Vrije Tribune

‘Gentse aanmeldsysteem zit wel fundamenteel goed. Er zijn maar kleine correcties nodig’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Jean-Pierre Verhaeghe, die mee aan de wieg stond van het aanmeldsysteem voor het Gentse basisonderwijs, antwoordt op de kritiek die professor Wouter Rogiest (UGent) formuleerde na de resultaten van de elektronische aanmeldprocedure in Gent.

Professor Wouter Rogiest kent volgens mij het aanmeldsysteem niet ‘van binnenuit’, noch de juridische context ervan. Ik help hem graag zijn inzichten te verruimen, in zeven punten.

Vooraf : een klein detail

Tweelingen worden uit elkaar getrokken. ‘Omdat het algoritme geen rekening kan houden met wat het niet weet,’ lezen we in het korte interview. Misschien is dit dan een verschil tussen beide systemen, maar het aanmeldsysteem voor het basisonderwijs geeft ouders wel de mogelijk- heid om kinderen uit eenzelfde gezin ‘gekoppeld’ aan te melden. Maar eigenlijk is dat vooral bedoeld voor ouders die voor twee of drie kinderen van verschillende leeftijden een nieuwe school willen en dan graag hebben dat die naar dezelfde school kunnen gaan. Voor tweelingen (en drielingen, enz.) raden we zo’n gekoppelde aanmelding juist af.

De Vlaamse regelgeving voorziet immers dat wanneer zo’n tweeling bij de toewijzing gesplitst raakt, de betrokken school het geweigerde kind (of kinderen) steeds in overtal kan nemen. In het basisonderwijs heeft nog geen enkele school dat de voorbije tien jaar ooit geweigerd. Ook in het SO was dat het ‘probleem’ dat het snelst opgelost raakte.

1. Rekening houden met waardering die ouders aan scholen geven? Neen, je beloont ouders die slim willen spelen en bestraft hen die eerlijk zijn

Prof. Rogiest stelt voor om ouders niet alleen te vragen hun voorkeurscholen te ordenen, maar aan elke school die ze aanvinken, ook een appreciatiescore te geven, door 10 punten te verdelen over die scholen, bijvoorbeeld 7 – 2 – 1. Je kunt dan een algoritme bedenken dat zoekt naar de hoogst mogelijke totaalscore over alle aangemelde kinderen heen. Dan heb je tenminste een optimalisatiedoel, zo heet het.

Aan elke school die ze op hun voorkeurlijst plaatsen een waarderingsscore geven, dat is nu net wat we in het basisonderwijs al verschillende jaren aan ouders vragen. Zij het dan in een aparte bevraging, onmiddellijk nadat ouders een aanmelding deden. En anders dan prof. Rogiest voorstelt, vragen we ouders om elk van hun scholen apart van elkaar een score op 10 te geven. Maar we houden er bij de toewijzing van de plaatsen verder geen rekening mee.

Gentse aanmeldsysteem zit wel fundamenteel goed. Er zijn maar kleine correcties nodig

Waarom niet? Omdat sommige ouders er dan toe neigen het systeem te slim af te willen zijn. Sommigen zullen denken: “Als ik nu de school van mijn eerste voorkeur een 1O geef, en al de rest een 1, dan maakt mijn kind wellicht meer kans op een plaats in mijn eerste voorkeurschool.” Dat is ten nadele van de ouders die wel eerlijk hun mening geven. Willen voorkomen dat ouders dit soort ‘strategische keuzes’ maken, is ook de reden waarom we geen voorstander zijn van de wijze waarop in Brussel (Nederlandstalig onderwijs) de leerlingen geordend worden: met als eerste ordeningscriterium de plaats die de school inneemt in de voorkeurorde van de ouders. Ook dat zet ouders aan tot strategisch kiezen. Ze, of sommigen toch, beseffen: als mijn kind niet binnenraakt in de school van mijn eerste voorkeur, maakt het meteen minder kans om binnen te raken in de school van mijn tweede voorkeur. Want daar moet het eerst alle kinderen voor wie dat de school van eerste voorkeur is, laten voorgaan – vóór afstand (of een ander ordeningscriterium) een rol speelt. En als ook mijn derde voorkeurschool erg populair blijkt, dan… En daarom zetten sommige ouders niet hun echte eerste voorkeurschool voorop, maar een school waar ze denken meer kans te maken (omdat die dichter bij gelegen is, minder populair is, …)

