De toekomst ligt in de megastad

Door de globalisering hebben nationale politici steeds minder greep op wat er gebeurt. De macht verschuift naar burgemeesters en andere sleutelfiguren uit de steden, want dáár zal het leven zich afspelen in de 21e eeuw. ‘Bart De Wever was een trendsetter.’

In een geglobaliseerde wereld die steeds onbestuurbaarder lijkt, verschuift de bestuurlijke macht van staten naar steden, schrijft de in India geboren expert in internationale betrekkingen Parag Khanna in het boek Connectography. De ondertitel is: ‘Hoe megasteden de wereldkaart veranderen.’ Steden zijn vandaag de basisbouwstenen van de mensheid: door hun economische gewicht, hun bevolkingsdichtheid, hun politieke dominantie en hun innovatieve karakter zijn ze voor steeds meer mensen betekenisvoller dan de dikwijls onzichtbare landsgrenzen. De 21e eeuw zal de eeuw van de megastad worden.

Dat is zeker zo omdat steden zich loskoppelen van nationale economieën. Terwijl hun land kan kreunen onder verkeerd ingeschatte effecten van de globalisering kunnen steden er – mits ze goed geleid worden – aan ontsnappen. Hoe groter een stad, hoe minder afhankelijk ze is van externe factoren omdat ze een eigen dynamiek ontwikkelt. Stadstaten zoals Singapore en Hongkong staan model voor wat steden nastreven: een grotere onafhankelijkheid van de rest van de wereld. Burgemeesters worden steeds belangrijker als bestuurders. N-VA-voorzitter Bart De Wever was trendsettend door een mandaat als federaal minister (of zelfs eerste minister) te laten schieten voor het burgemeesterschap van Antwerpen.

Tien jaar geleden was er een kantelmoment in de geschiedenis van de mensheid: van dan af woonden er meer mensen in een stad dan op het platteland. Het gaat razendsnel. In 2014 was het al 54 procent, tegen 2050 zal 66 procent van de mensen in een stad wonen – een verdubbeling tegenover 1950. Demografen sluiten niet uit dat tegen het eind van deze eeuw zogoed als álle mensen in een stad wonen. Het platteland loopt leeg, onder meer als gevolg van een sterke intensivering van de landbouw. In 1900 werkte nog een derde van de Nederlandse bevolking in de landbouw, vandaag amper 2 procent. Mensen zijn op grote schaal geëvolueerd van producenten van voedsel naar louter consumenten. In dat proces trokken ze massaal naar de steden.

De overgang naar een stadsbestaan gebeurt niet zonder slag of stoot: nooit eerder heeft de mensheid zulke snelle veranderingen in haar levenswijze hoeven te assimileren. De prehistorische overgang van zwervende jager-verzamelaar naar territoriale landbouwer was al moeizaam, want de gemiddelde mens werd er ongezonder van. Het systeem bleef bestaan omdat het meer kinderen voortbracht. Aanvankelijk was ook het leven in steden ongezonder dan op het platteland, door besmettelijke ziektes wegens een gebrek aan sanitair en andere hygiënische voorzieningen. Dat probleem werd door technologische en medische innovaties onder controle gebracht. Nu zijn mensen in ontwikkelingslanden zelfs in sloppenwijken doorgaans beter af dan op het platteland. Er worden onder meer minder kinderen per vrouw geboren. De verstedelijking zou dus een rem kunnen zetten op de bevolkingsaangroei.

Azië boomt

Het oude Rome was waarschijnlijk de eerste stad die een miljoen mensen aantrok. Londen was het volgende voorbeeld van een megalopolis die haar tentakels over de wereld spreidde. Vanaf 1750 groeide ze uit tot meer dan een miljoen mensen, die aangetrokken werden door de industriële ontwikkelingen. Zelfs vandaag is Londen goed voor de helft van het bruto binnenlands product van het Verenigd Koninkrijk. Maar de belangrijkste groeipool voor steden ligt nu in Azië. In 2015 bestond de top drie van de grootste steden ter wereld uit het Indische Delhi (25 miljoen), het Indonesische Jakarta (31 miljoen) en het Japanse Tokio (38 miljoen inwoners). Het zijn aantallen om van te duizelen.

