DE ATOOMBOM, MET DANK AAN BELGIE

9 augustus 1945. De Amerikanen droppen een atoombom op Nagasaki, drie dagen na Hiroshima.

Hoe gaan Amerika en Japan om met hun atoomverleden? Regisseur Manu Riche trok door drie continenten, op zoek naar het echte verhaal van de Bom.

Een reisverhaal moest het worden. De zoektocht van de Belgische documentairemaker Manu Riche en mezelf naar het ontstaan van de atoombom leidde ons naar drie continenten. Hij begon in Congo, waar tijdens de Tweede Wereldoorlog uranium werd opgedolven dat bedoeld was voor het Manhattanproject, het geheime nucleaire onderzoek van de Amerikanen. Na een tussenstop in New Mexico zou onze tocht eindigen in Japan, waar we een antwoord probeerden te krijgen op historische vragen. Hoe kijken de VS en het land van de rijzende zon terug op de bommen op Hiroshima en Nagasaki? En welke rol speelde België daarbij?

Riches film zou uitgroeien tot een heuse voorstelling, Snake Dance – The Recital, waarbij de film werd gevolgd door een liveuitvoering van muziekstukken die erin voorkomen. En die zijn wel erg bijzonder: pianist Jun Kanno speelde de klassieke werken waarmee fysicus Otto Frisch tijdens de lancering van de bom op Hiroshima zijn collega-wetenschappers in Los Alamos (New Mexico) trachtte te entertainen. Het project werd geselecteerd voor het officiële programma voor de viering van de 150 jaar oude relaties tussen België en Japan.

België en de Oriënt, het is een curieus verhaal. Het eerste verdrag tussen ons land en Japan werd ondertekend op 1 augustus 1866, een paar maanden nadat de twintigjarige koning Leopold II de troon besteeg. In die zomer had Leopold, opgezweept door het algemeen heersende enthousiasme over het Verre Oosten, al een eerste initiatief voor zijn buitenlandse beleid gelanceerd. Dat was niet gericht op Japan, de focus lag wat meer naar het Westen. Leopold probeerde Spanje ervan te overtuigen de Filipijnen aan België te schenken. Toen de Spanjaarden hem afwezen, richtte hij zijn pijlen op Afrika. Het is een van die rare kronkels van de geschiedenis: als Leopold II in plaats van Congo toch de Filipijnen had gekregen, was de atoombom misschien nooit uitgevonden.

Uraniumvoorraadje

Hij heette Edgar Sengier – zijn naam is bij het grote publiek nauwelijks bekend, en toch drukte hij zijn stempel op de twintigste eeuw. De Belgische ingenieur was bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog voorzitter van het Permanent Comité van Union Minière in Belgisch Congo. Hij had er alle touwtjes in handen. In januari 1939 kondigde de scheikundige Otto Hahn van de universiteit van Berlijn aan dat hij door een uraniumkern met neutronen te bombarderen erin geslaagd was om ‘het atoom te splitsen’. Die ontdekking van een nieuwe bron van explosieve energie inspireerde natuurkundigen over de hele wereld om te speculeren over de militaire mogelijkheden. In een tijd waarin de oorlogswolken samenpakten, klonk de aankondiging van een atoomsplitsing Edgar Sengier als muziek in de oren. Union Minière bezat in Katanga de Shinkolobwe-mijn, waar het rijkste uranium ter wereld werd geproduceerd. Het metaal is er tweehonderd keer rijker dan dat van concurrerende mijnen. Dat was ook het Verenigd Koninkrijk niet ontgaan. Volgens Sengiers ongepubliceerde memoires weigerde hij in mei 1939 een verzoek van de Britse regering om uranium uit Congo te leveren. Maar een paar dagen later zei hij wel volmondig ja op de uitnodiging van Frédéric Joliot-Curie om een experimenteel Frans programma voor de bouw van een kernbom in de Sahara te bevoorraden en te helpen financieren. Toen in september 1940 de oorlog uitbrak, werd dat project geschrapt.

Sengier besloot daarop uranium te verschepen naar een pakhuis in New York. Hij handelde op eigen houtje, zonder overleg met de directie van de Société Générale in Brussel, de eigenaar van Union Minière. De mijn in Katanga was gesloten, maar voorraden radioactief erts slingerden rond aan de ingang van de mijnschacht. Tegen de herfst van 1940 lag al meer dan 1100 ton in metalen vaten opgeslagen in een pakhuis op Staten Island. In 1942 was de berg dodelijk materiaal gegroeid tot 1700 ton. Op 18 september van dat jaar kocht generaal Leslie Groves het hele lot, een dag nadat hij tot hoofd van het Manhattanproject was benoemd.

