Jean-Pierre Van Rossem: de oplichter die zijn revanche zocht op de ‘sjoemelende’ politiek

© n Belga
Walter Pauli

De parlementaire carrière van wijlen Jean-Pierre Van Rossem duurde amper vijf jaar, maar zijn politieke betekenis is aanzienlijk groter dan blijkt uit de talloze necrologieën die de voorbije dagen verschenen en de man vooral typeerden als een sympathieke schelm.

Het toch nog onverwachte overlijden van Jean-Pierre Van Rossem is niet onopgemerkt voorbijgegaan. De meeste bijdragen over de man focussen op zijn excentrieke levensstijl: zijn talrijke Ferrari’s, het geld dat hij rondstrooide tussen grabbelende publiek, zijn aanwezigheid in de Formule Eén, zijn wanhopige (plannen tot) relaties met mooie vrouwen, of althans met dames die ooit de cover van P-Magazine sierden, zijn mislukte poging om het lichaam van zijn overleden tweede echtgenote in een ‘frigograf’ te mogen bewaren, en in de politiek de herrie die veroorzaakt werd toen hij in 1993 de eedaflegging van Albert II in de war stuurde, zeker een minuut of twee.

Dat is de excentrieke Van Rossem. In de lijst van BV’s behoorde hij afwisselend tot de categorie ‘gekke genieën’, samen met wijlen dokter Lecompte, met wie hij alvast de grijze baard gemeen had. Al vinden anderen dat hij veeleer zijn plaats heeft in de subgroep ‘gangsters en oplichters. Hij leek minder gevaarlijk dan Patrick Haemers, maar de grijze hippie met zijn eeuwige sigaret sloeg wel ontiegelijk meer miljarden franken scheef dan de blonde killer met de staalblauwe ogen.

‘Socrates’

Tussen 1991 en 1995 was Jean-Pierre Van Rossem bovendien een nooit geziene fremdkörper in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Letterlijk. Als de debatten hem niet boeiden en hij dringend nood had aan een pauze, trok hij wel eens naar de trappen die vanuit het peristylium van het parlement naar het parlementaire halfrond leidden, en daar vleide hij zich dan lang- en breeduit neer, terwijl iedereen naast hem zich naar boven of beneden spoedde – ‘dag Jean-Pierre’. Honderdvijftig kilo gehuld in een witte s-shirt, met lange grijze haren en een baard die hem de allure gaven van een twintigste -eeuwse Socrates. Zo wilde hij ook gezien worden: als een apart genie dat met zijn slimme vragen de parlementaire cadans verstoorde en die de politieke leiders van het land op hun eigen contradicties wees. En dus kon men tussen 1991 en 1995 met enige regelmaat Jean-Pierre van Rossem in zichzelf gekeerd en rookpluimen producerend zien liggen op de lange lopers van groen velours die de trappen bedekken die naar de Kamer leiden, alsof het Paleis der Naties, met zijn regels, zijn bodes, zijn formaliteiten en zijn belangrijk volk helemaal niet bestond, alsof alleen hijzelf telde, en zijn ego.

Fake news

Natuurlijk nam Jean-Pierre Van Rossem op die manier een pose aan, en ook weer niet. Jean-Pierre Van Rossem was één en al extravanganza, één en al fake news ook, al van decennia voor dat begrip gemeengoed werd. Er zijn talloze boeken en (auto)biografieën over hem verschenen, de ene al ernstiger bedoeld dan de andere met meer literaire pretenties, maar het is verdraaid moeilijk uit de maken wat honderd procent waar is – van zijn kindertijd en jeugd zijn dat bijna alleen zijn geboortedatum en plaats (Brugge, 29 mei 1945) – en waar dichtung und wahrheit in elkaar overvloeien.

Van Rossem had als kind een bijzonder moeilijk relatie met zijn ouders, maar wiens schuld het was, blijft bijzonder onduidelijk. Hij heeft handelswetenschappen gestudeerd in Gent. Sporen van een officieel licentiaatsdiploma zijn er niet. Maar in de universiteitsbibliotheek bevindt zich volgens de online-catalogus wél zijn licentiaatsthesis (plaatsingsnummer BIB.GTH.00209), De omloopsnelheid van het geld: theoretische begripsbenadering en praktische toepassing in België. Alsof hij zijn carrière begon met het schrijven van een academische onderbouw svan zijn latere levensmotto: geld moet rollen.

Sleutel tot absolute rijkdom

Van Rossem beroemde er zich ook op om in de VS cursussen econometrie te hebben gevolgd aan de University of Pennsylvania in Philadelphia bij Nobelprijswinnaar Lawrence Klein, maar ook dat staat niet vast. Klein zou Van Rossem de ogen hebben geopend dat de werkelijke economie te vatten is in wiskundige modellen. Van Rossem breidde de econometrische voorspelkracht later uit tot de beurs – hij zou formules en modellen ontwikkelen die hem toestonden om de beurskoersen te voorspellen. Zo beweerde hij toch, en het half land leek hem te geloven ook. Van Rossem gaf zo de indruk dat hij ultieme sleutel gevonden had tot absolute rijkdom, de kapitalistische variant op de Steen der Wijzen van de middeleeuwse alchemisten. Het zwarte geld zou binnenstromen.

