‘Een soort gevangenisgevoel, zelfs al staat de deur open’: het dagelijkse leven in een asielcentrum

© Van Halewyck

In zijn nieuwe boek Herboren vertelt VRT-journalist Majd Khalifeh hoe hij veertien jaar geleden als vluchteling in België aankwam. Knack biedt u een passage aan:

VRT-journalist Majd Khalifeh kwam 14 jaar geleden, toen hij 21 was, in ons land als vluchteling. Hij heeft 2,5 jaar in een asielcentrum gewoond. Pas na tien jaar was hij Belg. In zijn boek Herboren vertelt hij over die lange weg van staatloze Palestijn tot nieuwe Belg, actieve burger en -journalist.

In onderstaand fragment vertelt Khalifeh over het dagelijkse leven in het asielcentrum van Broechem.

Ik begin stilaan te begrijpen waarom deze plek ook door vluchtelingen weleens ‘het Guantánamo onder de Belgische asielcentra’ wordt genoemd. Die bijnaam is natuurlijk sarcastisch en overdreven – we worden hier niet gefolterd. Maar het comfort en de faciliteiten zijn wel minimaal. En als je bij het bestuur of het personeel verhaal gaat halen omdat bepaalde basisbehoeften genegeerd worden, kun je op maar weinig begrip rekenen. Soms lijkt het alsof hier nog de sfeer hangt van de oude legerkazerne die dit centrum ooit was.

Wanneer je dorst hebt, kun je water drinken uit het kraantje van de wastafel in het toilet van je eigen wooncontainer, maar dat water smaakt heel vies. Voor één keer gaat dat wel, voor een paar dagen desnoods ook, maar wanneer je beseft dat je hier wekenlang moet blijven, drink je liever gefilterd water uit een drinkwaterfontein.

Probleem: de enige fontein in het hele centrum staat in blok A, dicht bij de ingang. Een stevige wandeling, die nog lastiger wordt als je er speciaal extra kleren of een jas voor moet aantrekken, bijvoorbeeld als het vriest of regent. Voor iemand als ik is dat al bij al een kleine moeite, maar ik zie regelmatig moeders met een kinderwagen door de bittere kou stappen om ocharme een glas water te halen. Niet dat we een viersterrenbehandeling verwachten, maar is het nu echt zoveel gevraagd om in elk blok zo’n fontein te installeren? Maar hoezeer we daar ook op aandringen, we worden keer op keer met een kluitje in het riet gestuurd.

Drama’s zijn het allemaal niet, maar op de duur wegen dat totale gebrek aan afwisseling en de onbuigzame striktheid van het personeel door. I

Zelfs als je hier ziek wordt en dringend een dokter nodig hebt, kost het heel wat moeite vooraleer er actie wordt ondernomen. En dan krijg je in de meeste gevallen nog steeds niemand te zien, tenzij de verpleegster die je de volgende ochtend paracetamol komt geven. Alleen in extreme gevallen wordt er een dokter of een ambulance bijgehaald, want dat kost veel geld en het asielcentrum wil daar niet voor opdraaien. Wij kunnen medische hulp namelijk niet zelf betalen.

Contact met het thuisfront is ook lang geen evidentie. Gelukkig heb ik tijdens mijn eerste week in Antwerpen en meteen na mijn aankomst in Brussel kort met mijn familie in Syrië kunnen bellen om ze gerust te stellen: ‘Ik heb een plek gevonden waar ik veilig ben, waar ik eten en drinken krijg en waar ik kan slapen.’ Veel meer kon ik toen nog niet vertellen – ik had trouwens niet genoeg geld meer over voor een langer gesprek.

Als ik hen een e-­mail wil versturen of via MSN met hen wil chatten, dan moet ik een uurtje reserveren in de internetkamer, de enige plek in het hele asielcentrum waar een internetverbinding voorhanden is voor de bewoners. Dat reserveren is niet eenvoudig, want hier wonen enkele honderden mensen. En als ik dan toch voor de computer zit, moet ik hopen dat mijn familie in Syrië een werkende internetverbinding heeft gevonden. Net als het gsm-­netwerk wordt ook het internet gecontroleerd door de staat en is het niet voor iedereen beschikbaar.

Van Fedasil krijg ik een toelage van 3,60 euro … per week. Waarin kun je dat ‘investeren’? Je kunt ermee naar Antwerpen rijden, maar je geraakt er niet mee terug.

Maar wat die momenten in de internetkamer nog stressvoller maakt, is de tijdsdruk. De man die er verantwoordelijk voor is, houdt op een timer in de gaten hoelang je er al zit. Eén seconde nadat je tijd is verstreken, duikt hij naast je op en moet je opkrassen. Zelfs al zit je midden in een e­-mail of heb je eindelijk, na veel mislukte pogingen, een chatgesprek op gang gekregen met de mensen die je verschrikkelijk mist, dat zal hem worst wezen. Een uur en geen seconde langer. Nul komma nul flexibiliteit.

