemand wie dat recept echt bedacht heeft. Het recept is iets van de gemeenschap als geheel, dus waarom zouden we de opbrengst van het recept niet laten terugvloeien naar de gemeenschap als geheel?

Eerlijke verdeling

Het is ook een argument dat Philippe Van Parijs aanhaalt om te verantwoorden waarom iedereen een basisinkomen moet krijgen, en niet enkel zij die werken. In een interview met De Correspondent stelt hij: “Welk deel van ons inkomen danken wij aan onze eigen verdienste?’ Als ik heel gul ben, dan zou ik zeggen: 10 procent. En de rest danken we aan de gunstige context waarin we leven. Aan de technologieën die al zijn uitgevonden, de instituties die al zijn gesticht, de taal die we spreken, de familie waarin we zijn geboren, de giften van Moeder Natuur, noem maar op. Hieruit vloeit een veel fundamentelere rechtvaardiging van het basisinkomen voort. Het is geen gunst en het is ook geen solidariteit. Nee, het is een eerlijke verdeling van wat we al van eerdere generaties gekregen hebben.”

Mattheüs-effecten

Niet alleen het argument rond wederkerigheid loopt spaak bij de sociaaldemocratische verdedigers van het basisinkomen. Ook de specifieke voorwaarden die gekoppeld worden aan het ontvangen van een basisinkomen, namelijk werken of daartoe bereid zijn, is in praktijk moeilijk hard te maken. Hoe kan je bijvoorbeeld de bereidheid tot werk bewijzen zonder een enorm controle-apparaat te ontwikkelen dat die bereidheid voortdurend moet nagaan en testen? En hoe kan je die bereidheid – die uiteindelijk een intentie is – in godsnaam gaan bewijzen?

‘Wanneer de bereidheid tot werken als voorwaarde hanteert om een basisloon toe te kennen, dreig je een systeem in het leven te roepen dat mogelijk nog repressiever is dan het bestaande sociale systeem.’

Wanneer de bereidheid tot werken als voorwaarde hanteert om een basisloon toe te kennen, dreig je een systeem in het leven te roepen dat mogelijk nog repressiever is dan het bestaande sociale systeem. De voorwaardelijkheid wordt verder opgedreven, en daarmee ook de controlemechanismen om na te gaan wie aanspraak maakt op een basisloon en wie niet. Het doet dus de autonomie en vrijheid niet toenemen, maar beperkt die verder.

Ook armoede dreigt toe te nemen binnen dit systeem want Mattheüs-effecten loeren om de hoek. Een hoogopgeleide middenklasser zal vermoedelijk beter in staat zijn om zichzelf te portretteren als iemand die werkbereid is dan iemand iemand die laagopgeleid is en het Nederlands minder machtig is. Het is zelfs perfect denkbaar dat een gebrekkige kennis van het Nederlands zal beschouwd worden als een kenmerk van werkonbereidheid. Op die manier riskeer je dat een bepaalde onderklasse verder zakt op de sociale ladder, en dat staat natuurlijk haaks op de sociale ambities van een progressieve invulling van het basisinkomen.

Prille maar groeiende consensus

Eén ding is wel zeker: het basisinkomen wordt als politiek voorstel steeds meer in overweging genomen. Het feit dat zowel sp.a als Unizo zich voorstander betonen is een teken aan de wand. Het wijst op een prille maar groeiende consensus over het feit dat we ons sociaal systeem moeten hervormen in de richting van een basisinkomen. Maar net daarom hebben we ook een bijzonder grondig debat nodig omtrent welk basisinkomen we willen, welke type basisinkomen als progressief kan beschouwd worden en welk niet. Die discussie negeren vanuit een aversie tegenover het basisinkomen zou een strategische vergissing zijn, net omdat de invulling van het basisinkomen dan overgelaten wordt aan zij die het debat wel aangaan.

Journalisten Thomas Decreus en Christophe Callewaert zijn auteurs van het boek ‘Dit is morgen’ (EPO 2016), overhedendaagse recepten om onze samenleving uit de impasse te halen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content