Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat het boerkaverbod niet in strijd is met de Belgische grondwet.
Het boerkaverbod is niet in strijd met de grondwet, maar mag niet toegepast worden in “plaatsen voor erediensten” (zoals moskeeën). Dat zegt het Grondwettelijk Hof in een arrest.
Het gaat om de wet van 1 juni 2011, het zogenaamde “boerkaverbod”. Die wet verbiedt “het dragen van kledij die het gezicht volledig of gedeeltelijk bedekt op openbare plaatsen zodat men niet herkenbaar is”. Wie het verbod toch aan zijn laars lapt, riskeert een geldboete en/of een celstraf tot 7 dagen.
Een aantal vrouwen, de vzw Justice and Democracy en de Liga voor Mensenrechten en zijn Franstalige pendant (als tussenkomende partijen) trokken naar het Grondwettelijk Hof om het verbod aan te vechten. Hun beroepen om de wet te vernietigen, werden verworpen.
Gezicht moet herkenbaar zijn
Zo stelt het Hof dat de godsdienstvrijheid niet geschonden wordt. De godsdienstvrijheid is namelijk “niet absoluut” en de redenen waarom het parlement haar in dit geval inperkt zijn “legitiem”. De drie redenen die het parlement had aangehaald, zijn “de openbare veiligheid, de gelijkheid tussen man en vrouw en een zekere opvatting van het ‘samen leven’ in de maatschappij”.
Volgens het Hof is het verbod ook geen inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting. Het is voor de “individualiteit” van iedereen in een democratische samenleving belangrijk dat zijn/haar gezicht herkenbaar is. Door het gezicht te verbergen, verdwijnt die “individualisering”. “Het verbod beantwoordt derhalve aan een dwingende maatschappelijke behoefte in een democratische samenleving”, luidt het.
Zelfs als de boerka vrijwillig gedragen wordt, dan nog is het verbod te verantwoorden omdat het gaat om “een gedraging die niet te verzoenen is met het beginsel van gelijkheid tussen man en vrouw”.
Boerkaverbod geldt niet in plaatsen voor erediensten
Het Hof preciseert wel dat het verbod niet mag gelden in “plaatsen bestemd voor erediensten” (bijvoorbeeld moskeeën). Het verbod daar toepassen zou wel afbreuk doen aan “de vrijheid om zijn geloofsovertuiging te uiten”. (Belga/INM)
