Grasduinen in de bevolkingsgeschiedenis: wat was er mis met de West-Vlamingen?

© UGent, Quetelet Centrum, LOKSTAT
Kristof Clerix

In 1852 stierf een Belg aan de gevolgen van impotentie. In de 19de eeuw bezweken heel wat West-Vlamingen aan een inheemse malaria. Dat weten we omdat het Rijksarchief een gigantische hoeveelheid historische bevolkingsinformatie heeft gedigitaliseerd en online geplaatst. ‘Zowel voor stamboomonderzoek als lokale heemkundige kringen is dit een schat aan informatie.’

Big data is niet alleen een 21ste eeuws fenomeen. De Belgische overheid beschikt over een gigantische hoeveelheid demografische gegevens die de hele periode tussen 1841 en 1976 overspant: de Mouvement de la Population et de l’Etat Civil (de ‘bevolkingsloop’). Het gaat om een centrale reeks registers vol tabellen die door ambtenaren met de hand zijn ingevuld. Ze bevatten allerhande cijfers tot op het niveau van de gemeente. ‘Bijna nergens in de wereld zijn er zulke oude, gedetailleerde bevolkingscijfers beschikbaar’, zegt Marij Preneel van het Rijksarchief. ‘België was in de 19de eeuw dan ook een van de koplopers op het vlak van bevolkingsstatistiek.’

Grasduinen in de bevolkingsgeschiedenis: wat was er mis met de West-Vlamingen?
© UGent, Quetelet Centrum, LOKSTAT

Tot 2001 zat de Mouvement verborgen in een kelder van het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) in Brussel. Preneel: ‘Het was er veel te warm – 25 graden – maar wanneer de verwarmingsketel het liet afweten, zag je in de bewaarruimte plassen water op de grond. Uiteraard hadden een aantal schattenjagers – professionele historici – de Mouvement daar al ontdekt. Maar dat waren de uitzonderingen. De Mouvement bleef een goed bewaard geheim.’ In 2001 werden de registers vanuit het NIS overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief in Brussel, waar ze tot op vandaag bewaard worden. Preneel: ‘Ook wij hebben de Mouvement bewust onder de radar gehouden, onder meer om beschadigingen van de fragiele papieren documenten te voorkomen. Maar nu zijn ze klaar voor het grote publiek. Met geld van het federaal Wetenschapsbeleid hebben we de registers gedigitaliseerd.’

Intussen staan ze integraal op de website van het Rijksarchief. Zo krijgt ook het grote publiek de kans om te grasduinen in allerlei statistieken. Preneel: ‘Bij eender welk onderzoek kun je ze gebruiken. Neem nu de cijfers uit de periode van de Eerste Wereldoorlog. Je kunt nagaan hoeveel inwoners werden gedood in de West-Vlaamse dorpen aan het front. Maar je kunt net zo goed op zoek gaan naar drielingen in Doornik, Brazilianen in Brugge of choleradoden in Charleroi.’

WAT IS DE MOUVEMENT?

Online schatkamer voor historische demografie

Naam: Mouvement de la Population et de l’Etat Civil (‘de bevolkingsloop’).

Wat: Belgische demografische gegevens afkomstig uit registers van de burgerlijke stand (geboorten, huwelijken, overlijdens), de bevolkingsregisters (vertrek en aankomst in de gemeente, vorige verblijfplaats, bestemming), de registers van doodgeborenen, het doodsoorzakenregister (met aparte registratie van oorzaken van gewelddadige dood en zelfdodingen), de registers van vertrek en aankomst, en het vreemdelingenregister.

Periode: 1841-1976.

In cijfers: 17.000 tabellen; 376.560 pagina’s; 3,87 terabyte.

Kostprijs digitalisering: 108.000 euro.

Raadpleegbaar via: search.arch.be.

