Doctorandi vinden geen werk

Doctorandi zijn niet klaar voor de arbeidsmarkt. © ID
Ann Peuteman

Onze universiteiten leveren steeds meer doctors af. Voor 80 procent van hen zit een toekomst als professor er niet in. Maar wat dan wel?

Het ziet ernaar uit dat je je masterdiploma met grootste onderscheiding zal behalen? Dan is de kans groot dat je nog een jaar of vier aan de universiteit blijft om een doctoraatsscriptie te schrijven. Vroeger was dat wel anders. Toen waren het enkelingen die werden uitverkoren om te doctoreren en vervolgens professor te worden. Maar in nauwelijks tien jaar is het aantal doctors dat de Vlaamse universiteiten afleveren met 70 procent toegenomen. Dat komt doordat meer en meer jongeren aan de universiteit gaan studeren, maar ook doordat het budget voor wetenschappelijk onderzoek blijft stijgen. De universiteiten varen daar alvast wel bij: een deel van hun financiering hangt af van het aantal doctoraten.

Zes jaar geleden al publiceerde het wetenschappelijke tijdschrift Nature een artikel met de veelzeggende titel The PHD Factory, waarin de auteurs zich vragen stelden bij de wereldwijde wildgroei aan doctorandi. Sindsdien duiken er in de media almaar vaker berichten op over doctoraatsstudenten die te veel zouden verdienen, te hard moeten werken, bovengemiddeld veel mentale problemen hebben, lijden onder een enorme publicatiedruk, te weinig academische vrijheid krijgen of net aan hun lot worden overgelaten. Niet zo vreemd dus dat ‘het doctorandiprobleem’ de voorbije maanden zowel in Leuven als in Gent een lemma kreeg in het verkiezingsprogramma van de kandidaat-rectoren.

Er zit een kern van waarheid in de boutade dat een universiteit een soort beschutte werkplaats voor verstandige mensen is

Moet het aantal doctorandi dan naar beneden? ‘Dat denk ik niet, want in onze kenniseconomie kunnen we zulke hoogopgeleide mensen heel goed gebruiken’, zegt Luc Sels, die Rik Torfs volgend academiejaar opvolgt als rector van de KU Leuven. ‘Het probleem is eerder dat er soms een wanverhouding bestaat tussen het aantal doctorandi en de professoren die hen moeten begeleiden.’ Universiteiten zijn de voorbije jaren meer gaan investeren in de tijdelijke contracten van doctorale en postdoctorale onderzoekers dan in de duurdere, vaste contracten van professoren. Terwijl er steeds meer doctorandi zijn bijgekomen, is het professorenkorps zo goed als stabiel gebleven. Volgens cijfers van het Expertisecentrum voor Onderzoek en Ontwikkelingsmonitoring (Ecoom) begeleidt een professor vandaag gemiddeld 3,2 doctoraatsstudenten, terwijl dat eind jaren negentig nog 2,3 was. Sommige promotoren, vooral uit de exacte en toegepaste wetenschappen, nemen zelfs een hele schoolklas onder hun vleugels. Dat doen ze niet alleen uit idealisme, maar ook omdat het hun eigen carrière kan vooruithelpen.

‘Aan de universiteit word je nu eenmaal beoordeeld op basis van getallen. Hoeveel publicaties heb je? Aan hoeveel studenten geef je les? Hoeveel doctorandi begeleid je?’ zegt de Gentse kandidaat-rector Rik Van de Walle. ‘Daardoor ontstaan er soms scheeftrekkingen waarbij een professor wel dertig doctoraatsstudenten begeleidt. Of toch zogezegd begeleidt.’ In sommige faculteiten en vakgroepen komen zulke excessen meer voor dan in andere. ‘Daarom is het geen goed idee om voor de hele universiteit een maximaal aantal doctoraatsstudenten per promotor vast te leggen’, zegt Luc Sels. ‘Veel hangt af van de interne organisatie van een departement of onderzoeksgroep. Zelf had ik op een bepaald moment tien doctoraatsstudenten onder mijn hoede, maar dat was geen probleem omdat ik hen samen met twee postdoctorale onderzoekers begeleidde. Misschien kunnen we dus beter meer in dat middenkader van postdocs te investeren.’

De vraag is of de soms gebrekkige begeleiding ook gevolgen heeft voor de kwaliteit van het onderzoek. Nogal wat academici vrezen van wel. ‘Doctorandi die niet goed worden begeleid door een wetenschapper met meer maturiteit, zullen niet snel voor risicovol onderzoek kiezen’, zegt Rik Van de Walle. ‘Nochtans is dat nodig om significante stappen vooruit te zetten in je vakgebied. Anders dreigt fundamenteel onderzoek dat volledig nieuwe kennis oplevert in het gedrang te komen.’

Bij de OESO of het IMF

Doordat er tegenwoordig zoveel doctoraatsstudenten zijn, kunnen zij na hun afstuderen niet meer allemaal aan de universiteit blijven werken. Integendeel. Amper 20 procent van hen mag aan een academische carrière beginnen. ‘Als je een doctoraat beschouwt als voorbereiding op het beroep van professor is dat inderdaad een probleem’, zegt Van de Walle. ‘Als dat de enige motivatie is, begin je er beter niet aan. Dat moeten we jonge mensen van bij hun rekrutering duidelijk maken.’ In sommige vakgebieden beseffen doctorandi dat ondertussen maar al te goed. ‘Hier in de faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen zijn er veel die absoluut geen professor willen worden’, zegt Luc Sels. ‘Veel economen die doctoreren, ambiëren eerder een job bij de Nationale Bank, de OESO of het IMF: allemaal werkgevers die per definitie doctors aanwerven.’

