Bram De Ridder

‘De absolute tegenstelling tussen open en gesloten grenzen helpt niemand vooruit’

Bram De Ridder Postdoctoraal onderzoeker KU Leuven

Onderzoeker Bram De Ridder over de hedendaagse schijntegenstelling tussen open en gesloten grenzen: ‘Als de Tachtigjarige Oorlog iets aantoont, is het dat een dergelijk discours vaak mijlenver staat van wat praktisch haalbaar is.’

Bart De Wever gebruikte in zijn recente opiniestuk dat veel stof deed opwaaien een absolute tegenstelling tussen open en gesloten grenzen. Ook in het daaropvolgende debat werd die tweedeling universeel gehanteerd, zowel door politiek linkse als door rechtse commentatoren. Jammer genoeg weten we al vierhonderd jaar dat hieruit niet noodzakelijk een efficiënt beleid voortkomt – integendeel zelfs.

De absolute tegenstelling tussen open en gesloten grenzen helpt niemand vooruit.

Al tijdens de Tachtigjarige Oorlog (ca 1568-1648) werd er namelijk met heel gelijkaardige begrippen gedebatteerd. Tijdens dat conflict moest de grens tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden -ruwweg het huidige Nederland – en de Habsburgse Nederlanden – ongeveer het huidige België -volgens sommige bestuurders volledig dicht, terwijl anderen pleitten voor een meer open grensbeleid. De parallellen tussen toen en nu zijn dan ook bijzonder interessant voor het vervolg van ons huidige debat.

Ten eerste zijn er de redenen voor de discussies. Zo moest in de zestiende eeuw de grens tussen de twee Nederlanden in de eerste plaats beveiligd worden tegen vijandige indringers. Ook waren er grote vluchtelingenstromen, en moest de vijandelijke ideologie – het bestuur van de Spaans-Habsburgse Nederlanden was Katholiek, dat van de Republiek Protestants – koste wat het kost buiten gehouden worden. De context van deze problemen verschilt uiteraard van de hedendaagse, maar de oorzaak voor het huidige debat is niettemin fundamenteel hetzelfde: wat van over de grens komt, vormt een potentieel militair, politiek en ideologisch gevaar, en daartegen moet we onszelf beschermen.

In de zestiende eeuw bouwden de beide Nederlanden daarom enorme militaire beveiligingsconstructies in het grensgebied. Daarnaast werd de controle op de identiteit van reizigers verscherpt, voornamelijk via paspoorten met vaak gedetailleerde fysieke beschrijvingen. Speciaal opgerichte bureaus controleerden ook of de inkomende en uitgaande handelswaren de vijand ten dienste konden zijn. Ook Europa heeft intussen een indrukwekkende beveiligingsinfrastructuur aan haar buitengrenzen opgebouwd, waarbij de administratieve grenscontroles nog steeds gebeuren op basis van juridische documenten gekoppeld aan (steeds meer) biometrie. De Europese Unie heeft eveneens een eigen grenswacht opgericht, die de nationale douanes kan bijstaan.

De derde parallel is echter de belangrijkste. Net zoals vandaag vonden heel wat zestiende-eeuwse bestuurders al deze beveiligingsmaatregelen ontoereikend. De beschermingsinfrastructuur slaagde er slechts in beperkte mate in om illegale grensoverschrijdingen tegen te gaan. Bovendien waren de paspoortcontroles best wel scherp, maar omwille van de handel werden er zoveel uitgereikt dat er nog steeds personen door de mazen van het net glipten. Integendeel, de echte spionnen en saboteurs zorgden ervoor dat ze netjes binnen het legale kader bleven, waardoor ze in de massa opgingen. En de nieuwe handelscontroleurs gooiden het vaak op een akkoordje met de kooplui, waardoor nog meer illegale personen en goederen de grens over konden.

Omwille van deze situatie groeide het geloof in een radicaal sluitingsbeleid. Omstreeks 1600 nam de Habsburgse overheid draconische maatregelen in een poging om de realiteit in lijn te brengen met haar eigen retoriek. De enige manier waarop dat kon was door handel volledig te verbieden en door het uitreiken van paspoorten stil te leggen. Al na enkele jaren werd dit beleid echter stilzwijgend verlaten: het grensverkeer was wel degelijk bemoeilijkt, maar niet tot een volledige stilstand gebracht. Tegelijkertijd liepen de kosten voor de grenssluiting absurd hoog op, terwijl het handelsverbod de economie bijna ten gronde richtte. In de jaren nadien bleef er gedebatteerd worden over het ‘sluiten’ van de grens, maar tegen dan had de realiteit de retoriek al lang ingehaald.

Vandaag de dag lijken we aangekomen te zijn op het punt waar de Nederlanden zich zo rond 1600 bevonden.

Vandaag de dag lijken we aangekomen te zijn op het punt waar de Nederlanden zich zo rond 1600 bevonden. Het Europese grondgebied wordt de facto steeds zwaarder beveiligd, maar het debat spitst zich toch toe op het verschil tussen open of gesloten grenzen. Zelfs de partijen die niet openlijk voor het laatste pleiten, hebben vorige week allemaal beweerd dat ze zeker niet voor het eerste zijn. Hierdoor blijft een absoluut onderscheid de kern van de discussie, zonder veel oog voor de praktische gevolgen.

Deze situatie stemt erg tot nadenken. Als de casus van de Tachtigjarige Oorlog iets aantoont, is het dat een dergelijk discours vaak mijlenver staat van wat praktisch haalbaar is. Vergelijk het met de discussies in de Verenigde Staten, waar stafchef John Kelly momenteel alle moeite van de wereld heeft om president Donald Trump ervan te overtuigen dat het sluiten van de grens via een fysieke muur vooral veel kost maar de veiligheid niet verhoogt. In die zin zullen ook de Belgische douane en grenspolitie het debat met interesse gevolgd hebben: grenzen sluiten, allemaal goed en wel, maar met welke middelen en tegen welke maatschappelijke kostprijs? Of zou er bij deze diensten al lichte paniek ontstaan, nu zowat alle Belgische politici de eeuwenoude mythe schijnen te geloven dat je een grens kan sluiten zoals je eigen voordeur?

Bram De Ridder is postdoctoraal onderzoeker aan de Faculteit Letteren van de KU Leuven. Hij bestudeert het beheer van grenzen vanuit historisch perspectief.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content