‘Als ‘actief burgerschap’ een plicht wordt, gaan we er collectief op achteruit’

‘De overgang van een welvaartsstaat naar een participatiesamenleving verhoogt het risico op uitsluitingsmechanismen en ongelijkheid’, schrijven Eline Van Onacker en Maya De Keyser van Poliargus.

Actief burgerschap’. ‘Burgerparticipatie’. ‘Doe-democratie’. Vandaag de dag nemen burgers steeds vaker het heft in eigen handen: om met de overheid te communiceren, maar ook om lacunes in voorzieningen in te vullen. Ademloos en Ringland zijn hiervan misschien de bekendste voorbeelden, maar ook het groeiende belang van de deeleconomie, coöperatieven en ‘peer 2 peer’ initiatieven illustreren deze trend. Het gaat hier dan niet om commerciële deelplatformen (zoals Uber bijvoorbeeld), maar om groepsaankopen van energie, initiatieven zoals Peerby en Samen (K)Leven, enzovoort.

‘Als ‘actief burgerschap’ een plicht wordt, gaan we er collectief op achteruit’

Toch is er ook een keerzijde aan het verhaal. Ook de overheid bedient zich maar wat graag van termen zoals ‘participatie’ en ‘actief burgerschap’, maar participeren wordt hier al snel niet langer als een recht maar als een plicht omschreven. In het Verenigd Koninkrijk en Nederland ging de verhoogde klemtoon op participeren dan ook hand in hand met het afbouwen van de welvaartsstaat; kinderopvang, ouderen- en ziekenzorg en armoedebestrijding worden er meer en meer gezien als de verantwoordelijkheid van individuen en de (lokale) gemeenschap.

Hoewel ook de Vlaamse overheid zich in toenemende mate bedient van deze retoriek, is Nederland het gidsland wat betreft de ontwikkeling van de participatiesamenleving. Lokale besturen zijn er verantwoordelijk voor het toewijzen van gehandicapten- en ouderenzorg en het activeren van werklozen. Doorheen heel Nederland duiken ook steeds meer zorgcoöperatieven op, die vooral ouderenzorg aanbieden, waar de overheid nalaat dit te doen.

Het verleden als les voor de toekomst

Actief burgerschap en burgerorganisaties bieden heel wat mogelijkheden en zijn een welkome aanvulling op meer klassieke organisatievormen. Bottom-up initiatieven en actieve burgers kunnen doelgericht maatschappelijke noden en problemen oplossen. Ze fungeren als gevoelige sensoren en kunnen vaak door middel van kleine ingrepen, grootschalige en dure acties overbodig maken. De vraag blijft echter of een participatiemaatschappij als vervanging kan dienen voor de welvaartstaat, of eerder een aanvulling moet zijn.

De grootste succesverhalen omtrent participatiemaatschappijen zijn namelijk vooral te vinden binnen zogenoemde “failed states”. In staten waar de overheid zwaar tekort schiet op het garanderen van sociale voorzieningen, vallen inwoners terug op coöperatieven en gemeenschapsinitiatieven, met vaak een verbetering van de levenskwaliteit tot gevolg. Maar geldt dit ook voor landen met een sterke welvaartstaat, zoals België?

Wanneer participeren een plicht wordt in plaats van een recht en de welvaartsstaat integraal wordt vervangen door een participatiesamenleving, overstijgen de nadelen de voordelen, zo leert ons toch de geschiedenis. Die toont duidelijk aan dat er ook een aantal valkuilen zijn wanneer ‘gewone burgers’ taken op zich nemen die tot de huidige kerntaken van de welvaartsstaat behoren.

‘De grootste succesverhalen van participatiemaatschappijen zijn vooral te vinden binnen zogenoemde failed states.’

Tijdens de late middeleeuwen, toen zeker in de sterk verstedelijkte Lage Landen markten steeds belangrijker werden, sprongen de coöperaties en collectieve organisaties als paddenstoelen uit de grond. Door zich te verenigen probeerden mensen zich te wapenen tegen de onzekerheden en risico’s die het gebruik van markten met zich meebrachten. Middenstanders vormden ambachten, kleine boeren organiseerden zich in dorpsgemeenschappen en beheerden samen hun gemene gronden. Ook de zorg voor armen,, ouderen en zieken gebeurde door kleinschalige religieuze hospitalen en lokale gemeenschappen. De centrale staat stelde dan ook niet zoveel voor in deze periode. Een participatiesamenleving avant la lettre, maar met een aantal belangrijke tekortkomingen.