Sengier ondertekende een contract met de Amerikaanse overheid. Gedurende de rest van de oorlog zorgde hij ervoor dat er in Shinkolobwe constant uranium werd geproduceerd voor het Manhattanproject. De Belgische regering-in-ballingschap in Londen wist er niets van. Sengier maakte geen deel uit van het ultrageheime Manhattanproject, maar hij wist heel goed waar hij mee bezig was en rechtvaardigde zijn beslissing met zijn ‘angst voor een Duitse bom’. Op 28 mei 1945 gaf Sengier opdracht om de uraniumzendingen van Shinkolobwe naar Amerika nog op te drijven. Dat was drie weken na de overgave van Duitsland, er was al ruim 8000 ton erts verscheept, en Groves bezat genoeg materiaal voor een half dozijn atoombommen.

Op 6 augustus 1945 dropten de Amerikanen de eerste atoombom op de Japanse stad Hiroshima. Drie dagen later volgde een bom op Nagasaki.

Atoomoorbellen

In de Amerikaanse staat New Mexico ligt net buiten de hoofdstad Albuquerque het National Atomic Museum. Het is ondergebracht in de luchtmachtbasis Kirtland. Onlangs werd het museum gemoderniseerd, het wordt nu niet alleen door luchtmachtveteranen gerund, maar ook door professionele conservators. Toch blijft het trouw aan het oorspronkelijke doel: ‘de Bom’ rechtvaardigen en het heldhaftige verhaal vertellen van hoe hij een eind maakte aan de Tweede Wereldoorlog en zo miljoenen geallieerde en vijandelijke levens redde. Er hangen foto’s van generaal Groves samen met Robert Oppenheimer, de wetenschappelijke directeur van het Manhattanproject. Een deel van de tentoonstelling is gewijd aan het Duitse A-bom-programma, maar vergeet te vermelden dat het in 1943 werd stopgezet en dat de geallieerde inlichtingendiensten dat in december 1944 ook met zekerheid wisten.

Vroeger lagen er in de museumwinkel zilveren oorbellen uitgestald in de vorm van Little Boy en Fat Man, de bommen die op respectievelijk Hiroshima en Nagasaki gedropt werden. Vaardig handwerk van de zilversmeden van de Navajo-indianen. Na kwalijke commentaren van Japanse bezoekers worden de oorbellen nu bewaard onder de toonbank. Maar u kunt nog altijd kiezen uit een verzameling A-bomsleutelhangers en -haarspelden. De triomfantelijke krantenkoppen van augustus 1945 hangen er ook nog: ‘ATOOMBOM SCHUDT DE JAPPEN DOOREEN. Eén klap is goed voor 2000 B-29’ers. Meer onderweg’, waarschuwt Truman. Bezoekers wordt vriendelijk verzocht om niet op de replica’s van de twee bommen te klimmen. De speelse sfeer heeft een bezoeker, misschien een kind, ertoe aangezet om in het gastenboek te schrijven: ‘Bommen zijn fun… Laten we ermeer gooien!’ De professionele curators die vandaag het museum beheren, lijken zich toch wat te schamen over de triomfalistische benadering uit het verleden.

Geminacht en uitverkoren

Snake Dance – The Recital werd in Japan zowel in Hiroshima als Nagasaki vertoond. Beide steden hebben ook een herdenkingsmuseum. Het Atoombommuseum in Nagasaki is gebouwd vlak naast het hypocentrum van de explosie. Groepen schoolkinderen lopen er met een ernstige blik rond, gewapend met notitieboekjes en kleurpotloden. Als ze het pad van een westerse bezoeker kruisen, staren ze hem zonder glimlach aan.

De tentoonstelling toont de horror in vol ornaat. Er is een foto van een kleine jongen die zijn dode broer naar het ziekenhuis draagt, en er ligt een heel album vol schokkende lichamelijke verwondingen, met inbegrip van een ‘interessant’ beeld van een menselijke milt die door de straling gezwollen is tot veertig keer zijn natuurlijke grootte. De foto is een schenking van het US Armed Forces Institute of Pathology.

Nagasaki is al lang weer de havenstad van weleer, en hernam zijn historische rol als ontmoetingsplaats tussen Japan en de rest van de wereld. Het contrast met Hiroshima kan niet groter zijn: die stad werd het nationale monument voor de herdenking van de kernbommen van 1945. Het gebied rond het hypocentrum is aangelegd als ‘Vredespark’ met lanen, tuinen en een cenotaaf, een graftombe ter nagedachtenis van de slachtoffers – 70.000 op de dag zelf, 140.000 tegen het einde van het jaar. 54 procent van alle mensen binnen het doelgebied stierf. Pathologen van het Amerikaanse leger berekenden in 1946 dat de uraniumbom ‘Little Boy’ 6500 keer efficiënter was in het doden van mensen dan de zwaarste conventionele bom van die tijd. In 1950 was het aantal dodelijke slachtoffers gestegen tot 200.000, vergiftigd door de straling of gestorven door andere langetermijneffecten. De overlevenden werden bekend als de hibakusha. In de eerste jaren na de oorlog werden honderdduizenden van die verminkte mensen uitgesloten en geminacht, zowel door de overheid als door hun medemensen. Ze werden als ongeschikte huwelijkspartners beschouwd, aangezien ze vast snel zouden sterven. De angst was ook groot dat hun kinderen misvormd of ziek geboren zouden worden, en dat vergiftiging door straling besmettelijk was.

