‘Minimumpensioen verhogen tot 1500 euro? Lees ook de kleine lettertjes in het regeerakkoord’

Ria Janvier, pensioenexperte van de Universiteit Antwerpen, maakt een eerste balans op van de voornemens van de nieuwe regering-De Croo.

Experts krijgen vandaag veel kritiek omdat zij zich vaak afzetten tegen wat politiek is beslist. Ik heb mij dan ook plechtig voorgenomen om met een onbevangen, frisse blik te kijken naar de pensioenplannen van onze kersverse federale regering. Echt veel woorden worden er in de formatienota niet besteed aan het luik ‘Pensioenen’, 1.294 woorden om exact te zijn. Dit opiniestuk moet nog beknopter, waardoor ik noodgedwongen maar enkele facetten kan belichten.

Minimumpensioen verhogen tot 1500 euro? Lees ook de kleine lettertjes in het regeerakkoord.

Dat er “iets” in het regeerakkoord zou staan over het magische minimumpensioen van 1.500 EUR per maand, stond in de sterren geschreven. Tijdens de campagne in aanloop naar de verkiezingen in mei 2019 wat dit ei zo na het enige concrete voorstel inzake pensioenen. En vrijwel elke zichzelf respecterende politieke partij repte zich om met hetzelfde mantra naar de gunsten van de kiezer te dingen. De moeilijkheid was en is nog steeds dat niet iedereen hetzelfde verstaat onder een minimumpensioen van 1.500 euro per maand. Het begint al met de discussie over bruto versus netto. Het lijkt logisch(er) om van bruto te vertrekken, want hoeveel iemand daar netto aan overhoudt, verschilt immers naargelang van zijn of haar concrete fiscale situatie.

Een welvarend en solidair België kan het zich, naar mijn bescheiden mening, niet veroorloven dat iemand ‘die 45 jaar heeft gewerkt’, het met minder moet stellen om zijn oude dag door te komen. Bruto mag het zelfs nog wat meer zijn, want ons progressief belastingsysteem werkt sociaal corrigerend.

Maar lees ook de kleine lettertjes in het regeerakkoord:

Voor toekomstig gepensioneerden wordt naast een minimumloopbaanduur voor het minimumpensioen van 30 jaar voortaan ook een voorwaarde van effectieve tewerkstelling van een nog te bepalen omvang of een equivalente maatregel ingevoerd.

Ik vertaal even. Het minimumpensioen blijft voorbehouden voor wie minstens dertig loopbaanjaren voor de pensioenberekening op de teller heeft staan, die zal dan minimum ontvangen dat in verhouding staat tot zijn carrière, bijvoorbeeld na 30 jaar is dat 30/45e van 1.500 euro.

Maar er schuilt nog een andere adder onder het gras. In feite zegt de regering in zoveel woorden dat het minimumpensioen niet wordt gewaarborgd aan wie tijdens zijn of haar loopbaan langere periodes niet heeft gewerkt, maar zich in een zogeheten gelijkgestelde situatie bevond, zoals arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, diverse (zorg)verlofstelsels… Waar die cesuur zal liggen, is (nog) geen uitgemaakte zaak.

Verder duikt opnieuw prominent de idee van het deeltijds pensioen op. Theoretisch is dit een goed concept om naar het einde van de loopbaan toe de druk wat van de ketel te halen. Praktisch is zo’n regeling geen evidentie, maar moeilijk gaat ook. Let wel dat zo’n deeltijds pensioen maar mogelijk is vanaf het ogenblik dat iemand vervroegd met pensioen mag vertrekken. Op vervroegd pensioen gaan kan maar vanaf de leeftijd van 63 jaar gecombineerd met 42 loopbaanjaren. Wie gestudeerd heeft tot de leeftijd van 23 jaar en vervolgens een vlekkeloos werkparcours heeft afgelegd, kan dus pas vanaf 65 jaar vervroegd uittreden of eventueel gebruikmaken van het halftijds pensioen. Vraag is of het sop dan nog wel de kolen waard is en of niet meer flexibiliteit moet worden ingebouwd opdat de formule van het deeltijds pensioen haar doel niet voorbij zou schieten.