Drama’s zijn dat allemaal niet, maar op de duur wegen dat totale gebrek aan afwisseling en de onbuigzame striktheid van het personeel door. In combinatie met het feit dat niemand er echt voor gekozen heeft om hier te zijn, krijg je toch een soort gevangenisgevoel. Zelfs al staat de deur open.

We kunnen binnen-­ en buitenwandelen wanneer we willen, maar in Broechem valt niet bepaald veel te beleven. Antwerpen is de dichtstbijzijnde stad, bereikbaar met de bus. Maar van Fedasil, het federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers, krijg ik een toelage van 3,60 euro … per week. Waarin kun je dat ‘investeren’? Je kunt ermee naar Antwerpen rijden, maar je geraakt er niet mee terug.

Tot nu toe spaar ik dat geld telkens twee weken op en rijd ik met mijn 7,20 euro heen en terug naar Antwerpen, om toch eens iets van de buitenwereld te zien. Ik moet er alleen voor zorgen dat ik op tijd terug ben voor het avondeten, want laatkomers moeten hier op hun kin kloppen.

Tijdens een van die bezoekjes in Antwerpen heb ik vluchtelingen ontmoet uit andere centra, die door het Rode Kruis worden beheerd. Zij vertelden me dat ze nog een bord kregen als ze te laat thuiskwamen. En dat het internet permanent beschikbaar was. De sfeer was er echt chill, vertelden ze enthousiast. Leuk voor hen, maar des te frustrerender voor ons. Hier in Broechem komt het regelmatig tot ruzies. Onlangs heeft een asielzoeker zelfs een klap uitgedeeld aan de directeur, omdat die weer eens een eenvoudige gunst had geweigerd. Iemand anders heeft uit pure wanhoop zelfs zijn kamer in brand gestoken. Hij was de pedalen volledig kwijt.

Twee gespreksonderwerpen helpen mij om ook met anderen gesprekken aan te knopen. De asielprocedure natuurlijk, die iedereen hier in de ban houdt. Maar ook – en veel leuker – voetbal.

Zover mag ik het niet laten komen. Ik moet mentaal sterk proberen te blijven. Soms voelt het alsof elke cel van mijn lichaam instinctief aan het meedenken is hoe ik hier het efficiëntste kan overleven. Tijdens deze eerste weken in het asielcentrum voel ik me niet zo zeer een vreemdeling die op een vreemd continent is gestrand, maar eerder een dier dat plots in een totaal andere en diverse biotoop is gedropt, met medebewoners uit alle windstreken. Elk met hun eigen verhaal …

Zoals mijn Russische kamergenoot die opvallend mankt. Toen ik hem vroeg wat hem was overkomen, moest ik even slikken. ‘De geheime diensten hebben me van de vijfde verdieping van een appartement door het raam gegooid.’ Een nogal drastische manier van intimideren.

De generaal uit zwart Afrika die in het centrum rondloopt in zijn militaire kostuum vol eretekens. Doet hij dat uit trots of nostalgie? Ontkent hij de realiteit of – erger – is hij totaal gedesoriënteerd?

De blinde Iraniër die volledig in het donker leeft, maar zonder stok wandelt. Voor hij in Broechem terechtkwam, verbleef hij al een tijdje in Nederland, waardoor hij Iraans, Arabisch, Engels én Nederlands spreekt. Dankzij zijn intelligentie en talenkennis is hij waarschijnlijk de meest vrije van alle asielzoekers hier die uit het Midden­-Oosten komen.

De Romazigeuner die zich hier zo gelukkig voelt dat hij lijkt te settelen en zijn kamer inricht alsof het zijn huis is en vooral altijd zijn huis zal blijven.

Het Poolse gezin met zes kinderen en een zevende op komst. De moeder is hier, in het asielcentrum, zwanger geraakt. Hoe je­-m’en-­foutistisch kun je zijn? Vooral omdat condooms in het centrum gratis te verkrijgen zijn. Ik vraag me af waar papa en mama hun natuurlijke sport hebben uitgeoefend als ze de kamer delen met hun kinderen? Het zou voor alle gezinsleden een gouden zaak zijn mochten de kinderen naar school gaan.

Elke keer weer bezorgt de hymne van de Champions League me kippenvel. Alleen jammer dat de verantwoordelijke het volume niet hoger wil zetten.

En dan is er nog de keizer van de pingpongtafel, niet toevallig afkomstig uit het Verre Oosten, die alle ballen als een robot terugmept.