In het Vredespark in Hiroshima wandel je tussen de pijnbomen en de cipressen. Sommige dragen het label ‘Overlevende van de A-bom’. De menselijke overlevenden, de hibakusha, komen hier vaak. Vandaag hebben ze een uitverkoren status en worden ze uitgenodigd om lezingen voor museumbezoekers te geven. Ze hebben een vereniging opgericht die, nogal vruchteloos, pleit voor nucleaire ontwapening en wereldvrede.

Toen de natuurkundige Frank Oppenheimer, de jongere broer van Robert, herinneringen ophaalde aan ‘Trinity’, de nachtelijke kernproef in de woestijn van New Mexico drie weken voor Hiroshima, beschreef hij de opeenvolgende ervaringen: de verblindende flits, de schok die de onderzoekers van hun sokken blies en ten slotte het daverende gedonder. ‘Het lawaai bleef maar duren’, zei hij. ‘Het leek nooit te zullen stoppen. Het was angstaanjagend.’ Vierendertig jaar later bekende Otto Frisch, een andere fysicus die een paar kilometer verderop had gestaan, dat het gedonder in zijn oren nooit was opgehouden. Sommige hibakusha horen het tot de dag van vandaag.

Na een donderend geluid volgt vaak een oorverdovende stilte. Ook in de Japanse musea. Context krijg je er niet, commentaar evenmin. De schok ging nooit voorbij.

Snelle demonstratie

Volgens historici ondernemen de Japanse musea niets om de context van de bombardementen uit te leggen. Over de Japanse oorlogswreedheden wordt gezwegen. Pearl Harbour? De gevechten op de eilanden in de Stille Oceaan, die aan de bombardementen voorafgingen? De slechte behandeling van de hibakusha? Geen woord. Het officiële geheugen kan heel selectief zijn, aan beide kanten van de Stille Oceaan.

Zowel in Europa als in Amerika blijven verrassend veel Tweede Wereldoorlog-historici de oorspronkelijke rechtvaardiging voor het gebruik van de atoombom verdedigen. Ze herhalen de uitleg van het Kirtland Museum: dat de Bom de enige manier was om Japan tot overgave te dwingen, en dat zo honderdduizenden geallieerde en Japanse levens gered werden. Maar intussen weten we wel beter. Sinds de publicatie van gecodeerde berichten van het Japanse ministerie van Oorlog, die de Amerikaanse marine vanaf mei 1942 kon onderscheppen, staat vast dat die oorspronkelijke rechtvaardiging op los zand gebouwd is. In september 1944 probeerde Japan tot een vredesakkoord te komen, met de hulp van diplomatieke kanalen in Stockholm en Bern. Na het verlies van Okinawa in juni 1945 werd Japan onverdedigbaar, en het Japanse ministerie van Oorlog gaf zijn ambassade in Moskou de opdracht nadrukkelijk aan te sturen op onderhandelingen over een overgave. Die instructies werden gedecodeerd en gelezen door de Amerikaanse regering in Washington.

Tegen juli 1945 had de Japanse leiding een nederlaag aanvaard, en werden de voorwaarden voor overgave besproken in Tokio. Washington was daar perfect van op de hoogte. De geallieerden hadden de oorlog gewonnen en hoefden alleen nog te onderhandelen over de overgave. De noodzaak van een dure invasie van Japan was achterhaald.

Tijdens de Conferentie van Potsdam in Berlijn op 26 juli publiceerden de geallieerde leiders de eis voor Japans ‘onvoorwaardelijke overgave’. Op 28 juli liep in Potsdam het nieuws binnen dat Tokio zijn ambassadeur in Moskou de opdracht had gegeven om de overgave aan te bieden. Op één voorwaarde: dat keizer Hirohito het staatshoofd kon blijven.