Langer werken na de vroegst mogelijke uittredeleeftijd loont overigens weer. De regering-De Croo zal immers de door de vorige federale regering afgeschafte pensioenbonus in eer herstellen, goed zo.

Het is zonder meer een goede zaak dat de regering-De Croo de verouderde regeling van het ziektepensioen voor arbeidsongeschikte ambtenaren wil aanpakken. Als een ambtenaar, ongeacht zijn leeftijd, definitief ongeschikt wordt verklaard voor zijn ambt, wordt die voortijdig gepensioneerd. Er moet geen tekeningetje bij worden gemaakt dat dit voor de ambtenaar in kwestie in het geval van een korte loopbaan financieel geen goede zaak is. Maar belangrijker nog is dat dit systeem regelrecht indruist tegen het streven naar re-integratie. Ik hoop dat deze regering, in tegenstelling tot haar voorganger, wel in dat opzet zal slagen.

Eén van de heetste hangijzers is ongetwijfeld of, hoe en in welke mate de bestaande verschillen tussen de wettelijke pensioenstelsels voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren zullen worden weggewerkt. In de eerste plaats sust het regeerakkoord. Er zal niet worden geraakt aan “de opgebouwde rechten van de huidige gepensioneerden“. “De spelregels die voor de ingang van de hervorming van toepassing waren, kunnen niet aangepast worden met betrekking tot de reeds opgebouwde rechten“.

Dan volgen nog enkele, zeer voorzichtige verduidelijkingen. “De verschillen tussen en binnen de stelsels mogen niet toenemen.” En “er komt meer convergentie tussen en binnen de verschillende stelsels“. Zeg dus voortaan niet meer “harmonisering”, maar convergentie…

Het enige concrete convergentievoorstel betreft het afschaffen van de correctiecoëfficiënt in het stelsel van de zelfstandigen. De achterliggende filosofie bij de toepassing van die zogenaamde correctiecoëfficiënt is dat die verhouding uitdrukt tussen de bijdragen van de werknemers en hun werkgevers voor het werknemerspensioenstelsel versus de bijdragen van de zelfstandigen aan het zelfstandigenpensioenstelsel. Momenteel is die coëfficiënt ongeveer 0,7: als een werknemer en zijn werkgever 1 EUR bijdraagt, dan beperkt de inleg van de zelfstandige zich tot 70 eurocent. Uit ver doorgedreven berekeningen zal moeten blijken of die verhouding al dan niet nog klopt. Het komt mij voor dat een betere sociale bescherming voor zelfstandigen onlosmakelijk verbonden is met het betalen van voldoende sociale bijdragen.

En wat staat er niet in het formatienota? Er wordt bijvoorbeeld met geen woord gerept over de zware beroepen of functies, noch over het puntensysteem, twee dossiers waarop de regering-Michel haar tanden heeft stukgebeten. Er wordt ook niet teruggekomen op de besliste verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd: 66 jaar vanaf 2025 en 67 jaar vanaf 2030, hoewel de PS op dat punt nochtans vragende partij was.

Onze kakelverse federale regering telt niet minder dan drie gewezen pensioenministers: Frank Vandenbroucke, Vincent Van Quickenborne en eerste minister Alexander De Croo. Aan expertise geen gebrek dus. Ik wens onze nieuwe minister van pensioenen, Karine Lalieux, veel succes, want tussen droom en daad staan – zeker ook wat de pensioenen betreft – wellicht nog veel financiële bezwaren. Ik kijk dan ook uit naar 1 september 2021, de dag waarop zij haar concrete pensioenplannen zal (moeten) ontvouwen.

Ria Janvieris dé specialist van de overheidspensioenen in Vlaanderen. In 1988 doctoreerde ze met een proefschrift over de sociale bescherming van het overheidspersoneel. Sindsdien is ze als hoogleraar (en voormalig decaan) aan de faculteit sociale wetenschappen een van de autoriteiten op het stuk van ambtenarenzaken. Ze maakte deel uit van de academische Commissie Pensioenhervorming 2020-2040.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content