De zwakzinnige vrouw die al twee keer betrapt is omdat ze ’s nachts helemaal naakt door de gangen dwaalt. Het gerucht gaat dat ze haar psychische problemen veinst om sneller een positief advies te krijgen.

De weed guy, die geïnteresseerden aan jointjes helpt om de ellende of de verveling even te vergeten.

De dief, die in de stad dingen gaat pikken en ze als een volleerde Robin Hood goedkoop aan zijn medebewoners verpatst. (‘We stelen van de ongelovigen! Dat mag!’)

De gatlikker, die altijd in een goed blaadje bij het personeel wil staan om meer gunsten af te dwingen. Of minder problemen, als hij zijn lepel of beker is kwijtgeraakt.

Ook aan de andere kant – die van het personeel – leer ik dankzij mijn medebewoners de verschillende personages te onderscheiden. De ‘goeie’ en de ‘slechte’. De coole, die activiteiten tracht te organiseren om toch wat leven en variatie in de brouwerij te brengen. Haar aantrekkelijke collega die meerdere jongens onder ons doet wegdromen als ze voorbijkomt.

En helaas wordt een van de medewerkers ook als racist bestempeld – de man die vaak verantwoordelijk is voor de internetkamer. Volgens mij is hij zich zelf bewust van zijn imago. Enerzijds kan ik maar niet begrijpen waarom hij hier werkt. Niet zozeer voor ons, maar voor hemzelf. Het moet toch een vreselijke marteling zijn om voortdurend omringd te worden door vreemdelingen die – zo straalt hij toch uit – alles hier naar de verdoemenis helpen? Anderzijds kan hij vanuit zijn machtspositie natuurlijk uiting geven aan zijn frustraties en woede. Met ons als weerloze slachtoffers.

Over racisme gesproken. Vorige week zijn één of meerdere mannen langs de achterkant van het domein binnengedrongen in het asielcentrum. In blok C, waar ik zelf ook verblijf, zijn ze een aantal kamers binnengegaan en hebben ze de asielzoekers wakker gemaakt. ‘Ben je moslim?’ vroegen ze aan de slaapdronken asielzoekers. En wie ‘ja’ antwoordde, kreeg een slag met een stok. De daders zijn kunnen ontkomen voor de politie er aankwam en zijn nog altijd niet gevat. Het was donker, dus persoonsbeschrijvingen zijn er niet. De televisie is hier zelfs geweest voor een reportage. Gelukkig heb ik niets van het incident gemerkt, maar het heeft bij veel mensen uit mijn blok wel sporen nagelaten, fysiek en mentaal.

Ik probeer het allemaal niet aan mijn hart te laten komen. Stilaan vind ik een modus vivendi die vol te houden is. De eerste mensen die ik beter heb leren kennen, waren een Palestijn, een Algerijn, een Egyptenaar en een Jordaniër. Niet toevallig de mensen die Arabisch spreken.

Als ik de Syrische competitie nu opnieuw zou zien, zou ik niet begrijpen hoe ik zo gepassioneerd kon zijn door zo’n slecht voetbal.

Twee gespreksonderwerpen helpen mij om ook met anderen gesprekken aan te knopen. De asielprocedure natuurlijk, die iedereen hier in de ban houdt. Maar ook – en veel leuker – voetbal.

Sinds ik de tranen van Diego Maradona zag na de verloren finale op de Mondiale van 1990 – ik was toen nog geen zes – ben ik altijd verslingerd geweest aan voetbal. In Syrië was er maar één vrije dag per week, de vrijdag. Na het vrijdaggebed bleef daar eigen lijk maar een halve dag meer van over, maar die stond voor mij altijd in het teken van voetbal. De staatstelevisie zond elke vrijdagnamiddag de belangrijkste competitiematch live uit, samenvattingen van alle andere wedstrijden kwamen ’s avonds aan bod.

Als ik de Syrische competitie nu opnieuw zou zien, zou ik niet begrijpen hoe ik zo gepassioneerd kon zijn door zo’n slecht voetbal. Want wat ik hier in Broechem te zien krijg, is van zo veel hogere kwaliteit. De Champions League lokt elke keer weer veel volk naar de televisiekamer in blok A. In mijn geval moet ik het hele domein oversteken, want er is maar één toestel voor alle bewoners van het asielcentrum. Toch gebeurt de keuze vrij democratisch: de meerderheid beslist. En aangezien hier veel meer mannen dan vrouwen verblijven, staan hier heel vaak goedkope actiefilms of voetbalwedstrijden op.

Ik probeer geen enkele wedstrijd van het Europese kampioenenbal te missen, ook al moeten we op gewone, harde tafelstoelen zitten. Elke keer weer bezorgt de hymne me kippenvel. Alleen jammer dat de verantwoordelijke het volume niet hoger wil zetten. Niet dat wij per se het commentaar willen horen, we begrijpen er toch geen jota van. Maar het geluid draagt wel bij tot de sfeer.

