22 maart door een ooggetuige: ‘Schoten. Kalasjnikovs. Dit wordt Bataclan 2.0. En wij zijn erbij.’

© BELGA

Regisseur Mark De Wit was op de luchthaven van Zaventem op 22 maart. Hij schreef zijn verhaal neer in een boek. Knack biedt u een voorpublicatie aan: ‘Direct gaan liggen! Snel! En houd je voor dood!’

“Die dag zijn we door het oog van de naald gekropen. Wij hadden een geweldige beschermengel. Maar ons leven, ons ongeschonden zijn, hebben anderen met hun leven, of met onbeschrijfelijke ellende, betaald.”

‘Die dag’, dat was 22 maart 2016 toen op de luchthaven van Zaventem twee terroristenbommen ontploften. Mark De Wit en zijn vriendin Christine waren op de luchthaven toen het gebeurde, op meters van de ontploffing, maar overleefden wonderwel. Een jaar later vertelt Mark op aangrijpende wijze zijn wedervaren van die dag en de dagen en weken die erop volgden.

Dichter bij het drama van toen kan je niet komen…

‘We hadden een vakantie in Sevilla verdiend’

Oh, my god!

Aan de kop van rij 5 stond ook een massa volk. Lange rijen tot aan de incheckbalies. Dit was de tweede plaats die ochtend waar er zoveel volk bij elkaar stond. Dit werd minstens een halfuur aanschuiven, of langer. Hadden we die tijd nog? De moed zonk ons in de schoenen. Wat nu?

We stonden opnieuw tussen een groep mensen. Een groepje Ierse studenten kwam voorbij. Ze droegen allemaal dezelfde polo. Een Joodse man in traditionele klederdracht viel op. Hij gesticuleerde druk naar een andere Joodse man in traditionele klederdracht. Die stond achter ons, in de buurt van rij zes. Plots kwam een van de incheckcomputertjes vrij, aan een wand bij rij 5, het tweede van links.

‘Ik weet niet of we er tijd mee winnen…’

Ik besloot om onze boardingpasses alvast uit te printen. Misschien verliep het inchecken dan sneller. Met mijn slaapkop vorderde dat uitprinten maar niet. Plots dook er naast mij een hostess op in een knalrood mantelpakje. Een halve kop groter dan ik, donkere krullen. Ze had wat stress door de grote drukte. Ze wilde dat het vooruitging.

‘Waar gaat u naartoe, mijnheer?’

Ze nam het uitprinten kordaat van mij over. Ze stopte de boardingpasses in onze handen.

‘Maar u hebt bagage bij!’

Ze klonk verbaasd. Ze bekeek ook een mevrouw die achter ons stond. Een dame met een caddie met twee grote koffers erop.

‘En u ook, mevrouw! U hebt bagage. Dan moeten jullie hier niet staan. Volg mij.’

Ze klonk wat geërgerd. Ze loodste ons tussen tientallen wachtende passagiers. De Joodse man was nog steeds druk aan het gesticuleren naar de andere man die bij hem was. Hij stapte erop af. Samen met de vrouw met de caddie bracht de hostess ons naar rij 4. Hier stonden maar enkele mensen aan te schuiven en ging het zeker vlot lukken, dachten we.

Angstvallig hield ik de klok met de rode cijfers in de gaten. Het ging naar acht uur. Eindelijk! Nog slechts één dame voor ons.

Maar blijkbaar waren alle mensen die voor ons stonden ‘speciale’ gevallen. Het inchecken van iedere passagier duurde vele minuten. Angstvallig hield ik aan de muur tegenover mij een digitale klok in de gaten. Aan de achterste gang, de kant van de ‘Douane’. Het was een klok met rode cijfers waarop ik de minuten zag voorbijkruipen: 7u45, 7u50. De hoop om alsnog onze vlucht te halen, vervloog verder met de minuut.

‘Misschien moeten we een andere vlucht nemen. Er zijn er elke dag verschillende naar Sevilla. We zullen zien.’

Plots kreeg de dame achter ons, de dame met de caddie, bezoek van een man. ‘Waarom sta jij hier? Waarom sta jij niet bij ons? Wij staan allemaal daar.’

