10 invloedrijkste politici sinds WOII

Wilfried Martens als premier van zijn tweede regering. © BELGAIMAGE
Walter Pauli

Wilfried Martens is de belangrijkste Belgische politicus sinds de Tweede Wereldoorlog, voor Jean-Luc Dehaene en Paul-Henri Spaak. Dat blijkt uit een uitgebreide enquête van Knack bij meer dan honderd prominenten uit alle geledingen van de samenleving.

We legden de resultaten voor aan Hugo De Ridder (82), politiek schrijver en éminence grise van de Wetstraat. Hij kent de meeste politici in deze rangschikking persoonlijk. Hij interviewde velen van hen, schreef voor sommigen politieke toespraken en ontving enkelen onder hen zelfs voor lange wandelgesprekken in zijn eigen bos – annex schrijvershok – in Halle-Zoersel. Het resultaat daarvan is te lezen in journalistieke klassiekers als De Keien van de Wetstraat of Sire, geef me honderd dagen.

1. Wilfried Martens

In zijn Memoires hangt Wilfried Martens van zichzelf het beeld op van een politicus die eigenlijk amper ambitie had, maar telkens opnieuw het geluk had dat anderen hem ‘vroegen’. Dat was ook zijn eerste kwaliteit: hij was voortdurend de juiste man op de juiste plaats. Dat maakte hem in de jaren zestig tot CVP-Jongerenvoorzitter, toen alle macht naar de jeugd ging, tot partijvoorzitter van de CVP toen die partij met Leo Tindemans een machtig uithangbord had, en tot eerste minister van het land nadat Tindemans was opgestapt. Na het mislukte premierschap van Mark Eyskens werd hij opnieuw eerste minister, dit keer voor tien jaar.

De Ridder: ‘Het land verkeerde in de vroege jaren tachtig in een erbarmelijke toestand: je had de bende van Nijvel, de aanslagen door de CCC. Toch heeft hij België samen met Jean Gol weer op het goede spoor getrokken. Hij heeft op het juiste moment de frank laten devalueren, en vervolgens die inspanning volgehouden.’

‘Martens kon zich bijzonder lang handhaven aan de top van de Belgische politiek. Dat is een grote verdienste’, vindt Hugo De Ridder. ‘Hij kon elk probleem tot zijn juridische essentie terugbrengen. Dat bleef hij eindeloos herhalen tot hij gelijk kreeg. En hij was echt een man zonder rancune. Hij incasseerde de lage stoten. Hij had geen verborgen agenda, geen zwart boekje.’

De Ridder merkt ten slotte op dat het beeld van Martens de laatste jaren dankzij zijn derde echtgenote Miet Smet ‘ontegensprekelijk vermenselijkt’ is.

2. Jean-Luc Dehaene

Jean-Luc Dehaene is niet alleen de auteur van zijn eigen succes, maar ook een van de architecten van de carrière van Wilfried Martens. Dehaene was al sinds de CVP-jongeren de compagnon de route van Martens, en werd later ook zijn vaste kabinetschef. Zijn bulldozer.

Omdat de jonge Dehaene geen verkiesbaar mandaat ambieerde (hij werd minister zonder één keer op een verkiesbare plaats te hebben willen staan), kon hij zich ‘onconventioneel’ blijven gedragen. Zo weigerde hij zijn rolkraagtrui in te ruilen voor een kostuum met das. Zijn inzichten verrieden evenwel al vroeg de echte Dehaene: iemand die sneller en gedurfder dacht en handelde dan de rest. Hugo De Ridder: ‘Als minister van Sociale Voorzorg was Dehaene de eerste die het probleem van de vergrijzing aankaartte. Toen hij daarover een grote persconferentie gaf, schreven de kranten er een obligaat stukje over en werd het immense belang van zijn boodschap onderschat. Ik vind dat nog steeds een blaam voor de Belgische pers.’

