Ellen Huyge

‘Mag het ook over de onderwijskwaliteit gaan in het neutraliteitsdebat?’

Ellen Huyge Onderwijssociologe verbonden aan de UGent

‘Sinds de implementatie van het generiek verbod op levensbeschouwelijke kentekens door het GO! – en daarmee een feitelijk verbod in de meeste scholen – stellen we een aantal onrustwekkende tendensen vast’, schrijft onderwijssociologe Ellen Huyge (UGent).

Het is ondertussen een constante geworden: na elk arrest van de Raad van State inzake het dragen van levensbeschouwelijke kentekens op school – of het nu de leerlingen of de professionals die voor de klas staan betreft – leveren opiniemakers met verschillende levensbeschouwelijke posities en vanuit verschillende disciplines, hun bijdrage aan het neutraliteitsdebat. Niks mis mee, ware het niet dat de bijdragen uitsluitend komen uit de levensbeschouwelijke hoek (zie bijv. Jurgen Slembrouck; De Morgen, 7 februari 2016) of de strikt juridische (zie bijv. Jogchum Vrielink; De Morgen 5 februari 2016). Het neutraliteitsdebat gaat zo voorbij aan datgene waar het voor mij – en met mij, voor vele ouders en de arbeidsmarkt, geloof ik- wezenlijk om draait, namelijk de impact van deze ‘neutraliteit’ op de kwaliteit van de leerprocessen in ons Vlaams onderwijs.

‘Mag het ook over de onderwijskwaliteit gaan in het neutraliteitsdebat?’

Onder ‘onderwijskwaliteit’ kunnen uiteraard verschillende zaken begrepen worden. Een onderonsje van onderwijsbelanghebbenden die zich uitspreken over wat onderwijskwaliteit precies inhoudt, zal allicht veel verschillende aspecten van onderwijs opleveren. Laat me daarom eerst toelichten wat onderwijskwaliteit vanuit een onderwijswetenschappelijk perspectief doorgaans betekent. Het is eigenlijk niet zo moeilijk. Onderwijskwaliteit betekent 1.) kinderen die gelukkig zijn op school en 2.) die optimale prestaties halen voor de vakken die ze onderwezen krijgen. Het eerste is daarbij een ultieme voorwaarde voor het laatste: vraag maar aan ouders van wie de kinderen gepest worden op school of van wie de kinderen minder goede relaties onderhouden met hun leerkrachten.

Sinds de implementatie van het generiek verbod op levensbeschouwelijke kentekens door het GO! – en daarmee een feitelijk verbod in de meeste scholen – stellen we een aantal onrustwekkende tendensen vast. Op basis van steekproefonderzoek zien we dat het welbevinden van de leerlingen die zich als ‘religieus’ identificeren, zienderogen achteruit is gegaan. Het gaat hierbij lang niet alleen over moslimmeisjes en -jongens, maar over alle leerlingen met een religieuze identiteit (katholiek of iets anders): 67% van de leerlingen in het middelbaar onderwijs om precies te zijn. Bovendien zien we dat de leerkracht-leerling relaties zijn verslechterd naar aanleiding van de druk die leerkrachten ervaren om het verbod af te dwingen: van deze verslechtering profiteert echt niemand op school.

Dit alles heeft een explosieve toename van B-attesten tot gevolg gehad de afgelopen schooljaren. Daarenboven lijkt het er sterk op dat er naar aanleiding van het generiek verbod ook minder interreligieuze vriendschappen gesloten worden onder leerlingen, iets dat men net wilde tegengaan met het generieke verbod. Dit zijn duidelijke tekenen aan de wand die het belang onderstrepen om beslissingen zoals het verbod, steeds wetenschappelijk te onderzoeken op onbedoelde en ongewenste effecten, ook al werden deze beslissingen genomen met de beste bedoelingen.

‘Onderwijsonderzoek toont onomstotelijk aan dat leerprocessen en -winsten, pas optimaal zijn, wanneer alle betrokkenen zichzelf kunnen zijn.’

Laat ons dus in het neutraliteitsdebat de belangrijke focus op onderwijskwaliteit niet verliezen. Onderwijsonderzoek toont onomstotelijk aan dat leerprocessen en -winsten, pas optimaal zijn, wanneer alle betrokkenen zichzelf kunnen zijn. De vraag stelt dus wat überhaupt de plaats kan zijn van generieke verboden in het onderwijs. Bovendien zijn er andere modellen van ‘neutraliteit’ mogelijk die de onderwijskwaliteit niet ondermijnen: het Angelsaksisch model bijv. waarin iedereen toegelaten is zichzelf uit te drukken binnen de grenzen van het sociale. Grenzen worden dan gesteld door antisociaal gedrag zoals groepsdruk, pestgedrag en ‘onwelgevallige’ levensbeschouwelijke die oproepen tot haat, geweld of onderdrukking. Maar met uitzondering van deze zaken, lijkt mij een generiek verbod op levensbeschouwelijke kentekens, een zeer ondoordachte zaak. In geval van probleemsituaties die er zijn (en er altijd zullen zijn), zijn er gedegen anti-pestprogramma’s die wonderlijk werk verrichten. Want groepsdruk om de juiste merkkledij te dragen, of een hoofddoek, is inderdaad een gegeven dat zich voordoet onder adolescenten en dat ingeperkt moet worden.

Negatieve patronen

Voorbeelden van scholen waar een verbod soelaas heeft gebracht, spreken de algemene negatieve patronen die we nu zien, niet tegen. Wanneer Karin Heremans zegt dat het verbod in haar school (GO! atheneum Antwerpen) problemen heeft opgelost, geloof ik haar graag. Tot zover is de sociale werkelijkheid géén exacte werkelijkheid die in mathematische formules te vatten is. Het kan dus best zijn dat er uitzonderingen bestaan op de algemene negatieve tendensen die we nu zien. Dit bevestigt dan ook alleen maar de noodzaak van een verbod dat ad hoc (en dus geval per geval) bekeken en ingevoerd wordt en kan opereren in specifiek problematische situaties. Maar nooit bij regel, want ik betwijfel sterk of leerlingen, hun ouders en de arbeidsmarkt, vragende partij zijn voor beslissingen die ten koste gaan van de onderwijskwaliteit. Een beslissing die verstrekkende negatieve gevolgen heeft voor de leerprocessen van alle Vlaamse leerlingen, kan men bovendien bezwaarlijk ‘neutraal’ noemen.

(Ellen Huyge is als onderwijssocioloog verbonden aan UGent. Zij onderzoekt waarom jongeren ondanks hun capaciteiten en ambities, zich tegen de school keren. Eerder stond zij zelf voor de klas in een zeer diverse school in Brussel.)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content