Dat gebeurde pas vanaf de jaren tachtig. Daarvoor, in de jaren zestig, had hij zich in Gent ingekocht bij een bedrijfje dat klantenkaarten uitgaf voor bedrijven, maar al snel op de fles ging. Tegelijk verdiende Van Rossem zijn brood als repetitor – die zaak werd wel een succes, want wat begon als een eenmansinitiatief werd na verloop van tijd uitgebouwd tot een heus repetitorenbureau, genaamd Metodika. Zo’n repetitor was zeker toen een trainer die (rijke) studenten tegen (forse) betaling opleidt (en helpt) om te slagen bij hun examens en zo een diploma te behalen. Zijn cliënteel bestond niet alleen uit een lange rij fils-à-papa’s, maar vooral uit de vaders zelf, die flink wilden stuiveren om hun zoon aan een diploma te helpen. Helpen doet Van Rossem ook. Als het moet (en als hij er extra voor betaald wordt) schrijft hij ook hun thesis, of levert hij alleszins voldoende basismateriaal waarmee zijn niet altijd even ijverige klantjes mee aan te slag kunnen. Een aantal van die vaders zou in de jaren tachtig toetreden tot het cliënteel van zijn beruchte beleggingsfirma Moneytron. Sommige studenten zou hij dan weer opnieuw ontmoeten tijdens zijn politieke loopbaan, met op kop de Antwerpenaar en latere ROSSEM-volksvertegenwoordiger Louis Standaert. En intussen verdiende hij als bedrijfsleider van Metodika relatief gemakkelijk zeer veel geld. Anders dan de naam zou vermoeden, zat er nauwelijks enige wetenschappelijke of pedagogische methodische onderbouw achter de aanpak van Van Rossem. In Humo legde hij later uit: ‘Dat zou allemaal niet kunnen, mochten de professoren een beetje meer verstand in hun kop hebben.’ Thesissen werden maar half of zelfs helemaal niet nagelezen, examenvragen bleven jaar na jaar ongeveer dezelfde. Zo moeilijk was het dan niet je studenten ’te preparen’. Zijn succes (én welstand) was ‘gebouwd op de onkunde van de universiteiten.’ Toen al vond Jean-Pierre Van Rossem zich beduidend slimmer dan ‘het systeem’.

Ondanks zijn neus voor geld was Van Rossem helemaal mee in de vrijgevochten geest van mei 68 die dan over de campussen waart. Met zijn baard en lange haren mat hij zich het uitzicht aan van een über-hippie in Vlaanderen. Hij raakte aan de drugs, én hij bekende zich volgens de mode van die tijd zelfs als een marxist. Die anarchistische fase stokte als hij eerst in 1971 en dan weer in 1973 tot een paar jaar celstraf veroordeeld wordt voor oplichting – geld dat hij nodig had voor de aanschaf van heroïne. In de gevangenis deed Jean-Pierre Van Rossem net het omgekeerde dan de meeste bajesklanten. Hij kickte af op eigen doorzettingsvermogen.

Na zijn vrijlating in 1977 werd Jean-Pierre Van Rossem een ijverige en eerzuchtige versie van zijn vorige zelf.

Econometrische modellen

Na zijn vrijlating in 1977 werd Jean-Pierre Van Rossem een ijverige en eerzuchtige versie van zijn vorige zelf. Hij werkte hard en ijverig aan zijn econometrische modellen. Het model dat hij halfweg de jaren zeventig ontwikkelde, noemde hij 303×303 (later kreeg het een upgrade naar 606×606) – naar het aantal factoren dat hij naar eigen zeggende narekende en waarvan de totale uitkomst hem toeliet het economische conjunctuur te kwantificeren – en dus te beheersen en zelfs te voorspellen.

Volgens journalist Ludwig Verduyn, die eerst bij De Financieel Economische Tijd, later bij De Morgen en tot vandaag onder meer bij www.derijkstebelgen.be het doen en laten van Van Rossem jarenlang heeft gevolgd, ‘analyseerde Van Rossem geen 303×303-factoren, maar viel hij terug op twee economische basisbegrippen: de winstvoet en de rente. Van Rossem had becijferd dat vanaf 1975 de rente hoger lag dan de gemiddelde winstvoet, dus dat spaarboekjes lucratiever waren dan aandelen en risicokapitaal. Dat kon eigenlijk alleen veranderen, rekende hij voor, als bepaalde kosten drastisch naar beneden zouden gaan. In de eerste plaats: de loonkost – dan zou ondernemen weer lucratiever worden, en dat zou de rente doen stijgen, en aandelen doen aantrekken.