Wat er al zat aan te komen in 1988, toen Jean-Luc Dehaene de ‘Sire, Geef me Honderd Dagen’-formatie leidde, gebeurde daadwerkelijk in 1992, na Zwarte Zondag: Dehaene neemt de plaats van Martens in als premier. Hij zorgt met het Sint-Michielsakkoord voor een vierde belangrijke staatshervorming, en loodst via een stevige inlevering (het ‘Globaal Plan’) en een volgehouden begrotingsinspanning België de eurozone in. In deze enquête is Jean-Luc Dehaene de politicus die het meest stemmen kreeg van andere partijen, vooral van SP.A’ers. Ooit heeft Louis Tobback als partijvoorzitter een SP-congres voor de CVP-premier laten applaudisseren. De Ridder lacht in zijn vuistje: ‘Tobback was vooral voor Dehaene omdat hij zo visceraal tegen Martens was.’

3. Paul-Henri Spaak

Niemand die zo’n parcours heeft afgelegd als Paul-Henri Spaak: van gauchistisch antimilitarist in de jaren twintig tot secretaris-generaal van de NAVO in de jaren zestig. Spaak stamt uit de Brusselse bourgeoisie. De beroemde liberale staatsmannen Paul-Henri en Paul Jason waren zijn grootvader en zijn oom. Spaak werd socialist. Hij was een formidabel oratorisch talent, en bleef in tegenstelling tot Jos Van Eynde altijd beschaafd. Hugo De Ridder: ‘Spaak was een professorale volksmenner. Hij was meer een advocaat dan een denker. In Spaak vonden de Brusselaars een welbespraakte man met wie je naar een salon kon.’

Het echte belang van Spaak ligt evenwel niet in België, maar in het buitenland. Wat Rik Coolsaet later schreef – ‘klein land, veel buitenland’ – had Spaak al vanaf de jaren veertig begrepen. Nog tijdens de oorlog legt hij in Londen contacten voor de stichting van de Benelux. Later staat hij mee aan de wieg van de Verenigde Naties. Daar sprak hij tot de Sovjetdelegatie de historische woorden: ‘Messieurs, nous avons peur de vous.’ In één zin vatte Spaak de Koude Oorlog samen.

In de jaren vijftig en zestig werd hij een van de architecten van de eenmaking van Europa, alsook van de constructie van een Amerikaans-Europees defensiebeleid. Zijn ‘Spaak-rapport’ was de basis van de gemeenschappelijke Europese markt. Vandaar dat hij beschouwd wordt als een van de founding fathers van Europa.

4. Achiel Van Acker

Nog tijdens de Tweede Wereldoorlog onderhandelt Achiel Van Acker in het geheim over het ‘Sociaal’ Pact’. Daardoor kon hij al op 28 december 1944 de besluitwet tekenen voor de oprichting van de ziekteverzekering, de werkloosheid, de pensioenen en de kinderbijslag. Daarna werd hij de man van de zogenaamde ‘kolenslag’: het opdrijven van de productie van steenkool. Het was de redding van de industrie en dus van onze welvaart. Hij dankte er de bijnaam ‘Achiel Charbon’ aan, ‘kolenachiel’.

Van Ackers pragmatisme – ‘j’agis, puis je réfléchis’ (ik handel en vervolgens denk ik na’) – wekte ook spot op. De Ridder: ‘Voor mij staat Van Acker voor volks simplisme. “Het is zo, want het is zo”, was zijn motto. Hij was amper in staat tot een intellectuele redenering. Gelukkig was Robert Senelle zijn kabinetschef. Hij sprak ook afschuwelijk Frans. Dat was zeker slechter dan het Nederlands van Di Rupo.’