De man wees naar de kop van rij 5, waar nog altijd de meeste mensen samen stonden. Vele tientallen. De vrouw reageerde wat geprikkeld.

‘Die hostess heeft gezegd dat ik hier moest komen staan, dus sta ik hier.’

Ze bleef. De man keerde terug naar rij 5. Ik voelde haar ergernis omdat het niet vooruitging. Aan de achterste incheckbalie van rij 4 checkte een koppel in met een reeks jonge mensen. Die hadden snowboards bij. Ook bij hen duurde het een hele tijd, maar het gezelschap bleef goedgezind. Ze lachten en grolden. Ze keken er duidelijk naar uit om op vakantie te vertrekken.

Angstvallig hield ik de klok met de rode cijfers in de gaten. Het ging naar acht uur. Eindelijk! Nog slechts één dame voor ons. Een Thaise mevrouw met twee kleine kinderen. Ze had enkel een knalrode trolley bij. Ik vermoedde dat het inchecken bij haar niet lang zou duren.

Nog een blik op de digitale klok. Het was intussen 7u57. ‘Als het nu snel aan ons is, dan halen we het misschien nog. Als we dan snel voorbij de douane geraken, en snel door de controle van de handbagage… We zullen wel moeten lopen, denk ik.’ Christine keek me bezorgd aan. Zou dit nog lukken? Ik keek naar haar. In de richting van de klok. In de richting van de achtergang die naar de douane leidde. Christine stond schuin voor mij. Ze keek naar de straatkant. In de richting van de apotheek.

‘Acht seconden tussen twee bommen’

Totaal onverwacht was er toen een harde, luide knal. Vanuit de richting waarin Christine stond te kijken. Een enorme drukgolf ging door de hal. Iedereen schrok. Een fractie van een seconde was het stil, stond iedereen aan de grond genageld. Ik hoorde geen geknetter. Even dacht ik nog aan een aardgasexplosie. Aardgas? Hier? Neen, dat kon niet.

Toen weerklonk het eerste geschreeuw. Gekrijs. Gehuil. Een paniekgolf sloeg over van in de buurt van de apotheek naar onze wachtrijen. Mensen begonnen heen en weer te lopen. Mensen liepen naar achteren. Maakten dat ze wegkwamen. Hostessen doken weg achter hun balies. Doken de bagageruimte in. Koffers en karretjes vielen om. Mensen vluchtten naar de uitgang vooraan. Iedereen besefte nu: dit is een aanslag. Dit is IS. Loop voor je leven! Wij bleven staan. Met grote ogen keek Christine mij aan.

‘Wat is dat?’

This is not okay.

Overal liepen nu mensen weg in alle richtingen, zo snel ze konden.

Ik dacht aan iets wat een politieman ooit tegen me zei: ‘Als je ooit in een schietpartij betrokken raakt, ga dan liggen. Zoek beschutting en ga liggen. Blijf zeker niet staan.’

‘Ik heb een flits gezien’, zei Christine. Ik besefte plots heel goed: dit is IS. Er gaan nog bommen volgen. Schoten. Kalasjnikovs. Dit wordt Bataclan 2.0. En wij zijn erbij.

In een fractie bekeken we elkaar vol ongeloof. Hoe kon dit nu? Hoe groot is de kans dat je als burger bij een aanslag betrokken raakt? Dit kon toch niet waar zijn?

Maar veel tijd om te denken was er niet. Ik dacht aan iets wat een politieman ooit tegen me zei: ‘Als je ooit in een schietpartij betrokken raakt, ga dan liggen. Zoek beschutting en ga liggen. Blijf zeker niet staan.’

Wij stonden rechtop. In een hal waar net een bom ontploft was, waar mensen in paniek heen en weer liepen. Daar stonden wij rechtop. Wij waren, net als zij, wandelende schietschijven voor een ervaren schutter met een kalasjnikov. Voor een ervaren Syriestrijder. Dat flitste door mijn hoofd.

‘Ga liggen! Direct gaan liggen! Snel! En houd je voor dood! Don’t move! Als je beweegt, gaan ze op je schieten. Leg bagage op je!’