Gelukkig steken de Afrikanen hier meestal de boel in brand, figuurlijk dan. Zij zijn echt gek op voetbal en gaan volledig uit hun dak als Samuel Eto’o of Didier Drogba scoort. Iedereen heeft zijn favoriete ploeg – Barça of Real, Man U of Chelsea – maar dat zorgt nooit voor spanningen. Voetbal brengt mensen samen om samen of tegen elkaar te supporteren en biedt een heel welgekomen verstrooiing in mijn donkerste dagen. De televisie zit veilig verstopt achter een soort glazen wand, zoals in een museum. Alsof we onze enige bron van ontspanning zouden vernielen.

Een afstandsbediening hebben we niet en door die glazen wand kunnen we niet aan het toestel zelf zappen of het volume aanpassen. Of beter: konden. Want daar hebben we iets op gevonden. Als we vroeger van kanaal wilden veranderen, moest iemand een personeelslid gaan halen die met de afstandsbediening naar de tv­-ruimte wilde komen. Dat heeft tal van discussies opgeleverd, want het was niet makkelijk om een vrijwilliger te vinden die helemaal naar de receptie wilde lopen, soms in de regen of de kou.

Soms voelt het alsof elke cel van mijn lichaam instinctief aan het meedenken is hoe ik hier het efficiëntste kan overleven.

Ik heb ook ooit aan het kortste eind getrokken. ‘Hallo, wij willen graag zappen.’ De receptionist zat voor zijn computer en antwoordde verstrooid: ‘Ja, ik kom dadelijk.’ Waarna we toch nog een tiental minuten moesten wachten.

Voor die belachelijke en onhoudbare situatie hebben we intussen dus een oplossing bedacht. In noodsituaties moet je nu eenmaal creatief zijn. In plaats van dat glas kapot te slaan, wat meteen zou opvallen, hebben we met een stukje ijzerdraad elke dag een beetje dieper gekerfd in dat glas. Escape from Alcatraz, maar dan de lightversie. Ieder om de beurt ging met het ijzerdraadje aan de slag, met elke keer iemand op de uitkijk voor als de bewaker aan zijn avond ronde bezig was. Na een tijdje was de glazen wand helemaal doorboord. Probleem: het gat kwam niet helemaal perfect uit voor de knoppen om te zappen en het volume te regelen. Dus hebben we in die ijzerdraad een soort bocht gemaakt waardoor dat wel kon.

Toen we voor de eerste keer zelf het toestel konden bedienen, werd er spontaan gejuicht. Zelf kunnen zappen voelde aan als een enorme overwinning, een fantastische bevrijding. Eindelijk wat luxe! De euforie was compleet!

Het nieuws heeft zich razendsnel onder de bewoners verspreid, maar moet uiteraard geheim blijven voor de medewerkers. Dus als iemand nu tv wil kijken, moet die eerst rondvragen waar de ijzerdraad – die al snel werd omgedoopt – zich bevindt: ‘Where is the remote?’

We zappen wel vooral ’s avonds laat, als het hoofdprogramma achter de rug is. Ook dan moet er iemand op de uitkijk staan om te waarschuwen wanneer de bewaker eraan komt. ‘Daar is hij, weg met de draad!’ Het doet me opnieuw vaak denken aan de gevangenis, maar die sfeer creëert het bestuur zelf door ons dat soort betuttelende maatregelen op te leggen.

De saamhorigheid is groot hier. En dat biedt troost. Een tijdje terug had ik geen centen genoeg om een pizza te gaan halen in de nabijgelegen pizzeria. Met een knorrende maag ging ik aankloppen bij mijn Jordaanse vriend. Toen ik binnenkwam, zaten vier of vijf mensen rond een tafeltje met daarop één blikje tonijn, een halve citroen en een Turks brood. Twee keer niets, zeker voor vier of vijf man, maar toen hij me zag binnenkomen, zei hij: ‘Majd, schuif mee aan.’ Met het weinige extra zakgeld dat zijn familie had opgestuurd, was hij naar de Aldi gegaan om eindelijk nog eens zijn eigen potje te ‘koken’. Een potje dat hij zonder te aarzelen deelde met zijn vrienden.

Een onvergetelijk moment vond ik dat. Een sprankeltje romantiek te midden van de miserie. En dankzij die menselijke warmte smaakten die paar hapjes tonijn overheerlijk.

Herboren, Majd Khalifeh. Van Halewyck, 208 blz. €19,99.

Meer info vindt u hier.

'Een soort gevangenisgevoel, zelfs al staat de deur open': het dagelijkse leven in een asielcentrum
© Van Halewyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content