Vrije Tribune

‘De universiteit moet een motor voor sociale mobiliteit zijn’

Vrije Tribune Hier geven we een forum aan organisaties, columnisten en gastbloggers

“Het merendeel van de huidige universiteitsstudenten, zeker in Vlaanderen, is blank en afkomstig uit de middenklasse”, zegt Rik Van de Walle van de Universiteit Gent. Hij vraagt zich af hoe dat komt.

Elk jaar … sta ik mee in voor de organisatie van een ‘kinderuniversiteit’. Negen- tot twaalfjarigen komen dan in groten getale naar de UGent om er kennis te maken met wetenschap. Doorgaans gebeurt dat op een wat frisse zondagochtend in het voorjaar. Maar de koude verdwijnt van zodra je het jonge volkje over de vloer krijgt. Hun mateloze nieuwsgierigheid en tomeloze creativiteit, hun snelheid van denken en spreken (en hun talent om zowat alles te becommentariëren …), hun oprechte verwondering en bewondering: het toont aan dat ze in volle ontwikkeling zijn en dat ze heel wat in hun mars hebben. Als universiteitsprof kom je zelden met deze leeftijdsgroep in contact, tenzij via je eigen opgroeiende kroost. Maar op zo’n zondagmorgen ervaar je heel even hoe mooi en belangrijk de opdracht van leerkrachten is. En je beseft ook hoe moeilijk hun taak wel is. Je respect voor hen neemt toe.

Elk jaar … spreek ik honderden nieuwe eerstejaarsstudenten toe, tijdens de onthaaldag van onze faculteit aan het begin van het academiejaar. Daar zitten ze dan, de vele rijen achttienjarigen die op het punt staan hun eerste stappen te zetten in het hoger onderwijs, jongeren met vragen op zoek naar antwoorden en kennis, die weldra het ouderlijk gezag zullen ontgroeien en zelfstandig zullen worden.

Elk jaar … valt me één groot verschil op, wanneer ik de vergelijking maak tussen deze beide momenten.

u0022De universiteit moet een motor voor sociale mobiliteit zijnu0022

Iedereen weet het: zeker in de grotere steden telt elke klas al snel een tiental nationaliteiten en thuistalen. Het gaat hierbij allang niet meer alleen om de klassieke groepen migrantenkinderen of allochtonen van Turkse of Marokkaanse afkomst. Veel scholen zijn vandaag ‘superdivers’ – er kan thuis evengoed Roemeens of Lingala worden gesproken. Maar die superdiversiteit is niet alleen een kwestie van etniciteit of culturele verschillen. Heel vaak is superdiversiteit ook een sociaal gegeven, de weerspiegeling van grote verschillen in sociaal-economische achtergrond. In de klas zitten ook kinderen uit de arbeidersgezinnen, waarvan de minst verdienende of laagst geschoolde ouders niet zelden óók tot een etnisch-culturele minderheid behoren. Al die schakeringen: je ziet ze op de kinderuniversiteit.

Maar wanneer ik tijdens de onthaaldag de nieuwe eerstejaarsstudenten toespreek, zie ik letterlijk en figuurlijk een kleurenpalet dat veel minder divers is. Het merendeel van de huidige universiteitsstudenten, zeker in Vlaanderen, is blank en afkomstig uit de middenklasse. Vaak hebben hun ouders zelf ook een diploma hoger onderwijs behaald. Kinderen met een andere achtergrond, die zes jaar eerder misschien nog naar de kinderuniversiteit waren meegekomen (mocht die toen al hebben bestaan) zie je veel minder tijdens de onthaaldagen. Waar zijn ze gebleven? Zijn ze als het ware weggefilterd door een verkeerd studieadvies of door kwalijke neveneffecten van het watervalsysteem dat ons middelbaar onderwijs nog altijd kenmerkt? Kan een universiteit, en bij uitbreiding de maatschappij het zich veroorloven om hun talenten niét aan te boren?

Deze vragen zijn de inzet van een maatschappelijk debat dat absoluut moet worden gevoerd. Als ingenieur beschik ik niet over de nodige expertise om daar gefundeerde uitspraken over te doen, en ik zal dat dan ook niet proberen. Onder meer onderwijssociologen, leerkrachten en andere actoren uit het werkveld hebben hier ongetwijfeld veel zinniger dingen over te zeggen dan ik. Maar ik wil wel een paar overwegingen kwijt, en doe dadelijk ook een oproep.