We gooiden ons op de roze marmeren vloer. Ik trok de bagage rond ons dichter. In mijn ooghoeken zag ik nog steeds mensen wegvluchten. Ook naar de uitgang aan de straat. Ik zag nog andere mensen wegduiken tegen de rand van de balies van rij 4. Die gingen ook liggen. De Thaise vrouw met haar kindjes. Een kalende man met grijsblauwe trui. Er was ook een kind bij hem. Ze volgden ons voorbeeld.

Dit alles gebeurde in enkele seconden. In acht seconden om precies te zijn. Acht seconden was de tijd tussen de eerste bom en de tweede.

We lagen nog maar een fractie van een seconde op de vloer toen er van achter ons een geweldige knal kwam. Veel dichter en harder dan de eerste.

Een geweldige drukgolf. Een geweldige stofwolk. Een geweldige stank. In de reflectie van mijn brilglazen zag ik een felle, oranje gloed die meteen weer verdween. De rode trolley van de Thaise dame viel op mijn hoofd.

Er hing een dichte, grijze mist. Die stonk naar verbrand buskruit. Een stank die snel verdween. Er vielen kleine zwarte stukjes isolatiemateriaal uit de mist.

Onherroepelijk. Hier stopt ons verhaal. Op een vuile, marmeren vloer in Zaventem.

Mijn hartslag sloeg over. Hij raasde alsof ik een berg aan het beklimmen was. Ik kon mijn ademhaling niet onder controle krijgen. Ik kon me niet voor dood houden. Het ging niet! Daarvoor was de angst veel te groot. Iedere seconde dacht ik: ik leef nog! Nog een seconde verder dacht ik opnieuw: we leven nog!

Nu is het gedaan, dacht ik. Nu gaan ze schieten, of gaat er nog een bom af. Misschien naast ons. Boven ons. Op ons. En dan is het afgelopen. Nu gaat het gebeuren. De volgende seconde is het zover. Onherroepelijk. Hier stopt ons verhaal. Op een vuile, marmeren vloer in Zaventem. Dat is ons leven geweest. Over en uit. Vanaf nu zijn we geschiedenis.

We waren weer een seconde verder. En nog één. We waren er nog altijd. Maar de paniek bleef. De hartslag en de ademhaling bleven oncontroleerbaar. Ik moest me voor dood houden!

Mensen rondom ons begonnen te kermen. Te wenen. Te roepen om hulp. Het klagen van een vrouw vlakbij ging door merg en been. Plots voelde ik de arm van Christine op mijn rug. Het was een geweldige troost. Ze had niks. Maar het was ook gevaarlijk.

Don’t move! Als ze je zien bewegen, gaan ze schieten!’

Verhalen uit de Bataclan stonden me helder voor de geest. Daar stompten ze met de lopen van hun geweren in de lijven van mensen die zich voor dood hielden. Als ze toch nog bewogen, maakten ze die mensen gewoon af. Dat gingen ze hier ook doen, daar was ik zeker van. We konden ons op geen slechtere plaats bevinden dan hier. Midden in de actiezone. Midden in de gang. Als ze hier schoten, hadden we prijs. Waren we zelfs bij de eersten die prijs hadden.

Maar ze schoten niet. Nog niet. Weer een seconde verder. Zonder bom. Nog één. Zonder schoten. Nog één. De paniek verdween uit de hal.

De paniek maakte plaats voor geschreeuw. Hulpgeroep van mensen die pijn leden. Hulpkreten in de leegte. Beangstigende kreten. Het gehuil van de vrouw in onze buurt was afgrijselijk. In de verte riep een kind op zijn moeder.

Neen. Ze kwamen niet. Er kwam geen hulp. Maar voorlopig ook geen kalasjnikovs.

Mijn hartslag bleef jagen. Uit angst voor wat nog komen moest. Voor het definitieve einde, want dat kwam er nu aan, daar was ik honderd procent zeker van. Vaak wachtten de daders enkele minuten alvorens ze opnieuw toesloegen. Soms zelfs tot de hulpverleners ter plaatse waren.

