BEESTENBOEL

© Cheese photography

Bioloog Dirk Draulans zoomt elke week in op een opvallend specimen in de Vlaamse natuur – de mens uitgezonderd. Deze week: het bruin zandoogje.

Sommige vlinderexperts zijn ervan overtuigd dat het bruin zandoogje, zeker in de zomer, de meest voorkomende vlinder in Europa is. Ook bij ons kan hij talrijk zijn, vooral op graslanden, want zijn rupsen hebben gras nodig voor hun overleving. Als het gras hoog is, landen de vrouwtjes niet, maar laten ze al vliegend een bombardement van eitjes los. Dan gaan er veel eitjes verloren, maar omdat er zo veel geproduceerd worden komen er toch voldoende rupsen uit om het bestand niet in gevaar te brengen. De rupsen overwinteren goed verdoken in graspollen.

Net als bij onze soort de regel is, zijn bij het bruin zandoogje de vrouwtjes feller gekleurd dan de mannetjes, met meer oranje in de vleugels. Mogelijk is dat een gevolg van het feit dat de mannetjes een territorium verdedigen en daarbij actief rondvliegen. Als ze te opvallend zouden zijn, zouden ze massaal ten prooi vallen aan de vele vlindereters in ons landschap. De vlinders zelf hebben geen voorkeur voor een voedselplant. Ze houden van wat experts ‘nectarkroegen’ noemen: planten met veel nectar, zoals distels en de klassieke vlinderstruik.

Toch doet de soort het niet goed. Ze is wel talrijk, maar zoals de meeste vlinders krijgt ze klappen, onder meer doordat ons landbouwlandschap heel vlinderonvriendelijk is geworden. Hoe dramatisch dat kan zijn, wordt mooi aangetoond door een studie van bioloog Hans Van Dyck en zijn collega’s van de UCL, gepubliceerd in het vakblad Oecologia.

De onderzoekers creëerden in vliegkooien twee artificiële vlinderbiotopen: eentje met veel en een ander met weinig nectar. De eerste kooi simuleerde biotopen met een natuurvriendelijk beheer, de tweede kooi intensief beheerde landbouwgraslanden. De ene was een ‘nectarparadijs’, de andere een ‘nectarhel’. De resultaten waren ontluisterend. Een verblijf van amper twee dagen in een nectarhel betekende een vermindering in overlevingskansen met bijna een kwart voor de vrouwtjes en bijna de helft voor de mannetjes. In de nectarhel bleven vlinders veel meer stil zitten dan in het paradijs. Ze hadden te weinig energie.

De onderzoekers vulden hun experiment aan met een veldproef, waarin ze in de natuur ‘voedertafels’ met veel nectar plaatsten. Op plekken met weinig natuurlijke nectar kwamen de vlindertjes massaal op de artificiële nectartafels af: ze hadden honger. Het werk bevestigde wat wetenschappers al lang aan hun water voelen: in onze moderne landschappen bloeien te weinig wilde bloemen om gunstig te zijn voor vlinders en andere insecten die bloemen nodig hebben.

Toch willen Hans Van Dyck en zijn collega’s nagaan of de vlinders in staat zijn zich aan verarmende leefomstandigheden aan te passen, zoals ze zouden moeten doen in functie van de darwiniaanse overlevingsmechanismen. Het is niet uitgesloten dat ze zullen switchen van een levensstijl die rekening houdt met een grote energievoorraad in de vlinderfase van hun bestaan (veel nectarrijke bloemen) naar een bestaan waarin de vlinders meer terugvallen op de energie die de rupsen opslaan. Omdat de grassen waar de rupsen van zandoogjes van leven minder bedreigd zijn dan de bloemen die de vlinders nodig hebben, zou zo’n wijziging in strategie nuttig kunnen zijn.

Wat niet wil zeggen dat wij op onze lauweren mogen rusten en geen inspanningen meer hoeven te leveren om het bloemenbestand in tuinen en landbouwgebieden weer te vergroten. Veel soorten zouden daarvan profiteren.

‘Er bloeien bij ons tegenwoordig te weinig wilde bloemen. Dat is nefast voor vlinders.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content