Inmiddels had hij ook al geprobeerd om het land en vooral de gezagsdragers te overtuigen van de juistheid ervan. Naar eigen zeggen werd hij ook ontvangen door minister van arbeid André Oleffe (met de jonge Jean-Luc Dehaene als buitengewoon getalenteerd kabinetsmedewerker), maar die deed niets met zijn voorspelling dat bij ongewijzigd beleid de werkloosheid in de jaren tachtig zou boomen tot een half miljoen landgenoten. Dat gebeurde inderdaad, maar halfweg de jaren zeventig werden dergelijke vooruitzichten nog weggewuifd als doemdenkerij. De passage over het contact met Oleffe wordt in zowat elke levensbeschrijving van Van Rossem herhaald. Zij het dat Oleffe slechts kortstondig minister was, van 1974 tot zijn plotse dood in 1975, en dat Jean-Pierre Van Rossem net in die jaren in de gevangenis zat.

‘Charlatan’

Hij zocht met die bevindingen het publieke debat op, en hij discussieerde over de nood aan economische hervormingen en hoe een sociaal bloedbad al dan niet te vermijden. Hij mocht ze komen uitleggen op de VPRO in Nederland, maar ook in lange artikelseries in Humo en, jawel, in Knack. Die laatste reeks columns bundelt hij in 1979 in een boek, Hoe genezen wij onze zieke economie? De modellen van Van Rossem kregen hoe dan ook een zweem van sérieux. Van Rossem wilde zich de meerdere tonen van de klassieke, ‘rechtse’ economen, en erkend worden als een redder van de welvaarvaartstaat. In 1980 werd hij evenwel de grond ingeboord door een jong econoom die kort voordien was aangesloten bij de Socialistische Partij, Frank Vandenbroucke. Vandenbroucke rekende Van Rossems werk na, zag hij dat slordig omsprong met zijn cijfers en ze zelfs bewust manipuleerde om tot betere resultaten te komen. Vandenbroucke besloot dat Van Rossem een charlatan was, en verder moest de politiek zich vooral niet inlaten met diens inzichten. Volgens Eric Rosseel, auteur van ‘Het negende leven van JP Van Rossem’ (1993), leidde dat tot een dramatisch wending in het leven van de zelfverklaarde marxist. ‘Dat een rechtse econoom zijn remedies voor onze zieke economie tot prietpraat herleidde, kon hem waarschijnlijk minder deren’ dan dat Vandenbroucke dat had gedaan, door hem met linkse argumenten ‘zijn recht op een liefdesverhouding met het socialisme te ontzeggen’. Hoe dan ook zou Van Rossem vanaf toen een diepe haat en uitgesproken afkeer ontwikkelen voor socialisten, en ‘Frankske’ Vandenbroucke zou hij zijn leven lang misprijzend blijven behandelen en van scheldwoorden voorzien.

Moneytron

Daarop verdween Van Rossem uit de publieke belangstelling, toch gemeten aan zijn latere aanwezigheid in de media. Naar eigen zeggen werkte hij aan zijn econometrische inzichten toen uit in zijn ‘Moneytron’-model waarmee hij de beurs kon voorspellen – niet de wisselkoers van welbepaalde aandelen, zo voorzichtig was hij wel, maar toch de richting die de globale beurs uitging. Beleggers met brede portefeuilles konden door die ‘wetenschappelijk onderbouwde voorkennis’ zeker hun voordeel opdoen. Hij zocht in alle discretie puissant rijke klanten op, de ene bracht de andere aan, en zo was hij vertrokken. Van Rossem legde tot voorbij het midden van de jaren tachtig de basis voor zijn kortstondig leven tussen 1989 en 1991 als jetsetter en bankier of alleszins financieel genius in dienst van de superrijken, en nadien nog vier jaar als politicus. In zijn boek Jean-Pierre Van Rossem, opkomst en val van een financieel stroman (1994) geeft journalist Ludwig Verduyn een ontluisterende inkijk in het werkelijke leven van ‘beursgoeroe’ Van Rossem in de jaren tachtig. Hij praatte zich binnen in een kring van een aantal bijzonder gefortuneerde (en opvallend vaak West-Vlaamse) klanten. In een aantal gevallen lijkt het Moneytron-verhaal een dekmantel voor het witwassen van gigantische fortuinen. Daarnaast bezondigde hij aan het opzetten van een vernuftig gebrachte variant van een klassiek ponzi-spel. Al in 1920 had de Italiaans-Amerikaanse oplichter Charles Ponzi een systeem bedacht waarin hij mensen van hun spaargeld beroofde door zogenaamde beleggingen met super-rendementen te beloven.

