‘Ik wil dat vrouwen de wind in hun haren kunnen voelen’

DARYA SAFAI: 'Ik zie steeds meer meisjes van zes met een hoofddoek, vrouwen die helemaal gesluierd zijn en handschoenen dragen. Dat zag je tien jaar geleden niet.' © KAAT PYPE

In Iran vocht vrouwenrechtenactiviste Darya Safai met gevaar voor haar leven tegen het islamisme. In Rio vocht ze voor stadionrechten voor Iraanse vrouwen. En ook nu ze in België woont, geeft ze de strijd niet op: ‘Het leger werd erbij gehaald. Zo bedreigend is een vrouw die zich niet het zwijgen laat opleggen.’

‘Mode?’ vraagt Darya Safai (41) wanneer we het over hoofddoeken hebben. ‘Allemaal goed en wel als vrouwen er “vrij” voor “kiezen”.’ Haar handen zullen tijdens ons gesprek vaak luchthaakjes maken om haar woorden kracht bij te zetten. ‘Maar waar is de solidariteit met de vrouwen die geen keuze hebben? Als men strijdt voor het recht op vrije keuze in kledij, en dus ook voor de vrijheid om een hijab of een boerkini te dragen, waarom vecht men dan niet voor de rechten van de vrouwen die verplicht worden om zich te sluieren?’

De Belgisch-Iraanse tandarts schudt het hoofd. We zitten in de tuin van haar villa in Wemmel, waar ze woont met haar man en twee kinderen. De herfstzon valt tussen de oranje bladeren. Niets doet vermoeden dat de eigenaars van dit huis zware risico’s hebben genomen. Ondergedoken leven, gevangenissen, doodsangsten: het levensverhaal van Safai en haar man Saeed heeft meer spanningsbogen dan een filmdrama.

Een jaar geleden publiceerde Darya Safai samen met journalist Karel Michiels het boek Lopen tegen de wind, over haar strijd om Iraanse vrouwen toe te laten in sportstadions. Dit jaar haalde ze meer dan eens de wereldpers met haar acties voor gendergelijkheid. Op de Olympische Spelen in Rio eiste ze aandacht voor de situatie van de Iraanse vrouwen. Van de BBC tot The Japan Times: de media luisterden mee. Ze speechte verscheidene keren in het Europees Parlement, en was in februari een van de sprekers op de Human Rights Summit in Genève.

‘Kuise mode’

Maar we hadden het over hoofddoeken en boerkini’s. In het voormalige blootblad Playboy staat deze maand een interview met de Libisch-Amerikaanse journaliste en moslima Noor Tagouri, die er een pleidooi houdt voor modest fashion. Safai knijpt haar donkere ogen tot spleetjes wanneer de term ‘kuise mode’ valt. ‘Diversiteit kan mooi zijn, maar alleen als er respect is voor de mensenrechten’, zegt ze. ‘Er reizen gevaarlijke ideeën mee op die zogenaamde “kuise mode”. Het lijkt een onschuldige trend, maar het is pure propaganda voor het radicale gedachtegoed van het islamisme. Een van de hoekstenen daarvan is de discriminatie van de vrouw, en de hoofddoek is daar hét symbool van. Wie de ideologie en filosofie achter de hoofddoek negeert, draagt onbewust bij aan die onderdrukking en aan de verspreiding van het islamisme. Het is een stap terug voor het progressieve feminisme waar veel moslimvrouwen van konden genieten voordat het theocratisch islamisme en het moslimfundamentalisme aan hun opmars begonnen. Als we hier geen debat over voeren, maken we die achteruitgang alleen maar erger.’