Nadien kende Van Acker nog een gezagvolle fin-de-carrière als Kamervoorzitter. De Ridder: ‘Ik interviewde hem toen in zijn woning in Brugge. Eigenlijk bestond het uit een paar eengemaakte huizen met trappen op en trappen af, achter- en opkamertjes vol interessante documenten, kunst, incunabelen. En daartussen liep een bediende met… witte handschoenen. Dat was dus Achiel Charbon.’ (lacht)

5. Gaston Eyskens

Hugo De Ridder vindt Gaston Eyskens de belangrijkste Belgische politicus sinds de Tweede Wereldoorlog: ‘Hij was architect van alle grote hervormingen van 1950 tot 1970: de koningskwestie, het Schoolpact, de onafhankelijkheid van Congo, de Eenheidswet, de staatshervorming. En dat kon hij, omdat hij een staatsman was die geen oorlogen voerde met zijn politieke vijanden. Zijn adagium was: “Mijn politieke vrienden van nu zijn misschien morgen mijn politieke vijanden, én omgekeerd.”‘

Gaston Eyskens staat bekend als een ‘vader des vaderlands’. Maar dan één die eerst Leopold III tot troonsafstand dwong, dan zorgde voor de snelle onafhankelijkheid van de kolonie, om ten slotte het einde van het unitaire Belgique à papa in te luiden. Ook daarom heet Gaston Eyskens ‘een van de belangrijkste christendemocraten ooit’. Toch waren het zowel in 1950 en 1961 als in 1972 partijgenoten die hem lieten vallen. Theo Lefèvere wilde in 1961 zelf premier worden, Wilfried Martens wilde in 1972 nog méér staatshervorming. Hugo De Ridder: ‘Eyskens nam altijd afscheid in stijl: “Nu ga ik terug naar mijn studenten.” Zijn echte liefde was de universiteit.’

De enige echte smet op zijn blazoen is wellicht de barslechte afwikkeling van de onafhankelijkheid van Congo, incluis de moord op eerste minister Patrice Lumumba. De Ridder: ‘Als het over Congo ging, was het niet de regering die de beslissingen nam, maar Union Minière.’

6. Guy Verhofstadt

Volgens Hugo De Ridder staat Guy Verhofstadt ‘verrassend hoog’: ‘Hij heeft bijna drie keer zoveel stemmen als Leo Tindemans. Maar hij staat er waarschijnlijk wel terecht.’ Verhofstadt was nog jongerenvoorzitter toen hij de ingedommelde liberale partij wakker schreeuwde. Niet veel later hadden de liberalen de socialisten al gewipt als coalitiepartner en werd Wilfried Martens premier van zijn ‘inleveringsregeringen’. Guy Verhofstadt kreeg de bijnaam ‘Baby Thatcher’, en later ‘da Joenk’. De Ridder: ‘Door mijn stukken in De Standaard kwamen de ziekenfondsen onder vuur. Verhofstadt reageerde daar meteen op met een voorstel om de ziekenfondsen als ‘overbodige uitbetalingsmechanismen’ gewoon af te schaffen. Toen hij dat voorlegde aan de kabinetsraad, heeft Jean-Luc Dehaene dadelijk het ACW ingelicht. Dat was een echte oorlogsverklaring van Verhofstadt. Vooral omdat het ACW er altijd voor had gezorgd dat zijn harde besparingen toch in brede kring aanvaard werden. Enkele dagen voor zijn overlijden zei Houthuys in een interview met mij: “Ik probeerde noodzakelijke besparingsmaatregelen voor te stellen bij mijn achterban. Maar da joenk maakte daar telkens rechtse overwinningen van.”

De aversie jegens vakbonden en ziekenfondsen die hij toen opliep, zorgde voor een radicalisering bij Verhofstadt: zijn (vier) Burgermanifesten waren hard en compromisloos, heel Vlaamsgezind ook. Gedurfd en baanbrekend, maar ook antisociaal. Hugo De Ridder: ‘Als je nu zijn eerste Burgermanifest herleest, dan kun je je afvragen hoe hij dat politiek heeft overleefd. Ik denk dat hij zelfs voor racisme aangeklaagd zou kunnen worden voor sommige zaken die hij daarin schreef.’