Die voorwaarde werd door de geallieerden verworpen. De atoombommen werden gedropt, en Japan gaf zich over. Het uiteindelijke overgaveakkoord van 14 augustus 1945 was bijna identiek aan het Japanse aanbod van 28 juli. De overgave was zogezegd ‘onvoorwaardelijk’, Amerikaanse troepen zouden Japan bezetten, maar Hirohito bleef zitten op zijn troon. De aanvallen op Hiroshima en Nagasaki hadden in werkelijkheid helemaal niets te maken met het beeindigen van de oorlog, het vermijden van een invasie of het redden van levens. Toen de Amerikaanse regering besliste om over te gaan tot het vernietigen van Hiroshima en Nagasaki had ze andere strategische doelen voor ogen. Het atoomprogramma had van bij de start in 1941 (nog voor de aanval op Pearl Harbour) een bijzondere aantrekkingskracht op president Franklin D. Roosevelt. Het bezit van dat wapen gaf de Verenigde Staten ‘offensieve kracht’ en leverde internationaal een dominante positie op. Het land dat er als eerste in slaagde om na de oorlog het kernwapenmonopolie in handen te krijgen, werd gegarandeerd ’s werelds supermacht. Maar voordat die wapens deel konden worden van het diplomatieke en militaire arsenaal van dat land, moesten ze eerst publiek worden getest. Amerika oordeelde dat een snelle demonstratie van die nieuw verworven wereldheerschappij broodnodig was, want de Sovjet-Unie had Japan de oorlog verklaard op 8 augustus, één dag voor Nagasaki, en leek haar territorium uit te willen breiden naar de Stille Oceaan. Dat verklaart de beslissing om Nagasaki aan te vallen, maar rechtvaardigt haar niet.

En Washington had nog andere bedoelingen. De Trinity-test in de woestijn van New Mexico in juli 1945 leverde twee ontwerpen voor een kernbom op. Er moest gekozen worden tussen de uranium- en de plutoniumbom. Twee ontwerpen vereisten twee verschillende testdoelen. Het feit dat de tweede aanval – met Fat Man, de plutoniumbom op Nagasaki – al drie dagen na de eerste plaatsvond, bewijst dat de aanvallen pasten in een wetenschappelijk experiment. Tokio kreeg zelfs niet de tijd om na de eerste nucleaire aanval de witte vlag op te steken. Jaren later verklaarde Victor Weisskopf, een van de fysici van Los Alamos: ‘Ik aarzel niet om de tweede bom op Nagasaki een misdaad te noemen.’

‘Interessante verwondingen’

Na de Japanse capitulatie op 14 augustus 1945 stuurden de Verenigde Staten onderzoeksteams naar Hiroshima en Nagasaki om nauwkeurige informatie te verzamelen over de effecten van de concurrerende uranium- en plutoniumbommen. In de teams zaten alleen pathologen, geen verplegers. Ze hadden geen medische apparatuur bij zich.

Als onderdeel van het onderzoek namen ze lijken mee en verzamelden ze bloed- en weefselmonsters van slachtoffers. Aan geen enkele overlevende werd hulp geboden. Het doel was om te ontdekken hoe hun ‘onderzoeksobjecten’ precies gewond waren geraakt (of overleden). Dat was geen makkelijke opdracht. Het was niet altijd mogelijk om de effecten van ‘mechanische’ schade (verpletterd of geraakt door rondvliegend puin) te onderscheiden van wonden veroorzaakt door een uitslaande brand, de explosie of straling. Maar het onderzoek werd minutieus uitgevoerd. Zo werd geconstateerd dat slachtoffers relatief weinig ernstige mechanische verwondingen vertoonden. De onderzoekers omschreven de vaststelling dat er weinig gebroken schedels of ruggengraten waren, en slechts een paar gebroken dijbenen als ‘interessant’. De pathologen zochten een verklaring in het feit dat hun ‘patiënten’, want zo bleven ze hen consequent noemen, waarschijnlijk meteen verteerd werden door het vuur.

Ze noteerden ook dat het menselijk lichaam op dezelfde manier instort als een gebouw. Bij de mens zijn vooral de verbindingen tussen weefsel en de organen die lucht bevatten kwetsbaar, net als die plekken waar bot of kraakbeen een verbinding vormt met zacht weefsel. Ze stelden ook telkens weer vast hoe schade aan het centrale zenuwstelsel voor hartaanvallen en bloedingen zorgde. Het leek alsof ze geen mensen maar proefdieren onder de microscoop bekeken. Gedurende meer dan tien jaar werd geen letter van hun bevindingen gedeeld met de rest van de wereld. Het Japanse volk en de regering kregen pas vijf jaar na het einde van de oorlog van de VS te horen wat ze precies op hun hoofden hadden gedropt.

Op 8 augustus was generaal Groves in het Witte Huis. Hij vertrouwde er de Belg Edgar Sengier toe dat zonder hem ‘het Manhattanproject onmogelijk zou zijn geweest’. In april 1946 kreeg Sengier de Amerikaanse Medaille voor Verdienste opgespeld door president Harry Truman.

Door PATRICK MARNHAM

DE BOMMEN op Japan hadden niets te maken met het beëindigen van de oorlog.

DE JAPANNERS kregen pas vijf jaar na de oorlog te horen wat ze op hun hoofd hadden gekregen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content