Toevallig haalden in diezelfde week een Iraanse moeder en haar dochter de wereldpers omdat ze op de fiets protesteerden tegen de fatwa die ayatollah Ali Khamenei begin september had uitgesproken tegen de fiets als vervoermiddel voor vrouwen. Dát is de wereld waar Darya Safai vandaan komt, en waar zij en haar man Saeed Bashirtash voor moesten vluchten. In Iran zijn ze dissidenten, wat dodelijke gevolgen kan hebben. Verscheidene vrienden lieten het leven voor de vrijheid waar ze van droomden. Des te pijnlijker is het wanneer moslima’s die opgroeiden in het veilige Westen naar haar uithalen als ze de westerse vrijheden – vrije meningsuiting en dus ook een kritische kijk op de hoofddoek – benut. ‘Je trauma’s uit Iran moeten wel erg diep zitten, arme jij’, schreef psychologiestudente en activiste Assia Missaoui in een open brief op de website KifKif.be. ‘Er bestaan mensen die je kunnen helpen die te overwinnen, want als toekomstige psychologe weet ik dat deze toestand niet goed voor je is.’ Missaoui verwijt Safai onder meer dat ze naam en faam nastreeft over de gesluierde hoofden van andere vrouwen. Dat de tandarts niet te beroerd is om in haar praktijk diezelfde vrouwen te behandelen, sneert ze.

‘Het is net in mijn praktijk in Borgerhout, waar ik al twaalf jaar werk, dat vrouwen me hun verhalen vertellen’, repliceert Safai. ‘Ik ken zo veel patiënten die hun huis niet uit mogen van hun man. Zelfs mijn eigen assistente mocht zodra ze was uitgehuwelijkt aan een buitenlandse man niet meer komen werken. Er zijn patiënten die hun man moeten delen met een andere vrouw. Ooit had ik een sollicitatieafspraak met een gesluierd moslimmeisje. Ze stond me op te wachten, maar rende weg toen haar broer ineens opdook en zei dat ze het recht niet had om te werken. Ik zie meer en meer meisjes van zes jaar met een hoofddoek, vrouwen die helemaal in het zwart gesluierd zijn en zelfs handschoenen dragen. Dat zag je tien jaar geleden niet. Zo veel Vlaamse moslima’s zijn verplicht om onzichtbaar te zijn, het huishouden te doen, voor de kinderen te zorgen en te zwijgen. Laat die vrouwen die “in alle vrijheid” voor een hoofddoek kozen dus maar praten. Ik spreek voor de vrouwen die geen stem hebben, en dat zijn er veel.’

Branden in de hel

Handelt Darya Safai vanuit trauma’s, zoals de briefschrijfster suggereerde? ‘Ik denk dat men de gevaren van islamisme vaak niet ziet omdat men het niet kent. Ik herken het omdat ik erin ben opgegroeid.’

Vier jaar was ze toen na de Iraanse Revolutie van 1979 de Islamitische Republiek van Iran werd opgericht, en een nieuwe, op islamitische leest geschoeide grondwet werd geïnstalleerd.

‘De eerste slachtoffers waren de vrouwen: hun rechten werden ingeperkt, de hijab werd verplicht. Op 8 maart 1979, Internationale Vrouwendag, kwamen duizenden Iraanse vrouwen op straat in Teheran om daartegen te protesteren. Uit oude reportages blijkt dat ze heel goed beseften wat er op het spel stond. De hijab en de chador (de zwarte mantel, nvdr.) vonden ze een belemmering. Dit was niet de toekomst die ze wilden voor hun dochters. Maar het was te laat. De ayatollahs sloegen elk protest plat met het verwijt dat wie protesteerde een godslasteraar was – en op godslastering staat nog altijd de doodstraf in Iran. De islamitische moraalpolitie arresteert voortdurend vrouwen wier hijab niet goed zit of die een kortere mantel dragen. In het politiekantoor in Vozara moeten die vrouwen blijven tot hun ouders of hun man hen komt ophalen. Alleen in 2014 al werden er 3 miljoen dossiers geopend tegen vrouwen die hun hoofd niet naar behoren hadden bedekt. 70.000 van hen werden via de rechtbank veroordeeld tot lijfstraffen, gevangenisstraffen of geldboetes. In 2015 werden in zes maanden tijd 40.000 wagens in beslag genomen van vrouwen die in de auto een hoofddoek droegen die wat losser zat.