Intussen vormde Verhofstadt de PVV om tot een nieuwe partij, de VLD. Daarmee haalde Verhofstadt zijn gram op de CVP als hij in 1999 de eerste ‘paarse’ premier wordt sinds Achiel Van Acker. Als premier van twee ethisch progressieve regeringen met liberalen en socialisten (de eerste ook met groenen) vervelt hij tot Verhofstadt 3.0, de regeringsleider die een liberaal-sociaal beleid voorstaat, ‘De Derde Weg’. De Ridder: ‘Verhofstadt is iemand die nooit achteruit wil. Het moet vooruitgaan, weliswaar met soms indrukwekkend bochtenwerk.’

7. Leo Tindemans

Er bestaat geen groter enigma in de Belgische politiek dan Leo Tindemans. Hij werd al in 1974 een politieke vedette door oppositie te voeren tegen de regering-Leburton waarin hij zelf vicepremier was: ‘Met deze man wordt het anders.’ Zijn populariteit bleef stijgen: als ‘Mister Europe’ haalde hij bij de eerste Europese verkiezingen bijna een miljoen voorkeurstemmen. Hugo De Ridder (die zelf in de jaren zestig secretaris is geweest van Tindemans): ‘De generatie politici voor Tindemans was ingeslapen. Daar kwam niet veel meer uit. Dankzij Tindemans is het geloof in de politiek teruggekeerd. Dat is zijn grote verdienste, maar hij was geen groot politiek leider.’

Als premier overtuigde hij niet. Hij was regeringsleider bij het begin van de economische recessie, maar kreeg nooit echt een herstelbeleid op gang. Hij was ook een premier die voortdurend communautaire gesprekken voerde, maar uiteindelijk buiten de échte onderhandelingen werd gehouden. Nadat de partijvoorzitters samen het ‘Egmontpact’ hadden getekend, voerde Tindemans als premier oppositie tegen zijn eigen meerderheid. Met als dramatisch hoogtepunt zijn optreden in de Kamer: ‘Voor mij is de grondwet geen vodje papier. Ik ga van deze tribune weg, ik ga naar de koning en ik bied het ontslag van de regering aan.’ Meteen had hij zich voor altijd onaanvaardbaar gemaakt als regeringsleider. Hugo De Ridder: ‘Dat miljoen voorkeurstemmen was geen geschenk, zoals ook later Yves Leterme zou ondervinden. Het eclatante verkiezingsresultaat leverde hem meer vijanden dan vrienden op, ook binnen zijn eigen partij.’

8. Karel Van Miert

‘Karel De Grote’, zo kopte Knack op zijn cover toen Karel Van Miert in 1984 de grote winnaar werd van de Europese verkiezingen. Voor de eerste en voorlopig laatste keer in haar bestaan was de SP de grootste partij van Vlaanderen. Van Miert is de eerste ‘niet-premier’ op de lijst. Hij is zelfs nooit minister geweest, enkel partijvoorzitter.

‘Hij heeft de sociaaldemocratie in België geïntroduceerd’, zegt De Ridder. ‘Het Waalse socialisme, het travaillisme was voor hem geen optie.’ Het was niet alleen de sociaaleconomische oppositie tegen de inleveringen van Martens die Van Miert populair maakte, maar ook zijn verzet in de rakettenkwestie. In die zin is hij opvolger en tegenpool van die andere socialist, Paul-Henri Spaak. Net als Spaak heeft Van Miert een groot internationaal curriculum, maar terwijl Spaak de Koude Oorlog mee organiseerde, wenste Van Miert die achter zich te laten.