Eigenlijk weet je met het Brusselse systeem helemaal niet meer wat nu eigenlijk de echte eerste voorkeur van de ouders was. De kern van het probleem is hetzelfde als met de oplossing die prof. Rogiest aanreikt: je stimuleert ouders om te proberen het systeem naar hun hand te zetten. Met alle gebrek aan transparantie die daaruit voortvloeit.

Waarom vragen wij dan naar die waarderingsscores? Omdat we daarmee willen controleren of ouders echt wel de scholen in de volgorde van hun voorkeur gezet hebben. En elk jaar blijkt dat zo’n 8% van de ouders dat aanvankelijk niet doet. Die krijgen van ons (in het basisonderwijs in Gent) nog tijdens de aanmeldingsperiode een e-mail met de vraag nog eens goed te kijken of de scholen echt wel in de volgorde van hun voorkeur staan. En het vriendelijke verzoek die volgorde zo nodig nog te corrigeren. Gewoon een kleine extra service dus.

De helemaal niet zo heilige eerste voorkeur – althans in basisonderwijs

Die ons meteen wat interessante weetjes oplevert. Bijvoorbeeld dat veel ouders ook de basisschool van hun tweede keuze nog een hoge waarderingsscore geven. Van 80% van de ouders krijgt die 2e voorkeurschool nog een 7 of hoger. Ruim de helft geeft ook zijn derde voorkeurschool nog een 7 of hoger. Bij de recentelijk vaker gehoorde stelling dat met een toewijzing aan de school van je 2e of 3e voorkeur je recht op vrije schoolkeuze toch wel fundamenteel geschonden is, willen we op grond van die bevinding toch wel een vraagteken plaatsen. Althans voor het basisonderwijs. We kunnen niet uitsluiten dat de keuze van een school voor secundair onderwijs bij ouders anders verloopt en dat het verschil in waardering tussen de school van eerste en tweede voorkeur daar veel groter is. Dat zou je althans denken, als je de reacties van teleurgestelde ouders leest of hoort. Maar daarmee hebben we natuurlijk de andere ouders nog niet gehoord.

Zo veel mogelijk kinderen een plaats geven? Jazeker. Daar begon het allemaal mee

Het algoritme dat we gebruiken wil in de eerst plaats zoveel mogelijk kinderen een plaats in een school geven, analyseert prof. Rogier. Zijn er überhaupt kinderen of ouders die daar blij mee zijn? In het basisonderwijs zeer zeker. Maar daar geldt natuurlijk dat veruit de meeste ouders liefst een school dicht bij huis hebben. In een wijk als de Brugse Poort, met maar liefst zes scholen, maar waar toch maar 55% van de kinderen die daar wonen er ook een plek op school kan vinden, is het voor veel ouders een reële bekommernis om überhaupt een school (in de buurt) te vinden.

Maar tegelijk blijft het ook de bedoeling dat de school die een kind toegewezen krijgt, zo goed mogelijk aansluit bij de hoogste voorkeur van de ouders. En toegegeven, op dat punt valt er aan het algoritme dat we nu gebruiken nog iets te optimaliseren. Daarover verder meer.

Geen totaal verschillende contexten met elkaar vergelijken

Maar eerst dit: het zou goed zijn als we ons met z’n allen voortaan zouden onthouden van het vergelijken van de resultaten in Gent (of Antwerpen) met die in Brussel. Dé hoofdreden waarom het aantal en aandeel kinderen dat in Brussel via het aanmeldsysteem helemaal géén plaats toegewezen krijgt, zoveel hoger ligt, is gelegen in de veel grotere mismatch tussen vraag en aanbod in Brussel. Althans bij de aanmeldingen. Omdat ook massaal veel Franstaligen een plaatsje willen in het Nederlandstalig onderwijs, dat daar niet op berekend is. De enige relevante vergelijking die je kunt maken is als je op de Gentse aanmeldingsgegevens ook eens ‘het Brusselse systeem’ zou toepassen.

