Vrije Tribune

‘Hoe wetenschappelijk onderzoek steeds meer op Tinder lijkt’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

“Kwantiteit is vaak geen goede maatstaf, en ‘kwaliteit’ van publicaties is vooral een teken van hoe goed iemand is in het spelen van academische Tinder.” Hugh Desmond, onderzoeker aan de KU Leuven, over wetenschappelijk onderzoek anno 2017.

Wat hebben daten met Tinder en academisch onderzoek in met elkaar gemeen? Meer dan je zou denken.

Om begeerd te zijn op Tinder moeten zowel mannen als vrouwen inspelen op sociale normen rond uiterlijk, mode, en persoonlijkheid. Immers, als iemand de app opent, zal die niet meer dan enkele seconden nemen om iemand te keuren.

Hoe wetenschappelijk onderzoek steeds meer op Tinder lijkt.

Is hij of zij knap, modieus, grappig – misschien zelfs intelligent?

Soortgelijke zorgen houden een onderzoeker vandaag bezig als hij of zij een wetenschappelijk artikel opstuurt naar een tijdschrift of een aanvraag opstuurt naar een wetenschappelijk fonds.

De onderzoeker moet zijn inzichten zoveel mogelijk in een sociaal aanvaard kader plaatsen, moeilijk te begrijpen nuance vermijden, en mogelijke problemen zoveel mogelijk onder tapijt schuiven.

Zie je hoe er zo een grijze zone ontstaat tussen onderzoek opsmukken en regelrechte fraude? Vorm over inhoud.

Voor de onderzoeker is er ook geen keuze: doet hij dat niet dan zal er wel één norse recensent naar links swipen en een date bij voorbaat onmogelijk maken. De schoonheidsvlek in je argument wordt gezien als een lelijke moedervlek, de voluptuositeit aan ideeën als overgewicht. Reject.

Dit doet vragen rijzen over de trend aan Vlaamse universiteiten om kwaliteit van publicaties te nemen als ultiem maatstaf. Kwaliteit klinkt goed op papier tot je kijkt naar wat het in de praktijk betekent – populariteit.

In 2016 werd een interessante studie gepubliceerd die het probleem in kaart probeert te brengen. 150 projecten werden verdeeld over 142 toponderzoekers, waarna elke onderzoeker 15 projecten moest beoordelen met een cijfer tussen één en tien. De resultaten toonden onder andere hoe bijzonder originele projecten veel lager scoorden dan projecten die slechts een beetje afweken van aanvaarde kennis. Zulke resultaten doen ernstige vragen rijzen of we authentieke kwaliteit kunnen herkennen als we het zien.

Academische Tinder speelt in op allerlei onbewuste cognitieve tendensen en beloont variaties op bekende thema’s ten koste van originaliteit. Onderzoek moet spannend en belangrijk overkomen, maar tegelijk niet veel meer mentale inspanning vergen (voor de recensent) dan een sudoku. Prikkelen zonder te veel uit te dagen.

Het is amusant om je in te beelden hoe een revolutionaire wetenschapper uit de geschiedenis vandaag zou worden beoordeeld. Neem bijvoorbeeld Darwins On the Origin of Species: één lang verbaal argument, gestaafd met voorbeelden maar zonder exacte data en mathematische modellen. Het zat ook boordevol problemen die pas vijftig jaar later konden opgelost geraken. Zo’n tekst zou vandaag nooit gepubliceerd geraken.

We denken dat we een perfecte ‘marktplaats voor ideeën’ hebben gecreëerd, terwijl het geheel verworden is tot een populariteitswedstrijd.

Ik ben altijd erg onder de indruk als iemand zegt dat hij of zij ‘nooit gevallen zou zijn voor de liefde van mijn leven als ik diens profiel zou tegengekomen zijn op Tinder’.

Dat beschrijft perfect het probleem voor wetenschappelijke innovatie vandaag. We denken dat we een perfecte ‘marktplaats voor ideeën’ hebben gecreëerd, terwijl het geheel verworden is tot een populariteitswedstrijd die het rare en excentrieke afstraft – ook al leert de geschiedenis ons dat excentrieke ideeën net de meest vernieuwende zijn.

Deze analyse van de valkuilen van het huidig evaluatiesysteem doet twee voorstellen opborrelen.

Het eerste is om recensenten in te lichten over natuurlijke maar ongerechtvaardigde onbewuste vooroordelen, zoals om ongewone ideeën instinctief af te schrijven, maar ook bijvoorbeeld om wetenschappers uit het eigen sub-sub-domein automatisch veel strenger te beoordelen. Zulke training in implicit bias bestaat al om onbewuste seksistische en racistische tendensen tegen te gaan, en zou ook in deze context perfect passen om recensenten te helpen hun collega’s eerlijker te beoordelen.

Het tweede voorstel is delicater en speelt zich af op institutioneel niveau. Enerzijds wil een institutie een objectief maatstaf (liefst een cijfer) om de kwaliteit van een onderzoeker te beoordelen. Anderzijds is kwantiteit van publicaties vaak geen goede maatstaf, en ‘kwaliteit’ van publicaties kan soms vooral een teken zijn van hoe goed iemand is in het spelen van academische Tinder. Moeten we dan niet op zoek gaan naar slimmere manieren om onderzoekers te kwantificeren? Het probleem daarbij is natuurlijk wel dat de enige goede maatstaf van succes niet meetbaar is: hoeveel je ideeën het werk van je collega’s en van volgende generaties wetenschappers blijven beïnvloeden.

Ik geloof dat het pad voorwaarts ligt in minder in plaats van meer institutionele controle. We moeten afstappen van de extreme situatie van vandaag waarbij bijna alle fondsen via organen zoals het FWO (Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, nvdr.) of de ERC (European Research Council, nvdr.) komen, en een minimum aan fondsen garanderen aan onderzoekers, zonder een te streng selectieproces.

Zo krijgen ongewone ideeën meer kansen om in rust te ontwikkelen en verhogen we de kans op serendipiteit – onverwacht succes.

Soms moeten we, om langdurige liefde te vinden, voorbij die schoonheidsvlek durven kijken.

Hugh Desmond is onderzoeker aan de KU Leuven aan het Centre for Logic and Philosophy of Science.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content