Vooruitgang? Optimisme? Euh…

De generatie van mijn ouders, en zeker die van mijn grootouders, had vaak geen toegang tot middelbaar of hoger onderwijs. Kinderen die opgroeiden in de toenmalige grote boerenfamilies of arbeidersgezinnen moesten doorgaans gewoon hetzelfde doen als wat hun ouders hadden gedaan: zo snel mogelijk aan het werk gaan. Boeken stonden thuis niet op de plank, studeren werd gezien als tijd- en geldverlies.

u0022Nu lijkt het vooruitgangsoptimisme voor een stuk tot het verleden te behorenu0022

Af en toe ontfermde een onderwijzer of (onder)pastoor zich over een getalenteerde jongen (ja, het ging toen bijna uitsluitend over jongens). Die werd dan klaargestoomd om onderwijzer te worden, of wie weet zelfs om naar de universiteit te gaan. Jezuïeten gingen op zoek naar de intellectuelen-in-spe, Witte Paters zochten kandidaat-missionarissen, en sociaal bewogen liberalen en socialisten probeerden hier en daar arbeiderskinderen een duwtje in de rug te geven. En zo kregen ‘de beste elementen’ van de lagere klassen soms de kans om sociaal hogerop te raken. De anderen bleven aan de kant.

In de naoorlogse periode, toen de economie er met reuzesprongen op vooruitging, de sociale zekerheid werd uitgebouwd en de overtuiging groeide dat het onderwijs moest worden gedemocratiseerd, nam het aantal universitairen geleidelijk aan toe. Initiatieven zoals het ‘fonds der meestbegaafden’ beperkten zich voortaan niet meer tot kandidaten met uitzonderlijke capaciteiten. Álle leerlingen die in staat waren om hoger onderwijs te volgen, maar daar niet de financiële middelen voor hadden, konden een beurs krijgen, een toelage, waardoor langer studeren ook voor hen een haalbare kaart werd. Die aanpak kende succes en leidde tot opwaartse sociale mobiliteit. Er ontstonden generaties die langer hadden gestudeerd dan hun ouders, en die het finaal ook beter hadden dan hun ouders. De maatschappij ging er zo merkbaar op vooruit.

Nu lijkt dit vooruitgangsoptimisme voor een stuk tot het verleden te behoren. In vele geïndustrialiseerde landen is het hoger onderwijs niet meer voor iedereen een bereikbaar instrument voor opwaartse sociale mobiliteit. Een ontstellend groot deel van de jongeren op onze schoolbanken haalt geen diploma middelbaar onderwijs en lijkt ook niet meer in een betere toekomst te geloven. Dit probleem stelt zich het scherpst bij jonge mensen met een migratieachtergrond, vooral in de grotere steden. Ligt dát aan de basis van wat ik zie wanneer ik de vergelijking maak tussen de negenjarigen en de achttienjarigen die ik eens per jaar begroet?

Universiteit, kom buiten!

Als universiteit kunnen we ons niet neerleggen bij deze vaststellingen. Ook al heb ik als kandidaat-rector van de UGent geen pasklare oplossing voor dit bijzonder uitdagend maatschappelijk probleem, ik weet wel dat we het moeten aanpakken.

Als we de talenten van vele negenjarigen uit onze superdiverse klasjes laten verloren gaan, als die potentiële artsen, ingenieurs, leerkrachten, proffen of ondernemers vanwege hun achtergrond finaal zelfs nooit de universiteitsbanken kunnen bereiken, dan falen we schromelijk als maatschappij. De universiteit kan deze problematiek natuurlijk niet op haar eentje oplossen. Maar we kunnen in dit proces wel een belangrijke rol spelen; we kunnen vanuit onze opdracht en mogelijkheden een motor zijn voor verandering en voor meer sociale vooruitgang.

Hoe pakken we dit aan? Ik denk dat we nood hebben aan meer voluntarisme, en dat we zelf stappen moeten zetten, letterlijk. We mogen er niet van uitgaan dat kinderen uit de zgn. ‘kansengroepen’ de weg naar ons wel zullen vinden. Wij moeten ook zelf de weg vinden naar álle begaafde kinderen, ongeacht hun gender, sociale of etnische achtergrond, functiebeperkingen, enz. We moeten in sociaal-economisch en cultureel zwakkere milieus de talentvolle jongeren gaan scouten en hun ouders ervan overtuigen dat universitaire opleidingen voor hun dochters en zonen de toekomst zijn, dat studeren cruciaal is voor hun zelfontplooiing, voor sociale emancipatie en dus ook om tot een betere, rechtvaardigere maatschappij te komen. Ben ik naïef, te ambitieus of al te enthousiast? Misschien. Maar ik denk het eigenlijk niet.

Kom, we doen het gewoon

Meer voluntarisme, en zelf de stap zetten naar jongeren die anders de weg naar ons wellicht niet gaan vinden: het is een maatschappelijke uitdaging waar de hele universitaire gemeenschap een rol kan in spelen. Laat dit dus een oproep zijn om die ‘challenge’ aan te gaan.

Samen kunnen we een verschil maken: docenten en alle andere medewerkers van onze universiteit, en zeker ook de studenten. Want jullie zijn de verantwoordelijken, de leiders van morgen. Daarom deze oproep: ik hoop dat jullie mee jullie schouders zullen zetten onder dit maatschappelijk belangrijk project. Het gaat hier niet alleen over de toekomst van onze universiteit maar meer nog over de toekomst van onze samenleving.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content