‘Dat zijn totalitaire en fascistische maatregelen waar ik me nooit bij heb kunnen of willen neerleggen, en dat geldt voor veel Iraanse vrouwen. Het went niet, nooit. Ondanks de repressieve maatregelen protesteren ze 37 jaar na de revolutie nog altijd tegen de verplichte hoofddoek en hun tweederangsstatus. Ook mijn moeder was tegen de hijab, al stond ze machteloos. Mijn ouders waren eenvoudige mensen, maar ze voelden het gevaar van de dogma’s en hebben me altijd aangemoedigd om, ondanks wat men ons vertelde op school, kritisch te blijven.

‘De eerste keer dat ik de hoofddoek op moest, was op mijn eerste schooldag. Mijn schooluniform bestond uit een donkerblauwe lange mantel, een brede broek, en een hoofddoek die zelfs vooraan sloot, want ook de hals tonen was verboden. Ik was zes jaar oud. Toen zag ik dat mijn buurjongen, met wie ik alle dagen speelde, van de trap kwam in dezelfde kleren als de dag voordien. Ik snapte niet waarom mijn leven veranderde en het zijne niet. Meisje zijn vond ik niet fijn. Meisjes mochten niets. Op mijn negende werd ik door de schooloverste op de vingers getikt omdat ik hardop lachte met mijn vriendinnen. Ook als we onder elkaar waren, moesten we de hoofddoek ophouden. Men vertelde ons dat het een vorm van respect was. In de godsdienstles leerden we dat we naar de hel zouden gaan als een man een lok haar van ons zag. We zouden aan ons haar worden opgehangen, en voor eeuwig branden. Godsdienst heerst door angst te zaaien. Gelukkig hadden mijn ouders een huisje op het platteland. Als we daarnaartoe gingen, konden mijn twee zussen en ik onze hoofddoek aflaten. De sensatie van de zon op mijn hoofd te voelen, de wind in mijn haren: puur genot.

‘Deel zijn van de samenleving werd mijn streefdoel. Ik wilde net als de jongens uit mijn familie naar sportwedstrijden gaan. Ik wilde de sfeer in het stadion voelen, de trots als je ploeg of je land wint. Maar opnieuw: meisjes waren niet toegelaten in voetbalstadions. Dus ik studeerde. De enige sprankel hoop voor een vrouw in een gesloten maatschappij zoals de Islamitische Republiek van Iran is een universitair diploma behalen. Een carrière is de enige manier om te ontkomen aan het traditionele leven van uitgehuwelijkt worden, kinderen krijgen en binnen blijven. Dag en nacht zat ik over mijn boeken gebogen.’

Opstandelingen gezocht

Safai oogt ontspannen, maar haar strijd kan hard zijn. Met haar actiegroep Let Iranian Women Enter Their Stadiums, die ze in 2014 oprichtte, reist ze de wereld rond om het probleem van het stadionverbod aan te kaarten. Vaak komen ze tijdens hun acties in netelige situaties terecht. In Rio probeerde de organisatie van de Olympische Spelen haar onder druk van de Iraanse ambassade met banner en al te weren van de sportvelden. Ze bood weerstand. ‘Zelfs het leger kwam erbij. Zo bedreigend is een vrouw die zich niet het zwijgen laat opleggen. Desnoods mochten ze me over de grond sleuren, ik zou niet vertrekken.’ Ze mocht blijven.

Ze heeft al voor hetere vuren gestaan. Toen ze nog in Iran woonde, hing er afluisterapparatuur in haar huis, en zij en haar man Saeed – ook tandarts en een van de leiders van de protestbeweging tegen het bewind van de ayatollahs – werden geregeld bedreigd. Tot het in de zomer van 1999 fout liep.

De maand juli was broeierig en heet, ze bereidde zich voor op haar eindexamens tandheelkunde. Er hing al enkele dagen onrust in Teheran. De overheid had de kritische krant Salam verboden en de persvrijheid aan banden gelegd. Op de campus van de Universiteit van Teheran hielden studenten vreedzame demonstraties. Maar tijdens de nacht van 8 juli 1999 werden de studenten in hun slaapzalen aangevallen door politiemannen in burger en paramilitairen. Deuren werden opengebeukt, bedden in brand gestoken, studenten van balkons gegooid. Drie studenten verloren die nacht het leven. De opstand zou ook het leven van Darya en Saeed voorgoed veranderen.