2. Niet-eerste keuzes volop gemaximaliseerd? Even ernstig blijven

De stelling van prof. Rogiest dat het Gentse aanmeldsysteem ‘het aandeel van ouders en kinderen dat niet zijn eerste keuze krijgt als het ware maximaliseert’ mist volgens mij alle grond. Voor het SO kreeg 81% van de aangemelde leerlingen (broers en zussen niet meegerekend) de school van eerste voorkeur. Voor het basisonderwijs , bij de peuters die volgend schooljaar voor het eerst kunnen instappen, was dat 78%. Even meegeven: voor het basisonderwijs (jongste geboortejaar) werden 1463 eerste keuzes gemaakt. En daarnaast nog eens 4533 keer een of meer scholen van lagere voorkeur aangevinkt. Als we de niet-eerste keuzes echt hadden willen maximaliseren, hadden we niet veel moeite moeten doen.

De gronden waarop een school een kind kan weigeren in te schrijven, zijn strikt decretaal vastgelegd.

Er waren in het SO 11 scholen met méér kinderen waarvoor die school hun eerste voorkeur was dan er in die school (initieel) vrije plaatsen waren. In het basisonderwijs waren dat er 30 (op 97). Dat men mij eens uitlegt: Hoe geef je 39 ouders de school van hun eerste voorkeur als er in die ene zelfde school die ze met 39 als eerste voorkeur aanvinken, maar 11 vrije plaatsen zijn? En er met de beste wil van de wereld niet méér gecreëerd kunnen worden omdat er daar gewoon geen vierkante meters grond meer overschieten? (Of gaan we omliggende huizen onteigenen misschien?)

En ja, voor het basisonderwijs hebben ‘maar’ 78% van de aangemelde peuters de school van hun eerste voorkeur gekregen. Maar rekening houdend met de hier net vermelde beperking (méér eerste keuzes dan vrije plaatsen in 30 scholen) hebben we daarmee wel 92% van alle maximaal mogelijke eerste keuzes gerealiseerd. Waar die overige 8% dan ‘verloren’ zijn gegaan, komt zo dadelijk aan bod.

Wat de juridische context betreft: de Vlaamse regelgeving is duidelijk. Elk kind heeft een quasi-absoluut recht op inschrijving. Behoorlijk uniek in de wereld, overigens. De gronden waarop een school een kind kan weigeren in te schrijven, zijn strikt decretaal vastgelegd. Eerste en belangrijkste weigeringsgrond: er is geen plaats meer. De school zit vol. Die regel bestaat al sinds 2002. Als die om grondwettelijke of andere redenen juridisch aangevochten had kunnen worden, dan was dat al lang gebeurd. Ook de regels voor aanmelden zijn strikt vastgelegd. En elk aanmeldingssysteem moet een juridische screening bij de Commissie inzake Leerlingenrechten doorlopen. Als er iets is dat we niet hoeven te vrezen, dan zijn het juridische beroepsprocedures.

3.Algoritme wel degelijk goed geprogrammeerd – wel één verbetering nodig: de al druk besproken optimalisatiecyclus

Ja, het klopt, in een beperkt aantal gevallen komt het voor: het ene kind wil school X en krijgt school Y, terwijl het andere kind school Y wil en school X krijgt. En elk zo’n geval is er één te veel. Dat hadden enkele mensen zien aankomen, maar aan hun zorgen daarover kon blijkbaar jammer genoeg niet het gepaste gevolg gegeven worden. Dat is zeker een punt dat tegen de volgende editie om verbetering vraagt. Dat is een verbetering die technisch goed mogelijk is.

