Herman Matthijs (UGent, VUB)

‘Deze regering-Michel gaat het pensioendossier niet meer oplossen’

‘Het pensioendossier sleept al tientallen jaren aan en had zowat twintig jaar geleden structureel opgelost moeten worden. Maar de schrik voor de kiezers heeft de partijen geleid naar een eeuwig uitstel,’ schrijft prof. Herman Matthijs (UGent, VUB).

Minister van Pensioenen Daniel Bacquelaine (MR) dacht een snel een akkoord te sluiten met enige vakbonden over een al lang aanslepend dossier: de pensioenen, en meer bepaald de lijst van ‘zware beroepen’ die vroeger op pensioen mogen gaan. Dat het ACLVB-VSOA en het ACV -CCOD het afgesloten akkoord steunen, is hun niet kwalijk te nemen. Beide vakbonden hebben goed gezorgd voor hun leden. Het algemeen belang en de budgettaire gevolgen van beslissingen zijn niet de prioritaire aandachtspunten van de vakbonden, maar de minister had hier wel op moeten toezien.

Deze regering-Michel gaat het pensioendossier niet meer oplossen

Waarschijnlijk had Bacquelaine gehoopt om met behulp van de twee min of meer regeringsgezinde vakbonden iedereen in snelheid te nemen – en laat de kritische partijen , Open VLD en N-VA, dan maar proberen om het akkoord te kelderen. In ieder geval is zijn poging mislukt, want de regering is in twee kampen uit elkaar gevallen.

Zwaar beroep ?

Uiteraard is de definitie van een zwaar beroep subjectief. Zowat elke ambtenaar, werknemer en zelfstandige heeft wel argumenten om zijn of haar beroep zwaar te vinden. Wie in het onderwijs heeft een zwaar beroep? Moet een student geneeskunde – die tot op zijn 30ste dient te studeren, weinig heeft verdiend en amper verlof heeft gekend – een pensioenvoordeel krijgen? Is politieagent een zwaar beroep als men er zelf voor gekozen heeft?

Ongetwijfeld is er nog veel werk aan de jobrotatie bij de overheden. Zo kan men het onderwijzend personeel op vastgelegde momenten tijdens de loopbaan, bijvoorbeeld op 40 en 50 jaar, vragen of men wil blijven lesgeven of overschakelen op een administratief-logistieke job. Zodoende zou het draaglijker worden voor vele mensen om langer aan de slag te blijven. Maar de mobiliteit binnen en tussen overheidsdiensten staat nog in de kinderschoenen.

De lijst van Bacquelaine met zware beroepen bepaalt dat sommige ambtenaren zes, vier of twee jaar vroeger op pensioen mogen gaan. Het merkwaardige is dat er een lijst wordt afgesloten over de zogenaamde zware beroepen bij de ambtenaren zonder het bestaan van een dergelijk lijst voor de private sector. Stel dat de lijst met zware beroepen van Minister Bacquelaine zou worden goedgekeurd door de regering-Michel, dan gaat dat enorm wegen op de nog te maken lijst voor de private sector.

Bovendien is de logica zoek in de lijst-Bacquelaine. Zo mag de politieagent zes jaar eerder op pensioen en de douaniers maar twee jaar. In het onderwijs krijgen de kleuterleidsters vier jaar, de onderwijzers en leraars middelbaar onderwijs twee jaar. Maar het administratief en technisch personeel en de schooldirecteurs krijgen niets. Dat de professoren niet op de lijst voorkomen kan men dan weer wel logisch noemen.

En dan nog dit: er werd een lijst gemaakt tussen de federale minister van Pensioenen en twee vakbonden over ambtenaren die niet alleen werken bij de federale overheid. Zijn de deelstaten, bijvoorbeeld voor onderwijs, hierover ooit geraadpleegd?

Daarmee komen we bij een ander probleem van de ambtenarenpensioenen, namelijk de staatshervorming. De deelstaten dragen via de Bijzondere Financieringswet bij aan de federaal gebleven pensioenlasten. Desalniettemin blijft het grootste deel van deze pensioenen een federale last voor de begroting en de sociale zekerheid. Ongetwijfeld is dit een vergetelheid in de voorgaande staatshervormingen om de deelstaten ook verantwoordelijk te maken voor de pensioenen van hun ambtenaren alsmede die van de lokale besturen.

