LES 2: Klimmen is een kunst. Dalen ook

De eerste bergen komen in zicht. Wie mee wil spelen voor het geel, kan zich niet meer verstoppen. Sporza-kijkers weten wat het devies is: goed eten en drinken. Maar ook ademen, herstellen terwijl je danst, en de afdalingen verkennen. ‘Waarom zouden Belgen niet kunnen klimmen? Eddy Merckx en Lucien Van Impe zijn toch ook hier geboren?’

Vrijdag 8 juli is het al zover: de eerste col in deze Ronde van Frankrijk. Het peloton trekt over de Aspin. Niet het zwaarste wat de Pyreneeën te bieden hebben – als de Aspin in de Tour opduikt, is het doorgaans als opstapje naar de Aubisque en de Tourmalet, niet als hoofdevenement zoals in de rit op vrijdag. In het weekend begint het feest van de klimmers pas echt, met twee beklimmingen hors catégorie. U zult rond die tijd getuige zijn van een merkwaardig toneeltje, het is vaste prik in elke Ronde van Frankrijk. De ene favoriet na de andere laat uitlekken hoe vaak hij deze of gene berg is opgereden als voorbereiding op de Tour. Lance Armstrong domineerde dat wedstrijdje om-ter-verst-pissen meesterlijk. Liefst acht keer koerste Armstrong de Ventoux op, schreven de kranten bewonderend, zelfs het vreselijkste stormweer hield hem niet tegen. Later, toen sowieso meer naar buiten kwam van wat er binnen de ploeg van Armstrong écht gebeurde, bleek dat The Boss de col twee keer had getrotseerd. En de tweede keer dan nog dik tegen zijn zin.

Armstrong mag niet langer als voorbeeld gelden, en toch imiteren ze hem allemaal. Opscheppen over de trainingskilometers is erbij gaan horen in het peloton. Niemand benadrukt zijn eigen ijver meer dan Alberto Contador, maar één mythe wilde de Spanjaard laatst toch doorbreken: eigenlijk brengt al dat verkennen weinig zoden aan de dijk. Contador rijdt op voorhand de bergritten omdat het blijkbaar verwacht wordt, maar veel heeft hij er niet aan. ‘Ik doe het vooral om het goede gevoel te krijgen dat ik niets aan het toeval heb overgelaten. Maar mijn geheugen is niet zo goed. Als ik een col oprijd, weet ik soms zelfs niet of ik er al geweest ben.’ Haast het hele peloton ervaart het zo, zegt Serge Pauwels, maar niemand zegt het hardop. ‘Verkennen heeft amper zin’, vindt Pauwels, vorig jaar nog de beste Belg in de Tour. ‘Logistiek is het een heksentoer: al die hotels boeken voor een renner, een trainer en een mecanicien. Een dure zaak, en dat terwijl het profiel van de gemiddelde bergrit zich meestal niet goed leent om efficiënt te trainen. Het is ook niet dat je er het parcours beter door kunt inschatten, dat lukt via Google Maps en YouTube even goed. Nee, al dat verkennen heeft één reden: de psychologische oorlogsvoering. Als Chris Froome in maart een mooie foto van de Ventoux op Twitter zet, zegt hij tegen zijn concurrenten: “Kijk, ik ben hier geweest. Van deze col ben ik niet bang.”‘

Wie het best bergop rijdt, staat er uiteraard goed voor in deze Tour. Maar net zo belangrijk, zéker tijdens het eerste weekend, is hoe een renner daalt. De eerste twee bergritten eindigen in een afdaling. Vooral zaterdag zit u rond 17.00 uur maar beter voor de tv. Als de meesterdalers er zin in hebben, kan het klassement helemaal overhoopliggen na de lange afzink van de Peyresourde. Goede dalers worden in het peloton weinig geapprecieerd. Men noemt ze gekken, of geluksvogels met wie het vroeg of laat slecht zal aflopen. ‘Terwijl de specialisten van de afdaling even grote helden zouden moeten zijn als de beste klimmers’, vindt Martin Bons, die een boeiend boek schreef over De Kunst van het Afdalen, ‘het ondergeschoven kind van de wielersport’. Bons houdt een overtuigend pleidooi voor een aparte trui voor de beste daler, zoals er ook een is voor de beste sprinter of klimmer. En waarom niet? Een renner die niet dalen kan, mag het vergeten om ooit een grote koers te winnen.