In 1990 waren er maar tien steden met meer dan 10 miljoen inwoners, in 2014 al 28. Wetenschappers rekenden in het topvakblad Science voor dat 60 procent van de stadsgebieden die er in 2050 zullen zijn nog niet gebouwd zijn. China kent nu al een netwerk van honderden megasteden, en er zijn er nog honderden in de maak. In 1978 woonde slechts een vijfde van de Chinezen in een stad, in 2014 al meer dan de helft. En als de Chinezen een trend zetten, volgt de rest van de wereld, met groeilanden zoals India en Brazilië op kop. Een rapport van consultant McKinsey & Company uit 2013 voorspelde dat in 2025 de zeshonderd grootste steden samen goed zullen zijn voor meer dan 65 procent van de globale economische groei.

Tegen 2025 zullen ook 1 miljard mensen zich bij de ‘consumentenklasse’ voegen. Ze zullen ook duurdere goederen consumeren (zoals vlees), waardoor hun druk op de omgeving verhoogt. In China verviervoudigde de vleesproductie tussen 1970 en 2015, hand in hand met de verstedelijking. Mensen die het beter hebben zoeken ook meer ruimte, waardoor steden de neiging hebben uit te dijen over het platteland. Volgens een recente studie in Nature nam de gemiddelde afstand die een pendelaar in het Keniaanse Nairobi naar zijn werk moest afleggen toe van 1 kilometer in 1970 naar 25 in 1998. Een gevolg was een toename van het verkeer en van de files. Onderzoekers promoten nu een verschuiving van ‘mobiliteit’ naar ‘bereikbaarheid’. Het bezit van een auto zou ondergeschikt moeten worden aan de efficiënte bereikbaarheid van de werkplek en andere cruciale locaties. Dat is geen sinecure in steden die aangelegd zijn om privéverplaatsingen te promoten.

Warmer in de stad

Steden leggen een grote druk op het welzijn van de aarde. De klimaatopwarming is vandaag voor ongeveer 70 procent te wijten aan de activiteit in steden, die sowieso een stukje warmer zijn dan het platteland door de hoeveelheid energie die ze genereren en de grote oppervlakte die ze onder asfalt en beton gieten. De ecologische voetafdruk van een stad kan volgens Science tot 200 keer groter zijn dan de oppervlakte die ze beslaat. Dat betekent dat er per hectare stad tot 200 hectare nodig is om ze te voeden en op andere manieren in leven te houden – terwijl een doorsneestad minder dan 10 procent van het voedsel produceert dat haar inwoners nodig hebben.

Steden ontstonden dikwijls in vruchtbare gebieden en langs kwetsbare kusten en rivieren, waardoor hun onhoudbare neiging om zich over het platteland uit te spreiden ten koste gaat van het meest productieve landschap op aarde. De uitdagingen om een stadsbevolking te blijven voeden, zijn groot. Maar steden zijn ook mekka’s van innovatie, mede gedreven door de groeiende mondigheid van stadsbewoners in grote delen van de wereld. De campagnes om minder vlees te eten, om insecten op het menu te zetten, om aan stadslandbouw te doen in onder meer verlaten industriële gebouwen moeten helpen om de druk van een stad op haar omgeving binnen de perken te houden. De voedselvoorziening is nu vooral in handen van grote supermarktketens, die verhoudingsgewijs een sterke greep op de markt hebben. De prijzen voor landbouwproducten dalen, waardoor nog meer boeren er de brui aan geven en naar de stad verhuizen. Technologische ontwikkelingen moeten dat opvangen: per hectare landbouwgrond moet er steeds meer geproduceerd worden.

Netwerk van contacten

Wetenschappers zijn bezorgd om de manier waarop steden zich ontwikkelen, en zoeken naar manieren om de duurzaamheid van het stadsleven te bevorderen. Het Canadese Vancouver, het Duitse Hamburg en het Chinese Songdo tonen hoe steden het voortouw kunnen nemen qua vergroening en andere milieuvriendelijke ingrepen. Auteur Parag Khanna benadrukt dat het thema van de Wereldtentoonstelling van 2011 in het Chinese Shanghai niet voor niets ‘Better City, Better Life‘ was. Hij wijst er ook op dat Vancouver, Hamburg en Londen er paviljoenen hadden die onafhankelijk werkten van hun land.