Geen grove vergetelheid dus, en al helemaal geen teken aan de wand dat er slordig of verkeerd geprogrammeerd werd. Dat dit soort situaties zich kan voordoen bij het toewijzings- algoritme dat we gebruiken, is bekend en in de vakliteratuur ook al uitvoerig beschreven. Ik verwijs graag naar o.m. Prof. Estelle Cantillon van de ULB. Ons algoritme (dat overigens ook decretaal tot in detail vastgelegd is, wat eigenlijk niet echt de bedoeling was) staat in de literatuur over matching systems bekend als het school proposed deferred acceptance algorithm.

De mogelijkheid om het algoritme dat we nu gebruiken te optimaliseren is reëel en technisch perfect haalbaar.

Uit heel wat onderzoek daarover blijkt: Dat toewijzingsalgoritme scoort behoorlijk goed als het de bedoeling is om zoveel mogelijk kinderen in de school van zo hoog mogelijke voorkeur te krijgen, gegeven dat kinderen binnen elke school waarvoor ze aangemeld worden – en op een tussen scholen volstrekt onafhankelijke wijze – volgens een bepaald ‘objectief’ criterium geordend worden, bv. volgens afstand of volgens lottrekking.

Behoorlijk goed, maar niet perfect. Minder goed bijvoorbeeld dan het student proposed deferred acceptance algorithm. Maar dat heeft dan weer als nadeel dat het geen goede basis vormt als we op termijn willen komen tot een Vlaanderen-breed aanmeldingssysteem door verschillende aanmeldingsystemen die nu bestaan geleidelijk aan elkaar te linken via een geografisch getrapte toewijzingsprocedure.

De mogelijkheid om het algoritme dat we nu gebruiken te optimaliseren is reëel en technisch perfect haalbaar. Het volstaat om na de laatste iteratie van het bestaande algoritme een ‘optimali- satiecyclus’ te laten lopen die systematisch op zoek gaat naar omruilmogelijkheden tussen kinderen zonder dat dat effect heeft op wie voor of na de betrokken kinderen in de rangorde staat.

En dat niet alleen door de computer te laten zoeken naar koppeltjes die door omruilen beide kinderen in een school van hogere voorkeur kunnen krijgen, maar ook door systematisch te zoeken of zo’n optimalisatie ook mogelijk is door kringetjes van drie, kringetjes van vier, kringetjes van vijf, enz. te vormen. Daar moeten we voor gaan. Wel graag enige juridische rugdekking door een kleine tekstuele aanpassing aan wat het decreet (uit 2012) ons nu als algoritme oplegt.

4.Wie geen ticket kreeg, krijgt wél voorrang. Maar ook hier verbetering mogelijk: sta voorwaardelijk toe om kinderen die nergens een plaats kregen bovenaan de wachtlijst te plaatsen

Prof. Rogiest is volgens mij niet goed op de hoogte van het Vlaamse inschrijvingsrecht. Even meegeven dan: zowel het Decreet Basisonderwijs als de Codex Secundair Onderwijs voorzien (1) dat een aangemeld kind dat geen ticket bemachtigde op de wachtlijst van de scholen komt waarvoor het aangemeld werd en (2) dat die scholen bij het invullen van vrijgekomen of nieuw gecreëerde plaatsen de volgorde van die wachtlijst moeten volgen. Voor de peuters in het basisonderwijs geldt die wachtlijst tot 30 juni van het schooljaar waarvoor aangemeld werd, voor oudere leerlingen tot de vijfde schooldag van oktober. Dat betekent dat die kinderen wel degelijk voorrang krijgen.

Maar misschien bedoelt prof. Rogiest dat die kinderen geen voorrang krijgen in de scholen waar nog vrije plaatsen zijn en waarvoor ze niet aanmeldden. Tja, juridisch worden die kinderen voor die scholen ook niet gerekend bij diegenen die aangemeld hebben. Logisch toch? Overigens krijgen die ouders van de LOP-ondersteuner alle mogelijke hulp bij het vinden van een school.

Maar ook hier nemen we de opmerking van prof. Rogiest te baat om aan het beleid een verbetering te suggereren. Op dit moment verplicht de regelgeving ons om voor de wachtlijst de rangordening te volgen die het aanmeldingssysteem op basis van de gekozen (combinatie van) rangordecriteria na toewijzing van de vrije plaatsen genereert. Dat maakt dat aangemelde kinderen die overal laag geordend werden, bij het innemen van een vrijgekomen of nieuw gecreëerde plaats kinderen moeten laten voorgaan die elders wel al een plaats toegewezen kregen, zij het dan in een school van 2e of 3e of nog lagere voorkeur.

