Matthias Somers

‘Jammer dat dat dekselse plebs het vertikt te stoppen met creperen tussen de rozen in de achtertuin’

Matthias Somers Wetenschappelijk medewerker van de progressieve denktank Minerva

Matthias Somers (SP.A) heeft het in zijn bijdrage voor het Schaduwparlement van Knack.be over de Franse Revolutie, ‘over de standenmaatschappij waar elk zijn door geboorte toegewezen plaats had, over dat affront voor de gelijkheid van ieder mens, over die schandvlek die van de aardbol verbannen diende te worden’.

Laat me een stuk schrijven niet over het drama dat zich elke dag afspeelt in onze zuiderse vakantiezee, maar over de Franse Revolutie, over de standenmaatschappij waar elk zijn door geboorte toegewezen plaats had, over dat affront voor de gelijkheid van ieder mens, over die schandvlek die van de aardbol verbannen diende te worden.

Niet iedereen zag dat Ancien Régime als een probleem, natuurlijk. De klasse geprivilegieerden meende dat, omdat zij in het kasteel, in rijkdom, en in hoge positie geboren werd, zij ook het alleenrecht had op dat kasteel en die rijkdom en hoge positie, en dat anderen – het gepeupel voor de kasteelpoorten, drummend aan de rand van de slotgracht – geen enkele legitieme aanspraak konden maken op een plaatsje in het kasteel, met de rijkdom en de hoge positie die daarbij hoort. Tenslotte kan niet iedereen kasteelheer zijn, en wie heeft er meer recht op dan hij die door God, Natuur, en Geboorte tot heer werd gezalfd?

Jammer dat dat dekselse plebs het vertikt te stoppen te creperen tussen de rozen in de achtertuin.

En zo kleedde de aristocratie zich in purperen gewaden, en keek het vanop de donjon neer op het plebs, het schuim der aarde, dat zachtjes klotste tegen de muren van het kasteel, en bedacht de kasteelheer zich vol misprijzen hoe armzalig die onfortuinelijke rekels eruit zagen, hoe vuil en ongewassen, gekleed in niet meer dan lompen, krom van werken en van armoede en van ziekte en ongemak en geweld. En de aristocraat bezag hen en besefte, hun nietigheid aanschouwend, dat zulk plebs geen plaats toekwam in het kasteel met zijn goedgeklede en goed doorvoedde dames en heren, want kijk hoe die schooiers erbij lopen, die barbaren, die armoezaaiers, die duivelse plebejers: zelfs een hond lijkt meer op z’n plaats in dit paleis dan zij.

Vergenoegd met zichzelf en met de waardigheid en het zelfrespect die tenminste hij toch nog toont, in tegenstelling tot die boertjes voor de poorten van de burcht, daalt onze aristocraat de trappen van zijn donjon weer af, en belegt hij een feestmaal voor al zijn aristocratenvrienden van verre en nabije landhuizen en kastelen, waar ze zichzelf feliciteren met hun voorzienigheid en hun ijver, hun intelligentie en hun werkkracht, hun vernunft en al hun andere talenten: niet iedereen heeft het immers in zich aristocraat te zijn – aanschouw immers dat gepeupel buiten, nauwelijks meer dan ongedierte -, niet iedereen bezit de speciale gave door God, Natuur en Geboorte gekroond te worden tot heer van het kasteel, brenger van welvaart en cultuur, baken der beschaving.

Ergens knaagt het wel in het hart van onze aristocraat, zo gezeten aan de rijkelijk gevulde tafel. Zit hij daar smakelijk te eten, herinnert hij zich plots de kadavers van arme sloebers drijvend in de slotgracht, en dat gáát toch niet, het is zo vies, en hopelijk maken ze de sierkarpers niet ziek die hij nog maar net met zo veel moeite te pakken heeft gekregen van de Markiezin.

Hij weet het wel, het is niet altijd makkelijk daar op het buiten te moeten leven, in hutten niet in paleizen, ploeterend in de modder van een armzalig bestaan. Maar wat kan hij het helpen? Zij moeten toch ook wel inzien dat in zijn kasteel en aan zijn feestdis geen plaats is voor zulke schooiers? En zij weten toch ook wel dat dit paleis zijn rechtmatige plaats is in de wereld, en gindere hut de hunne? Hij is immers hier geboren, en zij dáár, en wat heb je nog meer nodig als rechtvaardiging? De wereld kent zijn natuurlijke ordening, en die orde verstoren zou ons maar in chaos storten, en de ondergang van al het goede en schone in de wereld betekenen.

Alleen jammer dat dat dekselse plebs het vertikt te stoppen met creperen tussen de rozen in de achtertuin. Dat staat zo lelijk.

Partner Content