Vrije Tribune

Een goede leraar is niet altijd de leraar die zelf een sterke ASO-richting genoot

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

Hilde Meysman, Guido Galle en Johan Veeckman van de Arteveldehogeschool reageren op de uitspraken van André Oosterlinck. Die beweert dat het gemiddelde intellectuele niveau van de leerkrachten gedaald is.

De uitspraak van André Oosterlinck, associatievoorzitter van de Associatie KULeuven, dat het gemiddelde intellectuele niveau van de leerkrachten gedaald is en zijn voorstel om een toelatingsproef voor de lerarenopleiding in te voeren, baarde opzien. Het is helaas niet de eerste keer dat dergelijke ongenuanceerde uitspraken gebeuren.

Vooraleer dieper in te gaan op de inhoud, willen we even illustreren wat zulke uitspraken veroorzaken bij medewerkers en studenten in de lerarenopleiding.

Lectoren-stagebegeleiders begeleiden op een professionele gedreven manier studenten naar het leraarschap. Dit soort denigrerende en veralgemenende uitspraken maken zowel lectoren als studenten moedeloos.

Studenten op hun beurt worden onzeker en beschaamd deze opleiding te volgen, wanneer het beeld dat van hen wordt opgehangen er een is van een student die slechts een tweede keuze maakte of die ‘slechts’ uit het TSO of het BSO afkomstig is en dus per definitie geen of te weinig kennisniveau heeft. Zij moeten zich constant verantwoorden in hun omgeving.

We zien dat ook studieadviseurs in secundaire scholen door dergelijke uitspraken worden beïnvloed. Hoe kunnen hogescholen in een dergelijke context nog goede kandidaat-studenten met een ‘intellectueel’ sterk profiel aantrekken? Wie laat zijn zoon of dochter nog kiezen voor een opleiding die publiek constant wordt omschreven als ‘intellectueel zwak’ en als ’tweede keuze’. En dat terwijl het eigenlijk gaat om heel gedreven studenten met een hart voor leerlingen?

Het is opmerkelijk dat er doorlopend wordt gefocust op de ‘zwakke’ instroom in de lerarenopleidingen aan de hogescholen en dat deze instroom automatisch wordt gekoppeld aan de eerder gevolgde onderwijsvormen in het secundair onderwijs. Nochtans verschilt het aantal ‘ASO’-instromers in de opleiding bachelor in het secundair onderwijs niet met pakweg 20 jaar geleden.

Het aantal studenten in de opleiding is echter wel sterk gestegen de voorbije 15 jaar. Dat daarvan een groter deel afkomstig is uit TSO-richtingen is een gevolg van de democratisering van het onderwijs. Analyse van de instroom en de doorstroom laat zien dat het profiel en slaagkansen van studenten lang niet altijd samenvalt met de vooropleiding van de studenten. Sommige TSO-richtingen blijken soms sterker dan bepaalde ASO-richtingen.

Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat het aanbod aan onderwijsvakken in de opleiding ‘bachelor in het onderwijs: secundair onderwijs’ niet uitsluitend bestaat uit algemene vakken. Er zijn ook onderwijsvakken als voeding-verzorging, bio-esthetiek, haartooi, enz. waarop – logischerwijs – studenten inschrijven die afkomstig zijn uit studierichtingen die daarop voorbereiden. Die situeren zich niet in het ASO.

Sommige auteurs lijden in deze context vaak aan tunnelvisie. Zij hebben de gewoonte om steeds te focussen op leraren secundair onderwijs die in staat moeten zijn om onderwijs te verzorgen in sterke ASO-studierichtingen, want die bereiden voor op universitair onderwijs. Zelden tot nooit verwijzen zij naar leraren die in staat moeten zijn om goed onderwijs te verzorgen in de eerste graad, in TSO-, BSO- of kso-studierichtingen. Nochtans volgt meer dan de helft van de leerlingen in het secundair onderwijs les in niet-ASO-richtingen. Een goede leraar is niet altijd de leraar die zelf een sterke ASO-richting genoot.

De koppeling van de zogenaamd ‘zwakke’ instroom aan de bewering dat de nieuwe leerkrachten een te laag intellectueel niveau hebben, is te kort door de bocht. Het klopt wel dat de instroom een invloed uitoefent op de opleiding. Maar de instroom valt niet gelijk met de uitstroom. In alle lerarenopleidingen wordt uitzonderlijk veel werk gemaakt van screening en remediëring om studenten voor te bereiden op de veelomvattende takenpakket van een startende leraar. Wie niet beantwoordt aan het niveau dat nodig is om als leraar te kunnen functioneren, haalt geen diploma.

Het profiel van de afstuderende leraar zal inderdaad anders zijn dan het profiel van de jonge leraar die 20 jaar geleden afstudeerde. Zijn we bereid ook te kijken naar wat de jonge afstuderende leraren vandaag méér en beter kunnen dan 30 of 40 jaar geleden en in een totaal gewijzigde maatschappelijke context die er niet eenvoudiger is op geworden? Leraarschap heeft overigens met veel meer te maken dan alleen cognitieve capaciteiten.

Het instroomprofiel van de studenten in de lerarenopleiding verschilt overigens niet van het profiel in de andere opleidingen hoger onderwijs. De vraag is ook wat een toelatingsproef voor de lerarenopleiding moet ‘beoordelen’ gezien de zeer diverse instroom in de geïntegreerde lerarenopleiding en het brede profiel (aan onderwijsvakken) waartoe de opleiding bachelor in het onderwijs opleidt. We denken dan even niet aan het lerarentekort dat wordt voorspeld en aan de vele gemotiveerde studenten die op 18-jarige leeftijd instromen en zich in de loop van de driejarige opleiding (nog sterk) ontwikkelen tot een goede leraar met voldoende capaciteiten.

Recente uitspraken helpen hier alvast niet: de aantrekkelijkheid van de opleiding tot leraar is alweer met een aantal graden gedaald…

Hilde Meysman, directeur opleiding bachelor secundair onderwijs Arteveldehogeschool Guido Galle, directeur onderwijs- en studentenbeleid Arteveldehogeschool Johan Veeckman, algemeen directeur Arteveldehogeschool

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content