Gezien de eerste doelstelling inderdaad is – en dat zeg ik zonder schaamte – om zoveel mogelijk kinderen een plaats te geven, is dat niet geheel logisch. Logischer zou zijn om mogelijk te maken dat aangemelde kinderen zonder ticket bovenaan de wachtlijst geplaatst zouden mogen worden. Maar ook in dat geval is het terug even opletten geblazen. Met zo’n voorrangsregel creëer je het risico dat sommige ouders dat gaan aangrijpen om hun kind maar in één school aan te melden, ook al weten ze dat hun kans om daar binnen te raken (gezien de populariteit van de school, de grotere afstand, …) miniem is.

Immers: “Dan gaan ze mijn kind eerste op de wachtlijst zetten. Dat is in elk geval beter dan helemaal achteraan.” Dat is ook weer niet fair t.a.v. andere ouders. Bovendien riskeer je dan dat meer kinderen helemaal geen ticket krijgen. Je zou dus aan zo’n voorrang op de wachtlijst voorwaarden moeten koppelen. Bijvoorbeeld dat ze alleen geldt voor kinderen die bij minstens x scholen aangemeld werden. Hoeveel x dan moet zijn (en of er eventueel andere voorwaarden gesteld kunnen worden) kan best in lokaal overleg bepaald worden. Veel hangt immers af van het concrete scholenlandschap.

5.Dubbele contingentering maakt tekort helemaal niet nijpender: er blijven nooit vrije plaatsen onbezet als er een wachtlijst is

De idee dat de dubbele contingentering (DC) het tekort aan plaatsen nog nijpender zou maken, klopt niet met hoe de DC echt werkt. De regelgeving stelt duidelijk dat er nooit plaatsen onbezet kunnen blijven als er nog kinderen op een wachtlijst staan. Staan in de ene rij nog vier kinderen te wachten, terwijl in de andere rij nog drie plaatsen over zijn, dan gaan er drie plaatsen van die andere rij naar de ene. Daar is systeemtechnisch ook goed over nagedacht. Details wil ik prof. Rogiest graag geven. De vergelijking met wachtrijen voor toiletten is volgens mij dus toch wel enigszins van de pot gerukt.

Dat het toeval, zeker bij de kleine capaciteiten per leeftijdsgroep die typisch zijn in het basisonderwijs, helemaal niet garandeert dat de school een afspiegeling van de buurt wordt, kan met een eenvoudig, maar reëel voorbeeld aangetoond worden. Cruciaal is de impact van de voorrang voor kinderen die al een broer of zus op de school hebben:

Je kan er in het basisonderwijs niet op vertrouwen dat het afstandscriterium bij de rangordening van leerlingen in scholen vanzelf tot de gewenste afspiegeling van de buurt zal leiden.

Een school heeft plaats voor 25 peuters. Na de voorrang voor kinderen met een broer of zus op de school (11 kansarm en 6 kansrijk) blijven er daarvan nog acht over om te verdelen over de aangemelde kinderen. Op basis van het aandeel kansarme kinderen in de buurt, is het streefdoel van de school: een verhouding 47% (kansarm) tegen 53% (kansrijk). Dat wil zeggen dat van die acht overblijvende plaatsen er één naar een kansarm kind kan gaan en zeven naar kansrijke kinderen. Er melden zich 24 kansarme en 13 kansrijke kinderen aan. Hoe groot is de kans dat het toeval daar de combinatie 1 + 7 uit haalt? Dat valt exact uit te rekenen: amper 1 op 1000. Om precies te zijn: 0,00106672137032668. Zowaar een Contador-getal.