Luc Sels
Luc Sels© BelgaImage

Maar voorlopig blijven dat uitzonderingen. Het gros van de doctorandi droomt nog altijd hardop van een toekomst als prof. ‘Niet zo vreemd’, zegt Lucia Smit, die bij de OESO onderzoek deed naar de loopbanen van wetenschappers en nu doctors begeleidt in hun zoektocht naar werk. ‘Binnen een universiteit heerst nog altijd de cultuur dat een academische carrière het hoogst haalbare is. Promotoren zouden die verwachtingen van hun doctorandi moeten bijstellen, maar vandaag gebeurt dat nog veel te weinig. Daarom zou het een goede zaak zijn om ook aan universiteiten jaarlijkse evaluatiegesprekken in te voeren, waarbij een promotor het met zijn doctoraatsstudenten ook over hun mogelijkheden na hun doctoraat kan hebben.’

Voor veel doctors is het niet zo makkelijk om naar de gewone arbeidsmarkt over te stappen. Sterker nog: velen van hen zouden de nodige vaardigheden ontberen om in een doorsneebedrijf mee te draaien. ‘Er zit een kern van waarheid in de boutade dat een universiteit een soort beschutte werkplaats voor verstandige mensen is’, lacht Rik Van de Walle. ‘Veel doctorandi blijken niet goed te weten hoe ze complexe onderwerpen aan leken moeten uitleggen en vinden het moeilijk om te praten met mensen die minder intelligent zijn dan zijzelf.’ De meesten zouden ook geen idee hebben hoe het in een privébedrijf toegaat. ‘Dat komt natuurlijk doordat de meeste promotoren nooit buiten de universiteit hebben gewerkt’, zegt professor Lennart Martens van het departement Biochemie van de UGent, die het probleem twee jaar geleden al aankaartte in zijn blog Doctoraatsstudent 2.0. ‘Wie zelf geen bedrijfservaring heeft, kan die ook niet aan zijn studenten doorgeven.’

Vandaar dat de meeste universiteiten zogenaamde doctoral schools hebben opgezet en aanvullende cursussen organiseren om hun doctorandi beter te wapenen voor het leven na de universiteit. ‘Doctoraatsopleidingen worden almaar breder’, aldus Sels. ‘Bij ons op de faculteit kijken we nu bijvoorbeeld ook naar de onderwijservaring van een doctoraatsstudent. Het oude beeld van een onderzoeker die vier jaar lang in totaal isolement aan zijn scriptie zit te schrijven en ondertussen steeds minder inzetbaar wordt buiten de universiteit, klopt totaal niet meer.’

Alleen hebben veel werkgevers dat nog niet door. Bedrijven met een grote onderzoeks- en innovatieafdeling zijn tuk op doctors uit de exacte en toegepaste wetenschappen, maar veel andere weten niet goed wat ze met hen aan moeten. Vooral kmo’s worden vaak afgeschrikt door de hoge loonverwachtingen van doctors, die tijdens hun doctoraatsopleiding heel goed zijn betaald. Veel werkgevers denken ook dat een doctor alles van zijn eigen kleine specialisme kent, maar op andere vlakken amper onderlegd is. Bovendien vrezen ze dat een job in het bedrijfsleven altijd zijn tweede keuze zal blijven. ‘De arbeidsmarkt is nog niet klaar om doctorandi op te nemen. Veel werkgevers weten niet eens hoe ze hen kunnen inpassen in hun structuren en loonschalen’, aldus Martens. ‘Een doctoraat is het hoogste diploma dat universiteiten afleveren en dus mag een doctor verwachten dat hij in het midden- of hoger kader van een bedrijf terechtkomt. Anders heeft hij vier jaar van zijn leven vergooid en had hij evengoed met een masterdiploma kunnen gaan solliciteren. Alleen zijn dat leidinggevende functies en denken veel werkgevers dat doctors dat niet aankunnen. Dat klopt nochtans niet: doctorandi moeten heel zelfstandig kunnen werken en begeleiden meestal ook masterstudenten. We moeten er dus niet alleen voor zorgen dat onze doctoraatsstudenten het bedrijfsleven beter leren kennen, maar ook dat bedrijven hen meer naar waarde gaan schatten. Dat kan alleen door hen meer met elkaar in contact te brengen.’

Vooral kmo’s worden vaak afgeschrikt door de hoge loonverwachtingen van doctors, die tijdens hun doctoraatsopleiding heel goed zijn betaald

Dat is wat het Career Center van de KU Leuven probeert te doen. ‘Een van de taken van dat centrum is om doctorandi voor te bereiden op de arbeidsmarkt, en vice versa’, aldus Sels. ‘Er is nog werk aan de winkel om die arbeidsbemiddeling op een professioneel niveau te tillen, maar we hebben toch al een grote stap in de goede richting gezet.’

Ondertussen doen nogal wat doctorandi een beroep op loopbaan- en andere coaches. ‘Dat is niet zo vreemd’, zegt Smit. ‘Stel dat alle banken morgen de deuren sluiten: dan zouden we hun personeel toch ook begeleiden om werk te vinden in een andere sector? Ook doctorandi die inzien dat ze niet aan de universiteit kunnen blijven, hebben daar baat bij. Velen onder hen hebben geen idee welke jobs bij hun interesses en competenties passen. Door daar tijdig over te gaan nadenken en contacten te leggen buiten de academische wereld, kunnen ze zich voorbereiden op hun overstap. Want daar valt niet aan te ontsnappen.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content