De eerste ‘generatie’ klanten betaalde hij uit met gelden die hij ophaalde van een steeds groeiende groep nieuwe klanten, maar intussen verdween vooral steeds meer geld naar zijn eigen rekeningen. Dat deed ook Van Rossem. Hij beloofde rendementen van 24 procent die al na zeven maanden uitbetaald zouden kunnen worden. Als klanten dan bij hen aanklopten, kon Van Rossem hen meestal overtuigen om dat bedrag nog eens te investeren. Ze hadden het toch niet nodig, op die manier konden zo nog meer winst maken. Verduyn noemde het een klassiek systeem van cascade-oplichting. Van Rossem ontving geld, belegde het zogezegd, betaalde met nieuwe inlagen de interest van vorige beleggingen terug en besteedde het initiële kapitaal ondertussen naar eigen goeddunken. Op een bepaald ogenblik klapt zo’n ‘piramide’ natuurlijk in elkaar. De kunst is om dan weg te zijn, of om toch nog meer mensen aan te trekken.

‘Financieel genie’

Stond Jean-Pierre Van Rossem omstreeks 1989 voor zo’n moment: nog even doorgroeien door ook te mikken op het zwart geld van een veel grotere groep ‘middenklas’-rijken? Het valt alleszins op dat hij ineens kiest voor het uiterst publieke leven van een super-BV, wat niet de gewoonte is van écht belangrijke financieel adviseurs. Hij probeerde een imago aan de media te verkopen, wat hem nog lukte ook: ‘Ik ben een financieel genie’. Tot vandaag geloven velen het verhaal dat hij toen ophing. Hij heeft nog altijd de naam een soort wilde weldoener te zijn, naar het befaamde Suske en Wiske-verhaal, waarin Lambik geld uitstrooit over een grabbelende menigte. Van Rossem gooide bij zijn huwelijk vanuit een open autoraam ook biljetten in het rond van vijfduizend frank. Vijfduizend frank (125 euro) had toen het gevoel van vijfhonderd-euro briefjes vandaag: een coupure die gewone mensen niet kennen en zelfs liever niet in de handen houden. In werkelijkheid ging het om drie (3) biljetten. Hij moest in die dagen slechts minimale inspanningen doen om in de belangstelling te komen, bepaalde media vergrootten alles wat hij deed per definitie uit. Zo werd hij een rijkere societyfiguur dan hij eigenlijk was.

Grootspraak was Van Rossems tweede natuur. In interviews pochte de man dat hij aan zijn eigen systeem zelf bijna vier miljard franken (bijna honderd miljoen euro) had verdiend, en dat dis dus slechts een fee was voor wat zijn klanten aan nog veel hogere rendementen hadden toegeschoven gekregen. Klopte dat wel? Volgens Verduyn ‘werd later, tijdens het gerechtelijk onderzoek, niet één document teruggevonden waaruit bleek dat Moneytron voor 1989 actief werd gebruikt als beleggingssysteem. Er werd theoretisch denkwerk verricht, maar een echt operationeel systeem werd niet uitgebouwd. En er werd veel show verkocht, in de eerste plaats door Van Rossem zelf. En verder werd er met cash gejongleerd dat het een lieve lust was’.

‘De firma list en bedrog’

Het werden hectische tijden. Aan de ene kant sloot het net zich rond Van Rossem. Een veeg teken aan de wand was dat wijlen Walter De Bock, de legendarische onderzoeksjournalist van De Morgen, in 1989 in zijn krant uitpakte met ‘De firma list en bedrog’, een vernietigend stuk waarin uitgelegd werd dat Van Rossem van a tot z had gelogen over een aantal belangrijke contracten met de Amerikaanse makelaarshuis Prudential Bache. Die bestonden helemaal niet. Het gerecht begon zijn handel en wandel na te pluizen. Van Rossem zelf gaf toe dat er aan Moneytron een ‘schoonheidsfoutje’ kleefde: ‘Ik heb tot mijn eigen verbazing gezien dat ik iets heb ontworpen om de strontrijken nog rijker te maken, terwijl de armen geen frank kunnen krijgen.’ Vandaar dat de ex-marxistische inborst het nog even leek te halen op zijn neo-kapitalistisch gedrag: ‘We hebben nog overwogen om het systeem te verkopen aan Belgische banken en spaarkassen. We hebben uitgerekend dat ze met hun spaargeld in drie jaar tijd alle Belgen tien keer zou rijk zouden kunnen maken en daarbij de openbare schuld volledig wegwerken.’

Van Rossem kondigde de faling aan met de woorden: ‘Het goede nieuws is dat er een kapitalist minder is. Het slechte nieuws dat ik dat ben.’

Hoe dan ook, op 18 juni 1990 vroeg Moneytron het faillissement aan. Van Rossem kondigde de faling aan met de woorden: ‘Het goede nieuws is dat er een kapitalist minder is. Het slechte nieuws dat ik dat ben.’ Het gerecht zag zich genoodzaakt om het zelfverklaarde financiële genie een paar maanden in de cel te houden op beschuldiging van het uitgeven van cheques en allerlei andere onregelmatigheden. In gevangenschap begon Jean-Pierre Van Rossem blijkbaar het plan te dagen om zelf in de politiek te gaan. Veel schaamte kende hij niet, want later verantwoordde meesteroplichter Van Rossem zijn politieke ambities met de zin: ‘Ik wilde dat ras van beroepssjoemelaars en mooipraters van nabij leren kennen.’