Er bestaat geen discussie over wie die trui vandaag zou winnen: Peter Sagan staat bekend als de beste daler uit het peloton. ‘Wat Sagan in een afdaling durft: ik word al bang als ik ernaar kijk’, zegt Serge Pauwels. ‘In het begin denk je: dat moet geluk zijn, vroeg of laat ligt hij tegen het asfalt. Maar het blíjft goed aflopen. Er moet meer berekening in zijn techniek zitten dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Het valt me altijd op hoe ontspannen Sagan op zijn fiets zit. Zijn risicogrens ligt blijkbaar erg hoog – als ik koers zoals hij, eindig ik in het ziekenhuis. Sagan lijkt zich geen zorgen te maken, en net daarom blijft het lukken.’

Therapie

Meesterdalers pakken tijd terug in een afdaling of bouwen er zelfs een voorsprong uit. Van de favorieten voor het klassement hebben Nairo Quintana en Fabio Aru de reputatie goed bergaf te rijden. Nog sterker is Vincenzo Nibali, die in mei de Ronde van Italië won dankzij zijn durf als daler. De Italiaan gooide bergaf letterlijk alle remmen los. Klassementsleider Steven Kruijswijk kraakte en crashte. ‘Die val was geen toeval. Nibali dreef Kruijswijk tot aan zijn limiet. En wie op de limiet zit, maakt fouten’, zegt Sporza-commentator José De Cauwer. ‘Een goede daler herstelt bergaf. Hij zit op de top van de col aan een hartslag van 180, en beneden aan 140, terwijl hij tussendoor vijftig renners heeft ingehaald. Een slechte daler moet voortdurend kleine gaatjes dichtrijden terwijl hij half voor zijn leven vreest. Die begint ook met een hartslag van 180, maar wanneer hij het dal bereikt heeft, is zijn hartslag nog gestegen. Natuurlijk betaal je daar een prijs voor. Het maakt een groot verschil of het regent of niet. Op een droog wegdek kun je correcties maken, ook al kost het kracht. Ligt het nat, dan is de minste stuurfout er een te veel.’

Hoe vreemd het ook mag klinken: er wordt amper op dalen getraind. Men lijkt ervan uit te gaan dat het een aangeboren gave is die niet bij te werken valt. Alleen het gewezen Rabobankteam had ooit een daalcoach in dienst, een ex-alpineskiër, omdat de jonge Robert Gesink koers na koers verloor door te voorzichtig te dalen. Zodra het beter ging met Gesink mocht de skiër inpakken. Thibaut Pinot, in deze Tour de grote man bij de Fransen, hebben ze ooit op daaltherapie gestuurd. In 2012 was Pinot de jongste renner in de top tien van het eindklassement sinds Raymond Impanis in 1947. Maar daarna knapte er iets. De Fransman sloeg in paniek wanneer hij zich met hoge snelheid in een bocht moest werpen. Niet eens door een zware val, maar door het idéé dat het fout kon gaan. Zijn ploeg schreef hem in voor een sneeuwrally op Alpe d’Huez. Pinot vond het heerlijk. Met dat herwonnen zelfvertrouwen eindigde hij één jaar later op het podium. Tegenwoordig trekt de Fransman zich bergaf behoorlijk uit de slag, al blijft er iets houterigs in zijn bewegingen zitten.

Een van de beste dalers aller tijden was Rini Wagtmans, bijgenaamd le fou descendeur. Hij beweert, best ironisch, dat dalen een kwestie van voorbereiden en verkennen is – de meeste renners stappen de auto van de ploegleider in zodra ze op de top van de col zijn. Wagtmans verkende de bergritten in de winter per autocar. Hij ging naast de chauffeur zitten en hoorde aan het geluid van de motor waar je moet remmen. 69 is Wagtmans intussen, en hij kan zich elke col nog voor de geest halen. Uit onderzoek is gebleken dat clownerieën zoals achter het zadel hangen of de neus op het stuur houden geen enkele tijdswinst opleveren. Martin Bons geeft in zijn boek enkele algemene tips die wel bruikbaar zijn: zo weinig mogelijk remmen, niet naar de kilometerteller gluren, en nooit achteromkijken.