Doodgebliksemd

De overheidsstatistieken vormden volgens Preneel een van de fundamenten van de liberale rechtstaat. Op basis van de gegevens werd onder meer berekend hoeveel verkozenen vanuit een provincie naar het parlement gestuurd moesten worden of hoeveel notarissen er nodig waren in een bepaalde streek. Preneel: ‘Daarnaast vormden ze een poging om als overheid vat te krijgen op de samenleving. Het feit dat er in de 19de eeuw aparte tabellen werden bijgehouden van wettige en onwettige geboorten, zegt veel over de statistici erachter. Ze wilden weten of er meer sterfte was bij kinderen van niet-getrouwde ouders. De overheid had ook veel belangstelling voor het aantal honderdjarigen, tweelingen en drielingen. Die info werd dan gekoppeld aan de maand waarin ze geboren waren – om na te gaan of daar een wetmatigheid in zat.’ Opmerkelijk is ook dat het echtscheidingen al vrij vroeg in kaart werden gebracht. Vanaf 1841 hield elke Vlaamse gemeente daar een aparte tabel over bij.

Tussen 1886 en 1964 bracht de overheid cijfers bijeen over gewelddadige overlijdens, met een onderscheid tussen liefst achttien verschillende categorieën. Zo stierven er mensen aan verstikking door steenkoolgas, industriële machines of paarden.

In België gebeurden er op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw gemiddeld zo’n 110 moorden per jaar. Dat komt neer op zo’n 1,7 moorden per 100.000 inwoners. Professor Isabelle Devos van de vakgroep geschiedenis aan de Universiteit Gent: ‘Moorden op mannen kwamen ongeveer dubbel zo vaak voor als moorden op vrouwen. Het populairste moordwapen, goed voor ongeveer veertig tot vijftig procent van de moorden, waren de scherpe voorwerpen.’ Vandaag telt België jaarlijks zo’n 1,6 moordslachtoffers per 100.000 inwoners. Devos: ‘Dat betekent niet noodzakelijk dat de samenleving vandaag even gewelddadig is als in het verleden. Toen werden immers niet alle moorden als dusdanig geregistreerd.’

Grasduinen in de bevolkingsgeschiedenis: wat was er mis met de West-Vlamingen?
© UGent, Quetelet Centrum, LOKSTAT

Malaria in West-Vlaanderen

Professor Devos is een van de weinige academici die structureel aan de slag is gegaan met de Mouvement. Ze is vooral geïnteresseerd in de 17de, 18de, 19de en 20ste eeuw en probeert demografische ontwikkelingen te koppelen aan sociaaleconomische processen.

Devos combineert de informatie van de Mouvement met een historisch geografisch informatiesysteem, en met een databank van industriële, volks- en landbouwtellingen (LOKSTAT) die in de Gentse vakgroep werden ontwikkeld. Die maken vergelijkingen in ruimte en tijd mogelijk en leveren opmerkelijke inzichten op over de sterftecijfers in het België van de vorige twee eeuwen. ‘In West-Vlaanderen, meer bepaald in de Westhoek, lagen die dubbel zo hoog als in de rest van het land, een fenomeen dat tot het begin van de 20ste eeuw heeft geduurd. Waarom? Verschillende hypotheses zijn mogelijk. Zo heb je de ecologische omstandigheden. In de poldergemeentes was het drinkwater slecht. De mensen gebruikten brak water uit de waterputten, een mengeling van zoet en zout water. Vooral voor de gezondheid van kinderen was dat slecht, aangezien darmontstekingen tot de dood konden leiden.’

In 1852 zijn er negen Belgen gestorven aan hysterie

Een tweede mogelijke verklaring is dat vrouwen in een landbouwregio al snel na de bevalling werden ingeschakeld in het arbeidsproces. Doordat ze op het land moesten werken, konden ze minder borstvoeding geven, wat een goede bescherming tegen allerlei infectieziektes is. Ten slotte maakte een inheemse vorm van malaria (in de bronnen genoteerd als ‘polderkoorts’) veel slachtoffers in 17de, 18de en 19de eeuw. Devos: ‘In de polders had je veel stilstaande waters, ideale broedplaatsen voor malariamuggen. We kunnen dankzij de Mouvement ook nagaan hoe epidemieën zich verspreidden doorheen België: waar startten en eindigden ze? Dat soort inzichten kan vandaag erg betekenisvol zijn, onder meer voor de gezondheidszorg in ontwikkelingslanden.’

