Historicus Koen Aerts: ‘De deradicalisering van collaborateurs is in België mislukt’

Verzetstroepen leiden een collaborateur kort na de bevrijding door de straten van Leuven. © GettyImages
Jeroen de Preter

Was opa een nazi? In een volgende week te verschijnen, wat provocatief betitelde publicatie nodigen historicus Koen Aerts en collega’s ons uit om zelf de waarheid over het oorlogsverleden van onze voorvaders te ontdekken.

Wat hebben uw en mijn voorouders precies uitgespookt tijdens de Tweede Wereldoorlog? Komen hun namen voor in de meer dan 400.000 gerechtelijke dossiers die er na de oorlog zijn geopend? Horen zij bij de ongeveer 100.000 Belgen die op een of andere manier bestraft werden omdat ze samenwerkten met de vijand? Historicus Koen Aerts, postdoctoraal onderzoeker aan de UGent, werd de voorbije jaren steeds vaker met dergelijke vragen geconfronteerd. ‘Samen met de collaborateurs zelf is het taboe aan het verdwijnen’, zegt Aerts. ‘Hun kinderen bereiken de pensioengerechtigde leeftijd. Ze hebben meer tijd om op zoek te gaan naar de waarheid over een verleden dat in sommige gevallen verzwegen werd of, in andere gevallen, verheerlijkt werd.’

Het boek Was opa een nazi? is gemaakt om op wetenschappelijk verantwoorde wijze aan de toegenomen nieuwsgierigheid tegemoet te komen. Aerts: ‘Het is een boek dat twee doelen moet dienen. Aan de ene kant is het een actuele stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek naar de repressie, aan de andere kant is het een soort handleiding voor wie het oorlogsverleden van hun ouders of grootouders via de bronnen willen leren kennen.’

In de gevangenis heerste een gettomentaliteit. Veel collaborateurs kwamen er nog zwarter uit dan ze erin waren gegaan

De meest omvangrijke bron zijn de meer dan 400.000 gerechtelijke dossiers. Die bron blijft evenwel beperkt toegankelijk.

Koen Aerts: Om die dossiers te mogen inkijken, heb je een toestemming nodig van het college van procureurs-generaal, dat er bijzonder stringente voorwaarden op na houdt. In feite komt het erop neer dat alleen wetenschappers min of meer vrije toegang hebben. Een familielid kan vaak wel beperkte toelating krijgen, maar moet daarvoor ook het fiat krijgen van andere familieleden. Dat lukt zeker niet altijd. Doorheen families lopen dikwijls nog altijd breuklijnen. De ene wil de waarheid kennen, de andere wil het beeld dat van vader of grootvader bestaat niet stukslaan. Dat zorgt soms voor pijnlijke impasses, die natuurlijk veel zeggen over de manier waarop dit verleden al dan niet is verwerkt.

Het boek focust vooral op de overheidsrepressie. Je zou kunnen stellen dat die, alle verhoudingen in acht genomen, nog relatief rechtvaardig is verlopen.

Aerts: Je kunt zeggen dat de Belgische staat, na een korte periode waarin ze over haar toeren ging, heeft geprobeerd de ratio van de rechtsstaat te bewaren. Maar men was ook creatief met het recht en de interpretatie ervan. De strafwet is veelvuldig gewijzigd, aangevuld en uitgebreid, waardoor de grenzen van het rechtssysteem ook werden opgerekt. Maar anders dan in ons omringende landen heeft men geen volledig nieuwe wetgeving uit de grond gestampt en dus minstens formeel geen daders met terugwerkende kracht bestraft. Daar is wat voor te zeggen, al heeft het behoud van de juridische kaders ook duidelijk kwalijke gevolgen gehad. Zo kon het gebeuren dat Oostfronters die aan het eind van de oorlog aan de Baltische kust duizenden Joden mee hebben afgemaakt dezelfde straffen kregen als meelopers die een uniform hebben gedragen. Op één uitzondering na (Richard De Bodt, de ‘beul van Breendonk’, die in 1975 in de gevangenis overleed, nvdr) waren alle zware collaborateurs begin jaren zestig weer op vrije voeten. In vergelijking met de kleine garnalen die in sommige gevallen hun job en hun burgerrechten verloren en voorgoed in de miserie sukkelden, kwamen ze er toch relatief goedkoop af.

De collaborateurs en later ook de Volksunie cultiveerden de mythe dat de Vlamingen geen fascisten of Jodenhaters waren. Hoogstens waren ze misleide flaminganten die na de oorlog bestraft werden vanwege hun anti-Belgische sentimenten. Hebt u de indruk dat die mythe voortleeft bij de zonen en dochters?