De grote sloop

Een ander onderschat onderdeel van wielrennen in de bergen is ademen. Hoe hoger je klimt, hoe lager het zuurstofgehalte. Alejandro Valverde kan daar slecht tegen, gaf hij toe. In deze Tour is het parcours relatief genadig. Het ergste wat Frankrijk in huis heeft, is de Col de la Bonette, op 2802 meter hoogte. In 2016 ligt het dak van de Tour op de Port D’Envalira (2480 meter). Dat is niet eens een col buiten categorie, daarvoor is hij niet steil genoeg. ‘Op sommige atleten heeft hoogte een bijzonder negatieve invloed. Dan hebben we het over een krachtverlies van makkelijk 10 procent’, vertelt professor Peter Hespel. Hij leidt de Bakala Academy, het sportonderzoekscentrum van de KU Leuven dat nauw samenwerkt met Etixx-Quick.Step. ‘Een renner die droomt van het eindklassement moet zich daar nauwgezet op voorbereiden. En een hoogte van 2800 meter vraagt een andere planning dan 2400 meter.’

Vroeger werd renners aangeraden om aan de Tour te beginnen met een beetje overgewicht. Die twee kilo extra verloor je door te koersen. Wanneer de cols eraan kwamen, stond het peloton weer scherp. Die oude wijsheid is overboord gegooid. ‘Twee kilo is zwáár, dat kan ik me echt niet permitteren’, zegt Serge Pauwels, in deze Tour actief bij team Dimension Data. ‘Ik vertrek een halve kilo boven mijn ideale gewicht, want een beetje marge heb je nodig. Ik probeer vooral niet te sterk te vermageren onderweg. Het is belangrijk dat je je reserves aanvult. De Tour sloopt je lichaam, en het lastigste komt er pas aan in de derde week.’

Door te eten tijdens de koers vermijd je de gevreesde hongerklop, een term die tijdens de Sporza-uitzendingen zowat elk uur valt. ‘Wij hameren er inderdaad vaak op en ik weet dat de mensen ermee lachen, maar je zou schrikken hoe dikwijls eten en drinken het verloop van een koers bepaalt’, zegt analist José De Cauwer. ‘Renners verteren hun voedsel slecht door een sluimerend virus, of het is in koers zo hectisch dat ze het domweg vergeten. Ze verliezen de koers met hun maag, niet met de benen.’ In een bergrit verliest een renner ongeveer anderhalve liter zweet per uur, en in tegenstelling tot in vlakke ritten zijn er vaak geen ploegmaats in de buurt om een bidon op te halen. Er zijn coureurs die graag aanvallen in de bevoorradingszone, in de hoop dat de tegenstand vergeet bij te tanken. Zulke renners moeten niet op cadeaus hopen.

Het molentje

Over wat technisch de beste manier van klimmen is, bestaat wetenschappelijk weinig discussie. Lance Armstrong, hij weer, zette de trend: een hoog omwentelingsritme op een klein verzet is het efficiëntst. Koerskenners spreken van ‘een molentje’. Ook Froome houdt van molens. Bij zijn eerste Tour begrepen de analisten niets van zijn stijl. Froome houdt in wanneer hij op de pedalen staat, en valt net aan wanneer hij zit – net het tegenovergestelde van wat je zou verwachten. Daar zit een idee achter. Wanneer Froome en danseuse fietst, dan ‘rust’ hij. Hij belast andere spieren. Is hij hersteld, dan ploft de Brit in het zadel en verhoogt hij zijn cadans. ‘Een schitterend wapen om het verschil mee te maken. Theoretisch benadert de klimtechniek van Froome de perfectie’, zegt professor Peter Hespel. ‘Soepel klimmen valt sowieso te verkiezen boven langzaam malen met een groot verzet. De soepele klimmer heeft twee opties om te versnellen: zijn cadans verhogen, of zwaarder schakelen. Wie klimt met een groot verzet, kan alleen nog kleiner schakelen. En eens je dat doet, stort je vaak compleet in. De techniek van Froome leer je niet van vandaag op morgen. Daar moet lang en intens op worden getraind, tot het een tweede natuur is. Dat Froome kan rusten terwijl hij op de trappers loopt, is een mooie innovatie, maar opnieuw: daar heeft hij ongetwijfeld bijzonder lang aan moeten werken. In principe is en danseuse koersen net heel vermoeiend, maar als je er je lichaam aan gewend hebt gemaakt, kan het zowaar een gelegenheid worden om even op adem te komen.’