Daarom moesten we nu blijven liggen. Niet bewegen. Maar uit welke hoek zouden ze komen? Van achter ons? Van bij de bom? Of langs voren? Hadden ze zich over de hele hal verspreid? Dan zat iedereen hier in de val. We spitsten onze oren. Uit welke hoek hoorden we geluid? Waar zaten de mannen die ons gingen afslachten? Ik hoopte dat ze het kort en goed zouden doen. Dat we niet eindeloos zouden moeten afzien, zoals sommige mensen rondom ons die ik hoorde huilen van de pijn. Nog nooit was ik zo bang geweest.

Langzaam verdunde de dikke mist een beetje. Buiten het gejammer en het hulpgeroep bleef het ijzig stil in de hal. Het omroepsysteem werkte nog twee keer: ‘De passagiers voor vlucht…’ Absurd. Kon iemand dat ding afzetten en ons hier komen helpen, alsjeblieft?! Waar bleef die hulp trouwens? Waar waren al die para’s en politiemensen? Ze waren hier toch vlak in de buurt? Enkele tientallen meters van hier! Waarom kwamen ze dan niet?

Neen. Ze kwamen niet. Er kwam geen hulp. Maar voorlopig ook geen kalasjnikovs. Ook aan rij 3 hoorde ik nu mensen jammeren en schreeuwen. Dat was uit de richting waar de tweede knal vandaan was gekomen. Daar moest de tweede bom ergens ontploft zijn. Aan de kop van rij 4, of van rij 3. Zo vermoedde ik. In ieder geval dicht bij ons. De mensen aan rij 3 schreeuwden in paniek om hulp. In het Engels. Waar bleven de para’s? De para’s, godverdomme!

Maar het bleef stil. We werden aan ons lot overgelaten. Wat nu? Moesten we hier als lammetjes onze dood afwachten? Of toch nog opstaan en wegvluchten? Maar waar naartoe? We riskeerden recht in de armen van schutters te lopen. Of in een derde bom, een vierde, een vijfde!

Ik probeerde niet naar het gejammer van de gekwetsten te luisteren of ik werd gek. Wat moesten we doen? Blijven liggen of opstaan? Wat zou er nog gebeuren? Het feit dat de para’s en de politie niet kwamen, betekende volgens mij dat er nog dingen gingen gebeuren. Dus bleven we liggen. Minutenlang. Zeker twee minuten was er niets meer gebeurd. Een eeuwigheid in deze omstandigheden.

22 maart door een ooggetuige: 'Schoten. Kalasjnikovs. Dit wordt Bataclan 2.0. En wij zijn erbij.'
© Borgerhoff & Lamberigts

Maar plots hoorden we wel iets achter ons. In het puin, aan de kop van rij 5. Voetstappen. Er slopen mannen door het puin. Drie of vier, schatte ik. Ze spraken fluisterend. Gedempt. Ik verstond ze niet. Dat waren ze, dacht ik. Dat moesten ze zijn, hier kwamen ze. Nu was het afgelopen. Als we nu één kick gaven, waren we eraan. We lagen midden in hun schootsveld. Ons konden ze echt niet missen. Plots kon ik me wel voor dood houden. ‘Don’t move! Lig stil!’

De voetstappen kwamen niet onze kant op. De voetstappen slopen verder door het puin naar de kop van rij 4 en 3. In de richting van de uitgang. Ze verdwenen. Later zou Christine me vertellen dat deze stemmen Frans spraken. Vermoedelijk waren het militairen of veiligheidspersoneel. We weten het nog steeds niet.

Het werd opnieuw stil. Er gebeurde voorlopig niets meer. Maar wat betekende dit? Was er dan nog hoop? Maakten we nog kans? Zouden we hier toch nog levend uit geraken? Wij bleven liggen. De anderen rondom ons bleven ook liggen. Niemand haalde het in zijn hoofd om nu recht te staan en weg te lopen. Daarvoor was de dreiging nog veel te groot. Te tastbaar. We voelden ons allemaal vogels voor de kat.

De mist verdunde verder. Het gejammer bleef. Wanneer kwam er nu eindelijk hulp? Of kwam er eerst nog een bom? Vlak bij ons?

Toen hoorden we een enorme knal van Mark De Wit is verschenen bij Borgerhoff & Lamberigts en kost €12,50.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content