De feiten

In een land met een snel stijgende bevolking van zowat 11,3 miljoen mensen, zijn er op heden ongeveer 4,7 miljoen werkenden, 3,4 miljoen gepensioneerden en ongeveer 370.000 werklozen. Met andere woorden er werkt te weinig volk in dit land om alles te blijven betalen.

Onder de regering-Michel is er wel een noemenswaardig aantal jobs bijgekomen in de private sector, maar in vergelijking met het buitenland is er te weinig volk aan het werk en zijn er teveel vroeggepensioneerden. De totale pensioenkost voor de ambtenaren (via de begroting) en de werknemers en zelfstandigen (via de sociale zekerheid) bedraagt voor 2018 ongeveer 45 miljard euro. Over de laatste vijf jaar is dit bedrag met 20 procent gestegen.

Dit pensioendossier had men al lang geleden moeten oplossen en daarvoor zijn alle regeringspartijen sinds eind vorige eeuw verantwoordelijk

Omdat de politieke wereld nooit een akkoord heeft bereikt over een kapitalisatiestelsel zijn er geen reserves voor de wettelijke eerste pijler van de pensioenen, die tot de laagste in Europa behoren. De tweede pijler voor de niet-ambtenaren is erg verschillend in omvang naargelang de sector waar men gewerkt heeft. Er zijn hoge bedragen voor bijvoorbeeld de banken, chemische sector, versus lage bedragen voor bijvoorbeeld de toeristische sector. Enige solidariteit tussen deze sectoren wordt hier tegengehouden door zowel de werkgevers als de vakbonden. Op korte termijn is er maar een oplossing om de pensioenen voor de mensen op een leefbaar peil te houden, namelijk het veel fiscaal aantrekkelijker maken van de derde pijler. Dat laatste zou ook het voordeel hebben dat er grote geldfondsen worden gecreëerd, die voor lange tijd in eigen land kunnen beleggen.

Ten aanzien van een BBP van 438 miljard euro (eind 2017) is de pensioenkost van 10,3 procent nog draaglijk. Maar de uitgaven stijgen de volgende jaren zeer snel en uiteindelijk moet alles worden afgezet tegen de beschikbare federale middelen. Van het overheidsbeslag der uitgaven van 52,5 procent (eind 2017) is 57 procent federaal ( 19 procent begroting, 38 procent sociale zekerheid ). Als men deze berekening maakt, dan geeft dit ongeveer 130 miljard aan beschikbare federale middelen. Met andere woorden: iets meer dan één derde van de federale uitgaven gaat vandaag al naar pensioenen.

Oplossing

Naast het reeds aangehaalde probleem van gebrek aan mobiliteit binnen de overheid, is het ook nog steeds zo dat de overheden – en de bedrijven – hun duurder 50-pluspersoneel zo snel mogelijk weg willen. Alleen al op dit vlak heeft de activering van de welvaartsstaat gefaald. Mijn voorstel is om de lijst van zware beroepen niet te maken. Men laat iedereen de keuze om op pensioen te gaan tussen 61 en 67 jaar. Dan neemt men zelf maar de verantwoordelijkheid over de hoogte van zijn/haar pensioen. Het zou al een geweldige prestatie zijn voor dit land als iedereen minimaal tot 61 jaar werkt. Het staat de mensen dan vrij om ongelimiteerd bij te werken naast het uitgekeerde pensioen, weliswaar mits de betaling van de correcte belastingen. Dat zou ook het voordeel hebben dat veel uitgebluste mensen toch nog actief blijven. Want hoe meer mensen werken, des te groter de kans dat we het welvaartspeil kunnen behouden.

Conclusie

Deze regering-Michel gaat dit dossier niet meer oplossen, want we zijn in de pre-electorale sfeer gekomen. Een dergelijk dossier moet structureel worden aangepakt in het begin van een legislatuur, dus zal het nog eens worden uitgesteld tot na de verkiezingen. Als men in 2019 evenveel tijd gaat besteden aan de federale regeringsformatie als in 2010, dan komen we uit in de periode van eind 2020. Dan moet de nieuwe regering nog starten en beslissingen nemen, en zitten we op zijn vroegst al in het midden van 2021. Daardoor gaan veel ambtenaren nog ontgoocheld worden, denkend dat ze nu op een lijst zijn geraakt om er uiteindelijk nooit op te geraken. Maar dit pensioendossier had men al lang geleden moeten oplossen en daarvoor zijn alle regeringspartijen sinds eind vorige eeuw verantwoordelijk.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content