Hij werd nog geloofd ook in zijn kritiek op de ‘corrupte’ politiek – de laatste regering van Wilfried Martens sukkelde dan ook van de ene politieke crisis naar het andere schandaal, en in augustus 1991, een paar maanden voor de verkiezingen van dat jaar, schrok de moord op de socialistische toppoliticus André Cools het hele land op. In dat klimaat kreeg Van Rossem in Vlaamse media het gedroomde free podium dat hij nodig had. Hij kon kritiek spuwen die hij wilde, tegengesproken werd hij amper of nooit. Kwam het omdat Van Rossem in die dagen vooral gezien werd als een amusante BV die stoute waarheden vertelde waaraan ‘politiekers’ zich niet waagden, en die het goed deden bij de bevolking, en dus bij de lezers van de kranten en de bladen en de kijkers van de zenders?

Van Rossem lanceerde zich als de spreekbuis van de ‘libertarische’ stroming in de maatschappij. Eric Rosseel vergeleek Van Rossem met de Franse generaal Georges Boulanger (1837-1891), die aan het einde van de negentiende eeuw eventjes een bijzonder populaire politicus was in eigen land: ‘Diens kortstondige politieke carrière steunde op een vermenging van sociale bekommernissen, gauchistisch antiparlementarisme en rechts-nationalistische sentimenten.’ Hij sprak erover met de Gentse filosoof Boudewijn Bouckaert, en hengelde naar steun in culturele kringen en BV-milieus. Rosseel somde in zijn boek op: “Zo zou onder meer Piet Piryns, zij het in een zatte bui, Van Rossem aangemoedigd hebben in zijn politieke ambities. Ernstige tot verregaande gesprekken zouden er in ieder geval zijn geweest met Julien Weverbergh, Johan Verminnen, Ivan Heylen, Werther Van der Sarren en Jean-Marie Pfaff. ‘Die lijst wekt natuurlijk op de lachspieren van de politieke incrowd, maar het was Van Rossem juist te doen om advies van mensen die niéts van politiek wisten of er alleszins niets rechtstreeks mee te maken hadden, maar die hem wel iets konden vertellen over de buik van Vlaanderen, en over wat niet veel later in zeer ernstige journalistieke en politicologische publicaties en bijdragen ‘de kloof met de burger’ zou heten.

ROSSEM

Van Rossem dacht eraan zijn partij VRL te dopen – de ene keer stond dat letterwoord voor Van Rossem Libertijnen, de andere voor Vrije Republikeinse Libertijnen, Verenigde Republikeinse Libertijnen of Vlaamse Republikeinse Libertijnen. Uiteindelijk overtuigde zijn oud-student Louis Standaert, die Van Rossems eerste medestander was, om geen letterwoord te nemen, want dat hij zichzelf zo zou opsluiten in hetzelfde jargon als de klassieke partijen. De lijst van Jean-Pierre van Rossem moest in 1991 ‘ROSSEM’ heten naar de stichter-voorzitter hemzelf – een jaar of vijftien later zou Jean-Marie Dedecker die truc herhalen met ‘Lijst Dedecker’. En dus werd het ROSSEM – Radicale Omvormers en Sociale Strijders voor een Eerlijker Maatschappij – en in het Franstalige arrondissement Nijvel ROSSUM: Rassemblement Omniprésent Social et Solidair pour l’Ubiquité des Masses. Als hij op televisie enige zendtijd kreeg, gebruikte hij die voor scheldkanonnades aan het adres van de politici die zelf kapitein Haddock zouden doen blozen: ‘Beerputworm!’ ‘Zeiksmoel!’ ‘Kutlul!’ De centrale verkiezingsslogan luidde: Geen gezwijn, stem libertijn. De persoon van Jean-Pierre Van Rossem en de partij ROSSEM vielen nagenoeg helemaal samen, en draaide ROSSEM niet over een libertair mensbeeld, maar vooral rond de stijl van Jean-Pierre Van Rossem zelf, en zijn steeds harder en zelfs vulgair antipolitiek discours. Als het gerecht Jean-Pierre Van Rossem een paar dagen voor de verkiezingen andermaal achter de tralies draait, was dat gedroomde reclame voor ROSSEM: hun voorzitter was blijkbaar zo staatsgevaarlijk dat ‘het systeem’ hem liever opsloot dan hem gewoon te laten meedoen aan vrije verkiezingen.