‘Het nieuws van de aanval ging als een lopend vuurtje rond, mensen waren geschokt. De volgende dag stonden de kranten vol foto’s. Het bloed op de muren, de verbrande bedden: het was vreselijk. Het was de laatste druppel. In plaats van examens af te leggen, trokken we de straat op. Voor het eerst sinds de revolutie van ’79 kwamen mensen buiten om hun woede over het regime te uiten. Studenten en burgers liepen hand in hand, en riepen “Weg met de dictator!” De groep werd met de dag groter. We voelden de hoop, we voelden ons sterk. Het was een van mijn mooiste momenten.’

‘Zes dagen later opende Hassan Rouhani, nu president van Iran maar toen voorzitter van de nationale veiligheidsraad, de jacht op de opstandelingen. De politie, het leger en andere militaire en paramilitaire organisaties zoals de Basij sloegen erop los. Er vielen enkele doden en heel wat gewonden. De hoop vervloog. Terneergeslagen reden mijn man en ik met de auto naar huis. Via de mobiele telefoon van een van onze vrienden kregen we plots een bericht van onze buren. ‘Jullie zijn uitgenodigd’, klonk het. Codetaal voor: ‘Kom niet naar huis, de geheime dienst staat jullie op te wachten.’ Mijn man stapte zonder iets te zeggen uit de auto en verdween in de menigte. Dat ik niet wist waarheen, was om ons allebei te beschermen. Stel dat ik ondervraagd zou worden, dan zou ik hem niet kunnen verraden. Ik heb een tijd gewacht, ben alleen naar huis gereden, heb mijn spullen gepakt en dook onder bij mijn ouders.

‘De volgende dag kwam de geheime dienst me daar zoeken. Ze zouden me een paar vragen stellen in hun kantoren, en me ’s middags weer thuisbrengen. Ik werd geblinddoekt weggevoerd. Eens ter plaatse kreeg ik een gevangenisuniform en werd ik, tegen alle afspraken in, opgesloten in een kleine cel van twee bij twee meter. Als je in Iran in de gevangenis zit, ben je een vogel voor de kat. Je kunt geëxecuteerd worden zonder dat iemand het weet, je kunt gefolterd worden. Ik werd alle dagen ondervraagd en geïntimideerd, ze wilden weten waar mijn man was. Na 24 dagen heeft mijn schoonvader een stevige borgsom betaald. Er zou een rechtszaak volgen, maar voorlopig was ik vrij. Al was die vrijheid bedrieglijk: dag en nacht werd ik gevolgd, er stond voortdurend iemand van de geheime politie aan de deur van ons appartementsgebouw.’

Mensensmokkel

‘Een vriend smokkelde uiteindelijk in zijn sok een klein briefje van mijn echtgenoot binnen. Ik was zo opgelucht dat hij nog leefde. Ik moest hem spreken, we moesten beslissen wat we zouden doen. Die rechtszaak kon eindigen in een gevangenisstraf, dat wilde ik niet. Uiteindelijk hebben vrienden me in de kofferbak van een auto tot bij hem gebracht. Als bestemming lag België het meest voor de hand, daar had mijn man gestudeerd. Maar hoe? Ik had een paspoort, ik kon het land uit, maar Saeed werd gezocht door de politie. Hij zou nooit de grens over raken. Er was maar één oplossing: mensensmokkelaars.

‘Een eerste poging mislukte. Het plan was om ’s nachts met een klein bootje de Perzische Golf over te steken. De waterpolitie merkte hem op. Mijn man is in het water gesprongen en kon terug naar de kust zwemmen. Hij kon niet anders dan weer onderduiken in Teheran, tot er zich weer een kans aandiende. De tweede poging verliep via de bergen in het noorden, richting Turkije. Intussen was het winter geworden. Zeven dagen lang stapte hij door de metershoge sneeuw van het Armeense Hoogland. Het was levensgevaarlijk. Ze hadden amper eten of dekens. Toen hij me na een week belde en me liet weten dat hij veilig en gezond aangekomen was, kon ik zelf ook vertrekken.