Van Miert werd partijvoorzitter toen de Franstalige socialisten de BSP/PSB opbliezen en de Vlamingen aan de deur zetten. De Ridder: ‘De titel boven mijn eerste interview met hem was: “Mijn socialisme is het socialisme van het Noorden”. De Zweedse premier Olaf Palme was zijn voorbeeld.’ En al voor de scheuring tussen Franstalige en Vlaamse socialisten had Van Miert als een van de Brusselse ‘Rode Leeuwen’ een Vlaamse reflex: ‘Ook omdat Cools nooit wilde toegeven aan de Vlamingen. Dat pikte hij niet.’

9. André Cools

André Cools is de meest merkwaardige figuur in deze top tien. Dat zijn naam nog altijd zo bekend is, komt vooral doordat hij in 1991 is vermoord. Uiteindelijk leidde dat tot de schandalencrisis van de jaren negentig bij de socialisten, en tot de zelfmoord van Alain Van der Biest, ooit de poulain van Cools, maar volgens het gerecht de opdrachtgever van de moord.

In de tijd van André Cools werd de club van partijvoorzitters voor het eerst ‘de junta’ genoemd: ze had geen ‘wettelijke’ functie, maar regeerde feitelijk over het land. Niet de regeringen, laat staan de parlementen, maar de partijen waren de baas. Die rol zat Cools als gegoten. ‘Hij was nochtans ook een goede vicepremier’, oordeelt De Ridder. ‘Gaston Eyskens heeft hem wat getemd, want hij behoorde tot de opstandelingen binnen de Waalse socialisten.’

André Cools was een machtspoliticus pur sang. Hij schreeuwde en dreigde, werkte hard en leidde tegelijk een uitbundig leven. En dat in bijzonder penibele omstandigheden, want zijn politieke carrière valt samen met de industriële neergang van Wallonië, en dus de wanhopige zoektocht naar een reconversie. Cools zocht dat in een netwerk van parastatalen en semi-staatsdiensten die gebruik maakten van het geld en de technieken van de privésector. Dat is door het gebrek aan democratische controle vlug ontspoord en heeft zeker in Vlaanderen de PS een affairistisch imago gegeven dat tot vandaag aan die partij kleeft.

10. Bart De Wever

Bart De Wever heeft nog meer dan een half politiek leven voor zich, maar sinds zijn doorbraak is het politieke discours in Vlaanderen fundamenteel veranderd. Er is een nieuwe breuklijn tussen de ’traditionele’ partijen en de N-VA, en alle andere breuklijnen – communautair, sociaal-economisch, en zelfs cultureel – zijn daarop geënt.

‘Maar wat heeft hij politiek al bewezen?’ vraagt De Ridder zich af. ‘Hij is burgemeester van Antwerpen. Ik volg hem een beetje en ik hoor dat hij dat beter doet dan velen hadden verwacht. Hij heeft goede mensen rond zich. Hij is er zelfs in geslaagd om de directeur van de Nationale Bank van Antwerpen naar zijn kabinet te halen.’

De Wever is eerst en vooral de architect van de opstanding van de N-VA, een partij die ooit gezien werd als een nauwelijks levensvatbare nageboorte van de Volksunie. Hugo De Ridder: ‘Voor Bart De Wever was de N-VA op sterven na dood. De Wever is een minder benepen nationalist dan Geert Bourgeois. De CD&V was een partij in neergang, en ineens kregen hun traditionele kiezers met Bart De Wever een aanvaardbaar alternatief. Tijdens de onderwijshervorming toonde Bart De Wever bijvoorbeeld dat hij de taal van de CD&V-basis beter spreekt dan veel CD&V-kopstukken.’

Of er een premier in Bart De Wever schuilt? De Ridder: ‘Hij is de boeman in Wallonië, maar Yves Leterme was dat ook en ook die is premier geworden. Het hangt af van zijn politieke behendigheid na de verkiezingen. Hij zei mij ooit: “Ik kan geen premier worden. Het premierschap wordt steeds meer een Europese functie. Als ik daar geen vrienden heb, dan heb ik ook geen bondgenoten.”‘

Dit artikel verscheen in Knack op 2 april 2014

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content