De rekening volgde op 24 november 1991. Totaal onverwacht won ROSSEM vier zetels: behalve Jean-Van Rossem zelf (die in Antwerpen meer dan 27.000 voorkeusstemmen behaalde) was in Antwerpen Louis Standaert verkozen om vier jaar lang in de Kamer te zetelen (’77 voorkeursstemmen, meer moet dat niet zijn’), en een zekere Willy Goossens in de Senaat. In Brussel werd acteur Jan Decorte verkozen. In heel Vlaanderen had ROSSEM 5,2 procent van de stemmen behaald, in Antwerpen was dat tot 8 gestegen. Maar omdat het extreemrechtse Vlaams Blok bij diezelfde verkiezingen een echte dijkbreuk had gerealiseerd, sprak iedereen van een hoogmis van de antipolitiek, en staan die verkiezingen bekend als Zwarte Zondag. De naam is een rechtstreekse verwijzing naar he extreemrechtse Vlaams Blok, maar het was vooral de combinatie van het succes van twéé niet-systeempartijen waarop de Wetstraat, de pers noch de verzamelde politicologen een goed antwoord hadden. En de vele essays en beschouwingen die achteraf geschreven werden, gingen bijna allemaal over het Vlaams Belang, het racisme, de ‘nieuwe landgenoten’ en hoe ze in de maatschappij in te passen.

Eigenlijk werd ROSSEM amper ernstig genomen. Men zag het als een restproduct van een fout gelopen verkiezingscampagne, waar media te zeer inzoomden op de schreeuwlelijk en te weinig op het echte politieke debat. In zijn memoires noemde Jean-Luc Dehaene (die een paar maanden na Zwarte Zondag Wilfried Martens zou opvolgen als premier) het succes van ROSSEM ‘het meest beschamend voor de politici’. Het was een uiting van ‘de minachting van de kiezers voor de politiek(ers). Ook de leden van Van Rossems partij waren in de ogen van de kiezers zakkenvullers en bedriegers, maar zij kwamen er ten minste voor uit. Op Van Rossem stemmen was ex absurdo duidelijk maken dat men er genoeg van had.’

Terwijl de electorale doorbraak van ROSSEM niet zo absurd was als Dehaene liet uitschijnen, en mogelijk even significant dan het nog veel grotere succes van het Vlaams Belang. In zijn analyse neemt Dehaene wel Rossem zelf in het vizier, alsook de ROSSEM-kiezers, maar hun bestaan is voor hem geen reden om zich af te vragen waarom ‘de politiek’ in een legitimiteitscrisis was verzeild. Bij het VB lag de verklaring nog voor de hand, achteraf gezien. Het VB sprak de harde Vlaams-nationalistische kern aan, en die is nooit opgehouden om de Belgische staat te verwerpen, en alle met België collaborerende politici, partijen en structuren, in de eerste plaats het parlement. Daarbij kwamen mensen die afhaakten wegens de ‘vervreemding’ die ze ondervonden – tegen de maatschappij, en de politici die haar bestuurden – en waarbij in hun ogen ‘nieuwe Belgen’ het meest zichtbare teken waren van verandering, verval, chaos, achteruitgang.

‘Volkskapitalist’

Bij ROSSEM lag het anders. Een deel van het electoraat, zo erkent ook Eric Rosseel, hoopte dat ‘volkskapitalist’ Van Rossem ook voor hen plotse rijkdom zou brengen. Was een andere slogan van Van Rossem niet: ‘Geen gezeik, iedereen rijk’? ‘Vandaar dat zelfs sommige kandidaten die prijkten op de kieslijsten van ROSSEM, ervan uitgingen dat het Van Rossem menens was om elke verkozene een Lamborghini cadeau te doen. Maar belangrijker was dat veel mensen die zich niét tot het VB bekeerden, de rug keerden naar ‘het systeem’. Dat het de politieke en sociaaleconomische elite in hun ogen aan legitimiteit ontbreekt. Die groep zou wel eens veel groter kunnen zijn dan bij verkiezingen blijkt. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 18 oktober hebben exact 1.150.387 ingeschreven kiezers geen geldige stem uitgebracht. Ze stemden blanco, of ongeldig, of kwamen niet opdagen. In dat cijfer zijn de stemgerechtigde niet-Belgen niet eens bijgeteld. Tel ze allemaal op, dan kwam 23 procent niet stemmen, het hoogste cijfer in dertig jaar. Mogelijk is Van Rossem er in 1991 in geslaagd een deel van deze groep politiek te mobiliseren, zij het om tégen de politiek te stemmen. Maar dat wordt door de verzamelde elite al snel als een groter probleem gezien dan als ze ‘veilig’ thuisblijven.

Over de parlementaire verdienste van ROSSEM kunnen we kort zijn. Jan Decorte hielp Jean-Luc Dehaene aan zijn meerderheid voor de staatshervorming van Sint-Michiel en ijverde voor de oprichting van een ‘Centrum voor Etnische Gelijkheid’ – dat werd het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, vandaag omgevormd tot Unia. Daarvoor werd de Brusselse theatermaker gewaardeerd.