Niet enkel ziektes hadden een impact op de bevolkingscijfers. Ook de industriële en sociale ontwikkelingen speelden een voorname rol, met uitgesproken regionale en stedelijke verschillen. Een voorbeeld: in 1846 bedroeg de gemiddelde levensverwachting in Brussel dertig jaar, leren we via de Mouvement. In de rest van België was die bijna 40 jaar. In Gent – gemiddelde levensverwachting 32 jaar – hadden vooral zuigelingen het moeilijk in vergelijking met andere steden. In Brugge lag de levensverwachting het laagst bij jonge meisjes. Devos: ‘We denken dat dat te maken heeft met de ontwikkeling van de Brugse kantindustrie waar veel jonge vrouwen tewerkgesteld werden. In Antwerpen waren het vooral volwassen mannen die een hoger risico liepen om te sterven, vermoedelijk ten gevolge van de zware werkomstandigheden in de haven.’

Grasduinen in de bevolkingsgeschiedenis: wat was er mis met de West-Vlamingen?
© UGent, Quetelet Centrum, LOKSTAT

Vandaag zijn hart- en vaatziekten in België doodsoorzaak nummer één, gevolgd door kanker. In 1852 werden slechts vier soorten kanker geregistreerd in de officiële statistieken: mondkanker (22 overlijdens in heel België), maagkanker (172), baarmoederkanker (56) en borstkanker (42). ‘Veertig procent van de doodsoorzaken uit het register waren echter onbekend’, zegt Devos. ‘Het zou best kunnen dat kanker daar een groot percentage van uitmaakte. Mogelijk werd de ziekte gewoon nog niet als dusdanig herkend.’

Op het einde van de 19de eeuw was tuberculose de belangrijkste doodsoorzaak in België. Devos: ‘De Mouvement toont mooi de epidemiologische transitie. Dat is de overgang van besmettelijke infectieziekten als voornaamste doodsoorzaak naar degeneratieve ziekten zoals kanker en hart- en vaatziekten. De besmettelijke ziekten troffen vooral mensen op jongere leeftijd, terwijl degeneratieve ziekten vooral oudere slachtoffers maken. De overgang tussen die twee vond vooral plaats na de Eerste Wereldoorlog. De verbetering van de hygiëne heeft daarin een heel belangrijke rol gespeeld. Een andere factor was de verandering in voedingspatronen.’

Eigen armen eerst

Ook voor het historische onderzoek naar migratie en mobiliteit is de Mouvement een belangrijke bron, zegt professor Anne Winter, hoofddocent geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel. ‘Uniek is dat je op het niveau van gemeenten een jaarlijkse registratie hebt van het aantal in- en uitwijkingen.’

Professor Winter doet onderzoek naar migratie in de 17de, 18de en 19de eeuw. ‘De 19de eeuw staat bekend als een periode van sociale transformatie, waarbinnen migratie en mobiliteit enorm toenamen. Het was de periode van grote trans-Atlantische migratie, maar ook van mobiliteit tussen platteland en steden. Steden werden vooral geconfronteerd met veel tijdelijke inwoners. Dat merk je trouwens aan de morfologie van een stad: op het einde van de 19de eeuw waren er heel wat zones met tijdelijk bewoning. Ook vandaag is de stad een plaats van veel migratie en is het een belangrijk aankomstpunt, zeker voor internationale migranten. Maar kwantitatief gezien is dat toch nog van een veel lagere schaal dan wat we meemaakten in de laatste decennia voor de Eerste Wereldoorlog.’

Hysterie, impotentie en zwakzinnigheid

De oudste doodsoorzakentabel van België die het Rijksarchief digitaliseerde dateert van 1852. Dat jaar werden in ons land 95.971 overlijdens geregistreerd. De overheid hield de doodsoorzaken tot in detail bij. Alleen al de ziektes die met de letter A beginnen (affection nerveuse, amaigrissement…) beslaan drie bladzijden aan tabellen. Enkele opmerkelijke vaststellingen uit die eerste tabel:

Grasduinen in de bevolkingsgeschiedenis: wat was er mis met de West-Vlamingen?
© .