José De Cauwer blijft sceptisch. Wat voor de ene werkt, kan voor de ander een slecht recept zijn, meent hij. ‘Het hangt ervan af wat je het best ligt: veel kracht zetten op de pedalen of ze sneller ronddraaien. Idem met en danseuse versus zittend klimmen. Alberto Contador en Lucien Van Impe vliegen wanneer ze rechtstaan, Eddy Merckx bleef zoveel als kon in het zadel. Ze hebben alle drie de Tour gewonnen, geen enkele stijl is zaligmakend.’

‘De nieuwe dimensie die Froome en zijn collega’s van Team Sky toevoegen, is dat ze het hyperwetenschappelijk aanpakken. Ze verkiezen hun wattagemeter boven hun instinct. Wanneer een concurrent wegrijdt, begint Froome te tellen: hoe snel kan ik rijden zonder over mijn toeren te gaan? Hoe groot is de kans dat mijn tegenstander dat tempo aanhoudt? Froome laat zich nooit tot fouten verleiden, en bijna altijd waaien zijn tegenstanders terug. Ze worden er moedeloos van. Je koerst tegen iemand die zich nooit vergist.’

Al een paar jaar heerst zijn Team Sky in de bergen. Wat maakt die ploeg zo goed? ‘Ze trekken de beste renners aan, daar begint het natuurlijk mee. Maar wat mij vooral trof, is met hoeveel aandacht elk detail wordt uitgeplozen’, zegt Serge Pauwels, de enige Belg die ooit voor Sky reed. ‘Ik dacht dat ik professioneel bezig was, maar bij Sky leerde ik dat er nog een overtreffende trap bestaat. Weet je waar zij momenteel het verschil maken? Zij stemmen hun voeding af op hun training, iets waar coaches al jaren over spreken maar waar ze bij Sky blijkbaar de juiste formule voor vonden. Sportwetenschappelijke spitstechnologie in de praktijk.’

Zodra het bergop gaat, is de kans klein dat we nog Belgen zien uitblinken. Tim Wellens en Louis Vervaeke zijn jonge klimmers met talent, maar ze vonden het opportuun om deze Ronde van Frankrijk over te slaan. Hopelijk kunnen Jan Bakelants, Thomas De Gendt of Serge Pauwels toeslaan in een ontsnapping, al hebben vluchters meer kans op slagen later in de Tour. ‘Ik heb geen ritten aangestipt, dat heeft geen zin’, zegt Pauwels. ‘Sommige renners mikken specifiek op één dag, ik kijk liever hoe de situatie in koers is, en wat de ploegen van de klassementsleiders doen.’

Belgen met klimmersbenen zijn schaars, het is geen nieuwe vaststelling. Maar José De Cauwer ziet hoop aan de horizon. ‘Belgische klimmers moet je kweken. Met de Belgische topografie krijg je ze niet cadeau. Een jonge renner die de bouw heeft om klimmer te worden, krijgt slaag in de koersen van bij ons en raakt ontmoedigd. De Belgische Wielerbond heeft nu een speciaal detectieprogramma opgezet. Met de frêle types trainen ze in de Vogezen. Nederland heeft klimmers zoals Wilco Kelderman, Tom Dumoulin, Robert Gesink, Steven Kruijswijk en Bauke Mollema. Zij komen allemaal uit de gereputeerde opleidingsploeg van Rabobank, die tien jaar geleden al deed wat nu in België geprobeerd wordt. Er is toch geen reden waarom Belgen niet zouden kunnen klimmen? Eddy Merckx en Lucien Van Impe zijn toch ook hier geboren?’

Volgende week: tijdrijden

DOOR JEF VAN BAELEN

‘Sagan zijn risicogrens ligt erg hoog: als ik koers zoals hij, eindig ik in het ziekenhuis.’ Serge Pauwels

Slechts één team had ooit een daalcoach in dienst: een ex-alpineskiër.

‘Je zou schrikken hoe dikwijls eten en drinken het verloop van een koers bepaalt.’ José De Cauwer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content