Jean-Pierre Van Rossem zelf diende in zijn eerste parlementaire jaar een aantal best behartenswaardige wetsvoorstellen in, zoals de afschaffing van de dienstplicht (een jaar voor minister van defensie Leo Delcroix (CVP) dat inderdaad deed), of de verplichte man-vrouw rits bij verkiezingen, of een belasting op grote vermogens. Verder zocht hij aandacht in de marge van een aantal parlementaire onderzoekscommissies of gerechtelijke dossiers. Hij schreef een niet onverdienstelijk boek over de moord op Cools, waar hij twee jaar voor de gerechtelijke inval bij de SP al de link maakt met de Vlaamse socialisten. Een stuk scabreuzer (en niet meer voor te stellen in deze #metoo-tijden) is dat hij in de marge van de Kamercommissie Mensenhandel een Guide Micheline aan de man bracht (Hoe kom ik van de Grond? Van Rossems seks- en bordelengids), een soort Michelin-gids voor prostitutiebezoekers. Hij droeg die op aan ‘Guy Mathot en André Denys’. De PS’er liet het betijen, VLD’er Denys overwoog gerechtelijke stappen. Desgevraagd zei Van Rossem ‘dat hij dat deed omdat Mathot bekend staat als de ongekroonde koning van de bordeelbezoekers, en Denys echt het énige parlementslid is waarvoor ik mijn hand in het vuur steek dat hij nog nooit een bordeel bezocht heeft. Hij zal dus maximaal gebruik kunnen maken van dit boek’.

Ook Louis Standaert specialiseerde zich vooral in absurdistische initiatieven die de politiek in hun hemd moesten zetten. Toen de rijkswachters wettelijk verplicht werden om bij hun aanwerving HIV-testen af te leggen, diende Standaert een wetsvoorstel in om dat ook voor politici te verplichten, ‘gezien hun veelvuldige rechtstreekse contacten met de burger in het alles overwoekerende dienstbetoon’. Toen Standaert het halfrond betrad in bermuda, kreeg Kamervoorzitter Nothomb een beroerte. En dat alles stopte eigenlijk toen Jean-Pierre Van Rossem op … augustus 1993 met geroep de eedaflegging van Albert II verstoorde, een flauwe verwijzing naar het aan Julien Lahaut toegeschreven oproer bij de eedaflegging van Boudewijn in 1993. Senaatsvoorzitter Frank Swaelen riep zonder één hapering een vooraf op papier geschreven vermaning uit: ‘Uw gedrag is schandalig en onwaardig en het hele land zal u veroordelen.’ Applaus op alle banken, én – niet onbelangrijk – awoert ook bij het grote publiek en in de pers. Van Rossem werd een paar uur lang in een kantoortje opgesloten, en toen hij vrij kwam lag zijn reputatie aan diggelen en was hij zelfs zijn eigen fractie een paria. Nadien kwam ROSSEM vooral in het nieuws door interne ruzies, vooral over geldafdrachten en onkostenrekeningen. Het was voorbij – dat Standaert bij de verkiezingen in 1995 het nog eens probeerde met zijn lijst ‘Banaan’, was nog minder dan een fait divers.

Voorloper

Uiteindelijk zou Frans Verleyen ROSSEM en Van Rossem in Knack afserveren als ‘een kleine anekdote in de Belgische politiek van de jaren negentig’. Verleyen zelf heeft de jaren negentig niet overleefd – hij stierf in 1997 – anders zou hij wellicht waardering hebben kunnen opbrengen voor de verre voorloperrol van Van Rossem in tal van nieuwe politieke bewegingen die op een intrigerende manier linkse retoriek en rechts gedrag combineren, en omgekeerd, en daardoor op merkwaardige wijze toegang krijgen tot de media. ‘De media hebben jaren geleden al gevoeld en begrepen dat er tussen de miljardair Van Rossem en het gewone volk een diepe emotionele complementariteit bestond’, schreef Eric Rosseel. Die zin zou bijna woord voor woord getransponeerd kunnen worden van het België van 1991 naar de Verenigde Staten anno 2016, toen Donald Trump begon aan zijn gooi naar de Republikeinse nominatie en nadien het presidentschap, en de meeste Amerikaans media nog smulden van het ongehoorde van de uitvallen van deze atypische bullebak, wiens street credibility hoe dan ook samenging met zijn vermeende capaciteit om op een half leven tijd bijzonder rijk te worden en die weelde te etaleren ook, met alle aperte kitsch, blingbling en aperte slechte smaak – en hoe dan steekt juist dat zoveel mensen de ogen uit. En er valt veel voor te zeggen dat aan de waardige kant van datzelfde spectrum de Franse president Emmanuel Macron te situeren valt.

Trump heeft er decennia over gedaan om zijn rijkdom te vergaren en zijn imperium uit te bouwen, Van Rossem kon maar een paar jaar de schijn hoog houden.