‘Voor alle duidelijkheid: de registratie gebeurde door een ambtenaar van de burgerlijke stand, niet door een arts’, zegt professor Devos. ‘Bijgevolg moet je voorzichtig zijn met de interpretatie van de gegevens. Makkelijk herkenbare ziektes zoals de pokken zullen waarschijnlijk wel correct in kaart zijn gebracht. Maar voor sommige andere ziektes lag dat al een stuk moeilijker. Als diegene die het overlijden kwam aangeven, zei: ‘Die vrouw is gestorven omdat ze hysterisch was’, dan noteerde de ambtenaar dat zo. Besluit: de Mouvement vormt een waardevolle bron, maar je moet ze ook kritisch bekijken.’ Pas vanaf de jaren 1930 werd een discrete doodsoorzakenregistratie door artsen gewaarborgd.

Steden werden in die periode met veel uitdagingen geconfronteerd. ‘De manier waarop steden, migranten en de stadsbevolking daarmee omgingen, kan ons iets leren over hedendaagse uitdagingen. Er zijn heel veel parallellen’, zegt Winter. ‘Nieuwkomers in de stad deden destijds een beroep op netwerken. Ze gingen zich vestigen in buurten waar streekgenoten woonden. Ook bij het zoeken naar een baan, speelden die netwerken een rol. In de hedendaagse stad zijn die informele hulpnetwerken van migranten een heel herkenbaar fenomeen.’

Een andere parallel zie je in de armenzorg. Winter: ‘Die was destijds heel lokaal georganiseerd. Elke stad en dorp had sociale zorgvoorzieningen die voorbehouden waren voor de “eigen” armen. Naarmate de mobiliteit toenam vanaf de 18de eeuw werd het steeds moeilijker om die categorie te definiëren. In hoeverre hadden inwijkelingen recht op lokale zorg? Interessant is dat lokale besturen allerlei experimenten gingen opzetten. Dorpen en steden sloten onderlinge akkoorden: ‘Als uw migranten naar ons komen, hebben ze hier toegang tot zorg, en omgekeerd.’ Pas bij het begin van de 20ste eeuw kwamen er voor sociale opvang structurele oplossingen op nationaal niveau, zoals pensioen- en werkloosheidsregelingen en ongevallenverzekeringen.’

De Mouvement levert ook verrassende conclusies op over internationale migratie. Winter: ‘Er vond heel wat uitwisselingsmigratie plaats tussen de Belgische steden en de steden in de buurlanden. Internationale migratie was destijds vooral een migratie tussen grote steden, en de migranten hadden zeker niet de intentie om zich permanent in België te vestigen. Ze bleven een paar jaar, bijvoorbeeld in functie van hun baan of scholing, en trokken dan verder of keerden terug naar huis.’

Een overspoeling door migranten? Dat is een misvatting, er zijn hier geen historische voorbeelden van

Professor Winter onderstreept dat de beeldvorming over internationale migratie vandaag sterk vertekend is door de relatief uitzonderlijke periode van na de Tweede Wereldoorlog, gevolgd door de migratiestop van de jaren zeventig. ‘Dat wettelijke kader heeft een kunstmatig karakter gegeven aan migratie: slechts voor heel specifieke criteria mogen buitenlanders nog naar België migreren. In de 19de eeuw waren die wettelijke beperkingen er niet. Al had de Belgische overheid ook toen de macht om migranten het land uit te wijzen wanneer ze beschouwd werden als een mogelijke bedreiging voor de openbare orde of over onvoldoende bestaansmiddelen beschikten. Tussen 1830 en het einde van de 19de eeuw vonden een kwart miljoen uitzettingen van buitenlanders plaats – waaronder trouwens velen die bleven terugkeren en telkens opnieuw werden uitgezet.’

Volgens Winter heeft de migratiestop van de jaren zeventig er paradoxaal voor gezorgd dat migranten in België gebleven zijn. ‘Zeker buitenlanders die met gastarbeiderprogramma’s naar hier kwamen, hadden oorspronkelijk niet de intentie om te blijven. Maar door de migratiestop groeide het besef dat als ze zouden weggaan, ze niet meer zouden kunnen terugkomen als ze dat wilden. Als mensen echter de vrijheid hebben om zich te vestigen waar ze willen, dan zien je dat dat typisch meestal tijdelijke migratie is. Denk aan de Poolse bouwvakkers die tijdelijk in België komen werken. Historisch gezien is mobiliteit veeleer de norm dan eenmalige migratie. Ik denk dan ook dat de idee van een ‘overspoeling door migranten’ nooit een historische realiteit zal zijn. Dat is een misvatting; er zijn geen historische voorbeelden van.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content