Evenmin kun je in het basisonderwijs erop vertrouwen dat het afstandscriterium bij de rangordening van leerlingen in scholen vanzelf tot de gewenste afspiegeling van de buurt zal leiden. Waarom niet? Omdat in dichtbevolkte buurten waar ouders kunnen kiezen uit vijf of meer basisscholen, allemaal op korte of redelijk korte afstand, het op een of enkele tientallen meters kan aankomen of je kind voor school X een ticket krijgt of niet. En het is niet zo dat kansrijke en kansarme gezinnen er netjes ‘geschrankt’ wonen. Of dat de kansrijke gezinnen allemaal een even huisnummer hebben en de kansarme gezinnen allemaal een oneven, of omgekeerd.

Maar, toegegeven, in het SO werken we meestal met grotere capaciteiten. En komen de leerlingen ook uit een ruimer rekruteringsgebied. En de ordening gebeurt (nu althans) in Gent (en Antwerpen) puur op basis van toeval. We zouden in de concrete aanmeldingsgegevens moeten duiken om te zien hoe realiteit zich daar manifesteert. Enig verschil met het basisonderwijs acht ik opnieuw niet uitgesloten. Maar laat toch maar liefst de feiten spreken.

6. Diploma-fraude niet het echte probleem, wel tekort in én aan andere indicator

In de voorbije vijf jaar (zolang werken we al met de dubbele contingentering) zijn in het Gentse basisonderwijs de gevallen van aangetoonde diploma-fraude door de mama letterlijk op de vingers van één hand te tellen. Trouwens, hoe zou je als ouder kunnen weten welke verklaring nu het meest kans oplevert om een ticket te bemachtigen? Ouders missen één cruciaal stuk informatie: kennis over hoeveel andere kansarme of kansrijke kinderen aangemeld zullen worden. Ze kunnen dat alleen maar gokken en beredeneerd gokken is er amper bij.

Bovendien: ouders die aanmelden moeten de verklaring aanvinken dat ze weten dat een valse verklaring ertoe leidt dat hun kind zijn plaats in de rangordening verliest. Het wordt dan juridisch beschouwd als ‘niet-aangemeld’. Dat is een groot risico voor een zeer onzekere winstverwachting.

Erkenning van diploma speelt hier overigens geen rol. Het enige wat de school bij de inschrijving als controle moet doen, is aan de ouders vragen tot welke leeftijd de moeder succesvol naar school is geweest. Is dat minstens tot het jaar waarin ze 18 jaar werd en heeft ze daarmee een getuigschrift verworven, dan vinkt ze niet aan op het criterium ‘laag opgeleid’.

De echte problemen met de kansarmoede-indicatoren die nu gebruikt worden, liggen elders. Althans – opnieuw – voor het basisonderwijs. Om te beginnen is er de indicator ‘schooltoelage’.

Omdat kinderen die de oudste in een gezin zijn, bij de aanmelding als peuter nog nooit school gelopen hebben, kunnen ze per definitie nog niet scoren op de indicator ‘schooltoelage’. Als die kinderen ook niet scoren op ‘moeder is laagopgeleid’, moeten ze bij het aanmelden gerekend worden bij de kansrijke kinderen. Terwijl een deel van hen een of twee jaar later, als die schooltoelage ondertussen in orde is, door het ministerie wel als kansarm geteld zal worden. Maar in de school bezet die eertijds ‘vals-kansrijke’ peuter ondertussen wel een plaats die eigenlijk gereserveerd was voor een kansrijk kind. En dat voor de komende tien jaar.

Een groter probleem is dat we de indicator die er voor ouders bij de schoolkeuze écht toe doet, de indicator ’thuistaal niet-Nederlands’, niet eens meer mogen gebruiken voor de toebedeling van plaatsen.

Die groep ‘vals-kansrijke peuters’ is in Gent goed voor 12% van de peuters. Met grote verschillen tussen wijken. In sommige wijken gaat dat tot 20%. Een flinke slok op de borrel voor sommige scholen die graag een wat meer gemengd publiek willen verwerven. In Gent basisonderwijs passen we aan dat probleem een mouw door de streefverhouding voor de jongste leeftijdsgroep navenant aan te passen. Dat maakt al veel goed, al is het verre van perfect. Maar we zijn – voorzover mij bekend – wel het enige LOP dat dat doet.