Van Rossem deed dat Trump al voor omstreeks 1990 – niet met Amerikaanse middelen, maar vanuit Vlaams perspectief. Trump heeft er decennia over gedaan om zijn rijkdom te vergaren en zijn imperium uit te bouwen, Van Rossem kon maar een paar jaar de schijn hoog houden dat hij toegang had tot de club van the rich and the famous. Verschillen genoeg dus. Maar er zijn ook opvallende parallellen. Net als Trump slaagde hij erin een merkwaardige alliantie tot stand te brengen tussen het discours van een nouveau riche, met dat van het toen al aanwezige precariaat. Door de woede van de zich gepluimd voelde gewone man en vrouw tegen het systeem te richten en te kanaliseren tegen wat sociologen ‘de elitaire consensus’ noemen, ontpopte Jean-Pierre Van Rossem zich tot een ‘geel hesje’ avant la lettre – al had Zijne Corpulentheid zelf natuurlijk nooit gekund in zo’n beneden stuk kunststoffen kledingstuk. ‘Ik weet wat de massa wil’, zei hij in 1990 toen hij zich in de politiek lanceerde: ‘De massa wil klare taal. En klare taal: dat is Eyskens of VDB (ex-premier Paul Vanden Boeynants, wp) ontmaskeren, dat is uitleggen wie er achter de Bende van Nijvel zit’. Steeds vaker liet hij zich ontvallen ‘dat we politici nodig hebben met lef, met genoeg lef om de stallen uit de mesten’. Eric Rosseel wees erop dat de ex-marxist Van Rossem ‘niet langer een sociale revolutie in naam van en klasse of een maatschappelijke groep, maar een revanche, in naam van ‘de gewone man’, op al wij bewijst en bewezen heeft het ‘land naar de ondergang te helpen’. ‘Zou dat niet woordelijk een samenvatting kunnen zijn van de campagne die Donald Trump in 2016 naar het Witte Huis bracht. Een miljonair die zijn blue collar-achterban een geweldige revanche belooft op de elite? Maar natuurlijk is Jean-Pierre Van Rossum slechts in de marge van de macht geraakt, en forceerde Donald Trump zich toegang tot het Witte Huis – er blijft een wezenlijk verschil tussen een dilettant en een echte crook.

Het is niet toevallig dat Jean-Pierre Van Rossem rond 1990 zijn kans zag en die ook greep. De Muur was juist gevallen, de vertellers van grote verhalen en analyses trapten op hun adem: socialisten en sociaaldemocraten moeten hun discours herijken, maar ook centrumrechts trapte op de adem: de vijand was verslagen, maar wat nu? Francis Fukuyama The End of history was de perfecte illustratie van de richtingloosheid van de ideologische winnaars van de Koude Oorlog. Het is niet toevallig dat op dat moment al ROSSEM congresseert met de slogan ‘Niet Links, niet Rechts, maar Averechts’. Vertaal: ze waren nergens voor, ze waren meestal tégen – afbreken is moeilijker dan bouwen, dat hebben sindsdien nogal wat politici (maar ook politieke commentatoren) in hun oren geknoopt.

Populisten

Zeker, er valt over te discussiëren of Jean-Pierre Van Rossem (en de partij ROSSEM) authentieke uitingen waren om een nieuwe politieke boodschap te brengen, of dat ze eigenlijk uit het niets ‘gecreëerd’ werden door een systeem dat door haar structuurfouten en onaangepastheid aan nieuwe tijden steeds meer legitimiteit verliest, en vandaar als het ware smeekt om van tijd in het hemd gezet te worden. Hoe dan ook, in beide scenario’s waren Van Rossem en ROSSEM vroege voorgangers van latere populisten – de ene (Beppe Grillo in Italië) al sympathieker dan de andere. Er zat later een pak ‘Van Rossem’ in Pim Fortuyn, zelfs in Jean-Marie Dedecker – ook al mocht Van Rossem in zijn ogen té rechts-racistische types als Dedecker of Hugo Coveliers niet -, en op een totaal andere schaal inderdaad Donald Trump. Het gaat daarbij niet op om zomaar elke rechts-populist ‘een Van Rossem’ te noemen. Het eigene aan Van Rossem – en Fortuyn, of Dedecker of zelfs Trump – is dat ze het systeem niet zomaar aanvallen, maar door het te bespotten eerst van zijn waardigheid ontdoen, en pas daarna kunnen ze het neerhalen. Vanuit die invalshoek zit er misschien meer ‘Van Rossem’ in een neomarxist als Raoul Hedebouw dan in Geert Wilders. Die laatste wordt ook vaak neergezet als een populist, hoewel hij veel meer de immer verongelijkte en volstrekt humorloze markies is van ranzig rechts.

Elk portret staat of valt met het perspectief. Jean-Pierre Van Rossem was inderdaad een passant in de Kamer, op zijn best een voetnoot waard in de parlementaire annalen. Maar wat niemand hem kan afnemen, is zijn plaats – zijn plaatsje – in de politieke geschiedenis van deze tijd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content