Vorsers zijn druk op zoek naar orde in de chaos, want hoe chaotisch de ontwikkeling van steden ook lijkt, het is wel de bedoeling dat ze in goede banen wordt geleid. Grote steden groeien bijvoorbeeld anders dan kleine. Om een voorbeeld uit het vakblad Complexity te gebruiken: het gaat niet op om het snelwegensysteem rond een vrij kleine stad zoals het Amerikaanse Seattle gewoon te verdrievoudigen om een veel grotere stad zoals Chicago te bedienen. Dan eindig je met te veel snelwegen, te weinig afritten en te smalle baanvakken. Het is allemaal een kwestie van schaal.

In 2013 beschreef een studie in Science de structuur van een stad als ‘iets wat volledig nieuw is in de natuur: deels ster en deels netwerk’. De stad werd erin omschreven als een ‘sociale reactor’: een netwerk dat niet zozeer draait om de mensen die er deel van uitmaken, wel om hun onderlinge contacten. Zoals het verdichtende netwerk van connecties tussen de cellen in de hersenen leidde tot unieke kenmerken zoals zelfbewustzijn, zo maakt de verdichting van het sociale netwerk in steden uitzonderlijke realisaties mogelijk. Ze leidden ertoe dat een stadsmens gemiddeld minder voorzieningen nodig heeft dan een mens op het platteland, omdat meer personen gebruik maken van dezelfde faciliteiten.

Verticaal bouwen

De Amerikaanse demograaf Joel Kotkin werkt dat thema uit in zijn boek The Human City. Ook hij ziet hoe nationale overheden steeds verder af staan van hun burgers en steeds minder greep hebben op globale markten en andere moeilijk controleerbare krachten. Hij ziet hoe politici, wetenschappers, denkers en activisten zich terugplooien op steden, waarin ze concrete dingen kunnen realiseren. Maar hij ziet ook hoe steden met hun ongebreidelde groei, hun sloppenwijken, hun verkeersinfarct, hun luchtvervuiling en hun criminaliteit niet altijd goed en gezond zijn voor hun bewoners.

Daarom pleit hij voor dichtbevolkte stadskernen met hoogbouw. Verticaal bouwen is voor hem de ultieme oplossing, want je kunt er meer mensen bij elkaar krijgen in centra die je vervolgens mensvriendelijker maakt door het verkeer er uit te weren en de vrijgekomen ruimte in te vullen met parken en wandelstraten. Zo verminder je de vervuiling en krijg je mensen aan het bewegen, wat hun gezondheid bevordert. Een hoge dichtheid van mensen impliceert ook een dichter netwerk van contacten en een grotere innovatiecapaciteit.

Maar Kotkin wijst ook op het belang van voorsteden die goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer, want hij gaat ervan uit dat koppels die kinderen willen liever niet in een hoog appartementsgebouw in een dichtbevolkte stad wonen. Voor die mensen en hun kinderen moeten er buiten het centrum voorzieningen zijn. Als de kinderen oud genoeg zijn, kunnen ze naar de stad verhuizen voor hun studie en hun professionele ontwikkeling. Ook de ouders kunnen, nadat de kinderen het huis uit zijn, weer in een centrum gaan wonen om te genieten van wat daar te beleven valt. Hun woonst in de voorstad kan overgenomen worden door het volgende jonge koppel dat aan kinderen begint.

Sommige wetenschappers waarschuwen ervoor dat streven naar onder meer groenvoorzieningen in een stad ongelijkheid in de hand kan werken. De aanleg van groene zones doet plaatselijk de prijzen stijgen, waardoor niet iedereen er kan wonen. De marktmechanismen zijn ook in steden niet in de hand te houden. En het is een utopie te denken dat ongelijkheid makkelijk uit het menselijk bestel kan worden gebannen.

DOOR DIRK DRAULANS

In 1990 waren er maar tien steden met meer dan 10 miljoen inwoners, in 2014 al 28.

In ontwikkelingslanden zijn mensen in sloppenwijken doorgaans beter af dan op het platteland.

Groenvoorzieningen in een stad kunnen ongelijkheid in de hand werken, omdat ze lokaal de prijzen omhoogjagen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content