Zwakkeren vallen al snel uit de boot

Of het nu ging om pensioenvoorzieningen, zorg bij ziekte of ondersteuning bij armoede, dit werd allemaal voorzien door de lokale overheid en coöperaties. Ambachten – belangenorganisaties voor mensen met hetzelfde beroep – hadden bijvoorbeeld een ambachtsbus, waar alle leden aan moesten bijdragen om zo oudere of zieke leden te ondersteunen wanneer ze niet meer konden werken. Verder zorgden de parochiale, lokale armentafels voor steun bij armoede, ziekte of ouderdom, maar enkel leden van de parochie konden beroep doen op ondersteuning.

Migranten die van stad tot stad en dorp tot dorp zwierven om een inkomen bij elkaar te bedelen of te werken hadden dus geen recht op ondersteuning. In de meeste gevallen beperkten instellingen hulp tot wie het burgerschap bezat van de stad of het dorp in kwestie. In zekere zin was die exclusiviteit logisch: de middelen waren nu eenmaal beperkt, dus hulp werd enkel verstrekt aan zij die ook bijdroegen aan het systeem.

‘Ook hedendaagse coöperatieven en andere uitingen van burgerparticipatie worden in sterke mate gedomineerd door de (hogere) middenklasse.’

Dit leidde er echter wel toe dat de meeste zorgsystemen en ondersteuningsmechanismen waren toegespitst op middengroepen. Als zij oud of ziek werden of door tegenslag in armoede belandden, konden ze op steun rekenen van de coöperatie of collectiviteit waartoe ze behoorden. Voor zij die hun hele leven in bittere armoede doorbrachten en buiten deze netwerken stonden, was er enkel de occasionele schamele aalmoes.

Ook hedendaagse coöperatieven en andere uitingen van burgerparticipatie worden in sterke mate gedomineerd door de (hogere) middenklasse, en zelfs meer specifiek door wat oudere hoogopgeleiden. Wanneer je recht op zorg afhangt van de sterkte van je netwerk en je financiële slagkracht, vallen zwakkeren dus vaak als eerste uit de boot.

Ongelijkheid tussen samenlevingen

Een ander belangrijk nadeel verbonden aan het overlaten van zorg aan burgers zelf en dit op lokaal niveau te organiseren, is dat je op die manier het risico loopt om ongelijkheden tussen plaatsen te bestendigen of zelfs groter te maken. In tegenstelling tot de relatieve uniformiteit van de dienstverlening van onze huidige welvaartstaat, leiden lokale initiatieven tot een lappendeken van diensten van heel wisselvallige kwaliteit.

Historisch onderzoek naar pre-industriële armenzorg toont aan dat samenlevingen die gelijker zijn, met brede middengroepen en de afwezigheid van een toplaag van superrijken ook meer investeren in zorg en een uitgebreidere ondersteuning aanbieden. Ongelijkere samenlevingen, met een grotere kloof tussen arm en rijk, investeren veel minder in armenzorg. Ook vandaag zien we bijvoorbeeld in Nederland een relatief hoge aanwezigheid van zorgcoöperatieven in Noord-Brabant, een welvarende regio met een sterke coöperatieve traditie en een relatief homogene bevolking. In meer diverse en armere samenlevingen, en dan in het bijzonder in grote steden, zijn de uitdagingen op dit vlak groter en lopen meer mensen het risico om uit de boot te vallen.

Participatiesamenleving: een goede aanvulling op marktwerking, maar geen alternatief voor welvaartsstaat

Wanneer het een staat aan de middelen ontbreekt om zijn inwoners van zorg te voorzien en hen te beschermen tegen risico’s – zoals in pre-industrieel Europa, maar ook in hedendaagse ‘failed states’ – kunnen coöperatieven en collectieve organisaties een oplossing vormen. Maar de overgang van een welvaartsstaat naar een participatiesamenleving verhoogt het risico op exclusie-mechanismen en ongelijkheid. Wanneer participeren geen recht is maar een plicht, gaan we er dan ook collectief op achteruit.

Eline Van Onacker (Universiteit Antwerpen)

Maïka De Keyzer (Universiteit Utrecht)

Partner Content