Een groter probleem is dat we de indicator die er voor ouders bij de schoolkeuze écht toe doet, de indicator ’thuistaal niet-Nederlands’, niet eens meer mogen gebruiken voor de toebedeling van plaatsen. Waar Nederlandstalige ouders, op zoek naar een basisschool in de buurt, om bekommerd zijn, is eerder: “Mijn kind gaat toch niet het enige Nederlandstalige kind in de klas zijn?” Met de indicator ’thuistaal niet-Nederlands’ zouden we in behoorlijk wat basisscholen in Gent een beter evenwicht kunnen bereiken tussen Nederlandstalige en niet-Nederlandstalige kinderen.

En in veel van die scholen zou die indicator de facto een voorrang voor Nederlandstalige peuters realiseren. Analyse van de wachtlijsten levert daar voldoende bewijs van. Vreemd dat ‘men’ vindt dat daar in Vlaanderen geen draagvlak voor is. In Gent anders wel. Met dat criterium er nog bij zou de nu al hoge algemene tevredenheid van Gentse ouders over de regeling van aanmelden in het basisonderwijs (88% tevreden vorig jaar) wellicht alleen maar toenemen.

7. Genadeloos maar niet waardeloos

Het oordeel van prof. Rogiest over het Gentse (en het Antwerpse) aanmeldingssysteem is alvast genadeloos. Hij noemt het een klunzig werkstuk. Maar zijn kritieken kunnen volgens mij punt voor punt weerlegd worden. Zijn analyse is daarom echter niet volledig waardeloos. Ze zet aan tot nadenken, en dat levert meestal toch wel wat winst op. In termen van inzicht. Verbeteringen zijn zeker mogelijk. Aan het toewijzingsalgoritme. Toevoegen van een – onder insiders al druk besproken – ‘optimalisatiecyclus’ moet zeker overwogen worden. En suggesties voor wijziging aan de regelgeving vallen uit deze repliek ook te halen.

Wat we uit de verschillende ervaringen in basis- en secundair onderwijs alvast ook leren, is dat die twee onderwijsniveaus elk hun eigenheid hebben. Dat geldt zeker ook voor de schoolkeuzeprocessen die ouders (en leerlingen in geval van het SO) doorlopen. Ook de effecten van deze of gene parameter in het systeem kunnen totaal anders uitdraaien naargelang we ze in het basis- dan wel in het secundair onderwijs uitproberen en toepassen. Die twee niveaus expliciet onderscheiden is daarom essentieel, en zijn even belangrijk als handen wassen na een toiletbezoek.

Samenzitten met wetenschappers

Ondertussen hebben ook andere wetenschappers contact opgenomen om het algoritme dat we gebruiken nader te bekijken. Vanuit de UGent en vanuit de UA. Daar gaan we dankbaar op in. Eerstdaags zitten we (Stad Gent en beide LOP’s in Gent) met één van hen samen. Daarmee bouwen we voort op wat in Gent eigenlijk al een beetje traditie geworden was. Ook bij de invoering van de dubbele contingentering was er een intense uitwisseling met wetenschappers (de ploeg van prof. E. Cantillon van de ULB) en voor de evaluatie ervan werkten we ook al samen met wetenschappers van het HIVA.

We luisteren graag naar mensen die vanuit een objectieve kijk concrete suggesties ter verbetering willen geven. Ouders ondersteunen bij het realiseren van hun vrije schoolkeuze, dat is immers wat we in de eerste plaats met onze aanmeldsystemen beogen. Omdat gelukkige ouders gelukkige kinderen maken.

Jean-Pierre Verhaeghe is voorzitter van het Lokaal Overlegplatform Gent Basisonderwijs. Hij stond 10 jaar geleden aan de wieg van het Gentse aanmeldsysteem voor het basisonderwijs, en was ook sterk betrokken bij de invoering van de dubbele contingentering 5 jaar geleden. Jaarlijks analyseert hij de resultaten van de aanmeldingen voor het basisonderwijs in Gent.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content