Aerts: Met het oog op een nog te verschijnen boek heb ik 120 kinderen van collaborateurs laten interviewen. Een analyse van die gesprekken leert dat de mythes inderdaad verder blijven leven, zelfs bij kinderen die in de loop der jaren afstand namen van het ideeëngoed van de ouders. Ook zij zijn er in veel gevallen nog van overtuigd dat vader en/of moeder in de eerste plaats gestraft werd voor hun flamingantisme. Daarbij wordt telkens weer vergeten dat het Vlaanderen waarvoor die flaminganten collaboreerden een dictatoriaal, antidemocratisch en fascistisch Vlaanderen was.

Leven ook de antidemocratische idealen nog verder bij de volgende generatie?

Aerts: In sommige gevallen wel. Er zijn zelfs kinderen van collaborateurs die er prat op gaan dat ze nog radicaler zijn dan hun vader en moeder samen. Je vond die gevallen onder meer terug bij de harde kern van de vroegere VMO, de Vlaamse Militanten Orde. Daarnaast heb je ook kinderen die de omgekeerde beweging maakten. Zonen en dochters, dikwijls van zware collaborateurs, die tijdens de jaren zestig de ideologie van hun ouders ter discussie gingen stellen, en van de weeromstuit terechtkwamen bij extreemlinkse partijen als Amada en RAL (Revolutionaire Arbeidersliga, nvdr). Maar die extremen vormen niet de grote groep. Bij de grote middengroep is vooral een onrechtvaardigheidsgevoel blijven hangen. Vaak gaat het dan over de kinderen van kleine collaborateurs. ‘Onze pa heeft uiteindelijk niks verkeerds gedaan’, vinden ze. Dat onrechtvaardigheidsgevoel vertaalt zich niet zelden in Vlaams-nationalisme en weerzin tegen de Belgische staat.

De hoop van de Belgische staat dat je ex-collaborateurs kon deradicaliseren met heropvoedingsprogramma’s is ijdel gebleken

Is die weerzin vandaag nog politiek relevant?

Aerts: Dat soort gevoelens was uiterst relevant in de jaren vijftig, bij de opkomst van de Volksunie. Niet voor niets was amnestie een van de belangrijkste programmapunten. De mythe van de anti-Vlaamse repressie heeft zonder twijfel mobiliserend gewerkt. Bij de N-VA, de erfgenaam van de Volksunie, speelt dat al een stuk minder. Hoewel verschillende stamboomflaminganten met een oorlogspalmares nog altijd de oude kern van de N-VA vormen, kun je er niet omheen dat die partij is verbreed.

En dus kon De Wever in 2015 zonder veel electorale schade zeggen dat de collaboratie ‘een vreselijke fout’ was.

Aerts: Ik heb die uitspraak voorgelegd aan enkele kinderen van de 120 collaborateurs die we hebben geïnterviewd. Zeker bij de kinderen die zich aan de Vlaams-nationalistische zijde bevonden, viel ze absoluut niet altijd in goede aarde. In hun ogen pleegde De Wever hier verraad. Dat moet je De Wever wel nageven: hij probeert duidelijk komaf te maken met de klassieke Vlaams-nationalistische manier waarop zijn voorgangers naar dat verleden keken.

Mag je uit de afgelopen zeventig jaren besluiten dat ons land er niet in geslaagd is om zijn collaborateurs te deradicaliseren?

Aerts: In de geesten is de deradicalisering van collaborateurs in België grotendeels mislukt, ja. Iemand als Tony Van Dijck (SS-officier die verantwoordelijk was voor meerdere razzia’s, nvdr) is tot aan zijn dood in 2009 een overtuigd nationaalsocialist gebleven. In nogal wat gevallen zie je dat collaborateurs na de oorlog zelfs nog verder radicaliseren. Daar is een goede verklaring voor. Ward Hermans, notoir intellectueel collaborateur en overtuigde antisemiet, noemt gevangenissen in een van zijn naoorlogse boeken ‘hogescholen van de haat’. Omdat er zo veel collaborateurs samen zaten, kwam er een gettomentaliteit tot stand. Wij tegen de wereld, de wereld tegen ons. Collaboratie werd geminimaliseerd of verheerlijkt, waardoor velen er nog zwarter uit kwamen dan ze erin waren gegaan.

Valt hier iets uit te leren als het gaat over deradicalisering van IS-strijders of islamitische haatpredikers?

Aerts: De hoop van de Belgische staat dat je ex-collaborateurs kon deradicaliseren met heropvoedingsprogramma’s is ijdel gebleken. Wat veel beter werkte, was snelle re-integratie. Door mensen hun burgerrechten terug te geven, kregen ze de kans om zich uit de miserie te werken en verkleinde de kans op verdere radicalisering. Door die re-integratie vermijd je bovendien dat de radicale opvattingen en rancune van generatie op generatie worden doorgegeven.

Koen Aerts en anderen, Was opa een nazi?, Lannoo, 272 blz., 24,99 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content