‘Afscheid nemen van alles wat ik kende, was heel emotioneel. Ik moet nog altijd huilen als ik eraan denk, of als ik de oude Perzische liedjes hoor waar ik toen naar luisterde. Ik was nog nooit weggeweest uit Iran. Alles wat van mij was, zou ik kwijt zijn. Waar zou ik belanden, zou ik daar gelukkig worden? Maar ik had geen keuze. Mijn vader bracht me naar de grens. Met een koffer vol herinneringen liet ik mijn land achter. Saeed en ik waren dan wel veilig, in Turkije waren we niet zo vrij als we hadden gehoopt. We konden niet doorreizen, omdat we ingeschreven stonden als vluchteling. De procedures duurden lang, en tot overmaat van ramp werd mijn man na een half jaar opgepakt door de Turkse geheime dienst. Waarschijnlijk wilden ze hem uitleveren aan Iran, in ruil voor Turkse gevangenen. Ik was de wanhoop nabij. Uiteindelijk heb ik contact gezocht met een oude kennis van mijn man, de verbannen president Abolhassan Bani Sadr. Hij wist toenmalig minister Antoine Duquesne (MR) te bereiken, die het dossier overmaakte aan Pascal Smet (SP.A), toen commissaris-generaal voor de vluchtelingen. Het dossier werd met spoed behandeld, de Turkse geheime dienst moest mijn man vrijlaten en we kregen een laissez-passer.’

Ondanks de gevaren keerde Darya Safai terug naar Iran. Vijf jaar na haar aankomst in België wilde ze haar familie terugzien. Omdat ze bij verstek veroordeeld was tot twee jaar gevangenis werd haar paspoort bij aankomst in beslag genomen. Safai ging in beroep, maar kon het land niet verlaten zolang de zaak niet was voorgekomen. Uiteindelijk zou het maanden duren voordat ze een nieuwe uitspraak kreeg: zes maanden met uitstel. Ze moest beloven dat ze nooit meer kritiek zou geven op het regime.

‘Een onmogelijke eis. Toen ik vertrok, wist ik dat het de laatste keer was dat ik Iran zou zien. Natuurlijk doet dat pijn. Een maand geleden is mijn jongste zusje gestorven. Ik heb haar in de afgelopen zestien jaar maar vier keer gezien. Dat ik geen afscheid kon nemen, dat ik mijn ouders niet kan troosten, daar huil ik elke dag om. Ook daarom ben ik zo gedreven. Ik hoop dat mijn geboorteland ooit weer zo vrij mag worden als het ooit was. Dat de vrouwen er weer de wind in hun haren kunnen voelen.

‘Het baart me zorgen dat mensen vergeten zijn dat vrouwen zich in het Iran van voor de revolutie van 1979 even vrij konden bewegen als hun westerse zusters. Zo snel kan de vrijheid van vrouwen dus worden teruggeschroefd. Voor alle duidelijkheid: ik ben niet tegen godsdienst, ik ben voor een seculiere samenleving. Godsdienst is een privézaak. Heb je godsdienst nodig om rust te vinden in je hart? Prima. Maar in naam van godsdienst de vrouw beknotten en haar als een tweederangsburger behandelen, dat mogen we niet aanvaarden. Daar vecht ik voor. Het zou goed zijn als andere mensen van de gemeenschap me daarin zouden bijtreden in plaats van kwaad te worden. Ik heb niets tegen de mensen die een hijab dragen, ik ben niet voor een verbod op boerkini’s of hoofddoeken. Dat is geen oplossing. Maar de vrijheid voor het dragen van een boerkini verdedigen onder het mom van “individuele vrijheid” zonder de ideologie erachter te bekritiseren, dat verzwakt en isoleert de moslims die dat wel doen.’

DOOR CATHÉRINE ONGENAE, FOTO’S KAAT PYPE

‘Kuise mode lijkt een onschuldige trend, maar het is pure propaganda voor het islamisme.’

‘Jullie zijn uitgenodigd’, klonk het door de telefoon. Codetaal voor: ‘Kom niet naar huis, de geheime dienst staat jullie op te wachten.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content