M-decreet: ‘Rapport geeft situatie op het terrein weer na zes weken’

Hilde Crevits © Belga

Het rapport dat het Departement Onderwijs en Vorming geschreven heeft over het nieuwe ondersteuningsmodel voor leerlingen met zorgnoden, is geen evaluatie of een wetenschappelijke studie, maar “een foto van de situatie op het terrein na zes weken”. Dat zegt Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits (CD&V) woensdag in een reactie op de kritiek dat door de ‘overhaaste invoering’ van het M-decreet “kinderen, ouders en leerkrachten het water aan de lippen staat”.

Scholen stellen sinds dit schooljaar samen met de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB) vast of een leerling nood heeft aan basiszorg, verhoogde zorg of uitbreiding van zorg. Voor die uitbreiding kan een school voor gewoon onderwijs extra ondersteuning aantrekken van het buitengewoon onderwijs. In een nieuw rapport luidt het dat het aantal zorgvragen sterk is gestegen, dat de voorbereidingen voor het nieuwe ondersteuningsmodel maar erg laat van start konden gaan en dat er weinig tot geen tijd was om na te denken over de concrete invulling van de ondersteuning.

In een reactie benadrukt minister Hilde Crevits dat het rapport de situatie op het terrein na zes weken weergeeft. ‘Het doel is om aan de hand van die foto verder stappen vooruit te zetten en de ondersteuning verder te verfijnen.’

Het is ook ‘niet zomaar een rapport van de administratie’, aldus Crevits, want het werd opgemaakt door een stuurgroep met daarin de onderwijskoepels, het gemeenschapsonderwijs, de vakbonden en de CLB’s, onder voorzitterschap van het kabinet. ‘De stuurgroep komt wekelijks samen op het kabinet om de vinger aan de pols te houden en die groep blijft verder samen komen. Het verslag is dus het resultaat van de besprekingen over de eerste zes weken van de invoering van het nieuwe ondersteuningsmodel. Telkens werden voor gesignaleerde problemen oplossingen gezocht.’

Volgens de SP.A werd het M-decreet ‘overhaast’ ingevoerd, wat kinderen, ouders en leerkrachten op het terrein met problemen confronteert. Crevits zegt dat de invoering van een nieuw model tijd vraagt, precies de reden waarom er een overgangsperiode van drie jaar in acht wordt genomen. In het Radio 1-programma De Ochtend verklaarde ze dat ze altijd bereid is tot bijsturingen, maar het nieuwe systeem nu eerst de tijd wil geven.

Crevits benadrukt dat de onderwijsverstrekkers achter het gekozen model blijven staan en dat er ook met de vakbonden overleg wordt gepleegd. Crevits geeft toe dat de voorbereidingstijd voor het nieuwe ondersteuningsmodel krap was, maar dat het geen optie was om de projectmatige aanpak met de waarborgregeling nog een jaar aan te houden. ‘Er waren te veel blinde vlekken in Vlaanderen, waar geen of onvoldoende ondersteuning mogelijk was.’

Er zijn volgens Crevits al grote inspanningen geleverd: in heel Vlaanderen zijn er nu 30 ondersteuningsnetwerken aan het werk, waarin scholen uit het buitengewoon en het gewoon onderwijs samenwerken, het budget voor ondersteuning is opgetrokken tot 130 miljoen euro, er zijn bijna 1.900 leraren die voor ondersteuning zorgen voltijds aan de slag en het aantal kleuters en leerlingen met gedragsmoeilijkheden dat ondersteuning krijgt is gegroeid van bijna 15.000 in 2016 naar ruim 22.000 nu.

‘Netoverschrijdende regionale samenwerkingen zijn nodig’

Het rapport van het Departement Onderwijs en Vorming over het M-decreet, sterkt de N-VA in ‘de overtuiging dat we moeten streven naar netoverschrijdende regionale ondersteuningsnetwerken om meer efficiënt te kunnen werken en de middelen juister te verdelen’. Dat zegt parlementslid Kathleen Krekels (N-VA).

Volgens Krekels komen in het rapport veel bezorgdheden aan bod die de voorbije maanden werden aangekaart. ‘Er is veel onduidelijkheid rond de criteria die dienden gehanteerd te worden om in aanmerking te kunnen komen voor ondersteuning vanuit een ondersteuningsnetwerk. Ook de samenwerking tussen ouders, leerkracht, ondersteuner, CLB loopt nog niet zoals het moet.’

Het doel van het ondersteuningsmodel was om tot regionale ondersteuningsnetwerken te komen waarin netoverschrijdende expertise zou worden samengebundeld, gaat Krekels verder.

‘Doordat ondersteuningsnetwerken in grote mate netgebonden werden samengesteld, is er veel geografische overlap van ondersteuningsnetwerken. Dit maakt dat de expertise heel versnipperd is en de verdeling van de middelen onevenwichtig. Bestaande samenwerking werden hierdoor ook niet altijd gehonoreerd wat de opstart van vele werkingen bemoeilijkte.’

Het rapport sterkt Krekels en de N-VA in ‘de overtuiging dat we moeten streven naar deze netoverschrijdende regionale samenwerkingen om meer efficiënt te kunnen werken en de middelen juister te verdelen’. De regionale samenwerking moet normaal rond zijn tegen september 2018. ‘We zijn echter bereid de netwerken een jaar langer de tijd te geven zodat ze zich volledig netoverschrijdend kunnen organiseren’, besluit Krekels.

Partner Content