Armenie, een moeizame start

Zeven uur ’s ochtends. Wachtend aan het bezinestation in het grensdorp Agarak, doen we de eerste en enige minibus richting Yerevan stoppen. Een chagrijnige chauffeur snauwt ons iets toe waar we niets van begrijpen, en rijdt door.

Een uur later vertrekt op het dorpsplein een oude bus, waarop we wel welkom zijn, maar die helaas maar tot Meghri rijdt, acht kilometer verder. Eenmaal daar, proberen we vergeefs te liften. De ijzige koude doet ons al snel opgeven. Er is geen cafe open om even op te warmen. Het enige hotel heeft enkel onverwarmde kamers, met bevroren waterleidingen, knetterende stopcontacten en geen slot op de deur. Om een of andere reden ligt er een hoop sneeuw in de WC.

Nog maar half negen, en we zitten al vast in een geisoleerde uithoek van Armenie. We voelen ons miserabel. Een taxichauffeur wil ons voor 60 dollar naar Kapan brengen, een rit van 65 kilometer. “Er zijn geen bussen meer vandaag”, beweert hij. Maar, zoals deze reis al eerder bewees, taxichauffeurs zijn niet te vertrouwen.

En zie, als een geschenk uit de hemel staat er plots een blauwe Ford Transit op het plein, met een bordje “Kapan” voor het raam. De chauffeur warmt zich in de kruidenierswinkel van Alina, een kille ruwbouw met hier en daar wat tegels of vezelplaten tegen de muren. Alina geeft ons koffie en koekjes terwijl we wachten.

Het is al elf uur wanneer de minibus, vooral gevuld met keurige dames in weelderige bontkragen, vertrekt. Eindelijk.

Te vroeg gejuicht. Amper 20 kilometer ver valt de bus stil. De chauffeur laat zich achterwaarts van de helling bollen, -help, terug richting Meghri!-, maar de motor weigert elke medewerking.

Motorkap open. Er wordt gesleuteld. “Dit is onze realiteit”, zucht studente Anahit, die vloeiend Duits spreekt. “Het is door de slechte benzine.”
“We zijn dan wel onafhankelijk, maar zeer arm. Twee landsgrenzen zijn gesloten. Eigenlijk zijn we nog altijd in oorlog…”

De inzittenden verliezen hun humeur niet. Iedereen heeft hier leren leven met autopech. De nette dames maken er grapjes over, tot ze er de slappe lach van krijgen. Een dame met een rij gouden tanden in de mond, rammelt het gedicht “Lorelei” van Heine af, het enige Duits dat ze van haar schooljaren heeft onthouden.

“Luft ist kühl, und es dunkelt,
Und ruhig fließt der Rhein;
Der Gipfel des Berges funkelt
Im Abensonnenschein.”

Ik hoop dat we voor de avondzonneschijn in Kapan geraken.

De motor draait weer, maar de chauffeur staakt de rit naar Kapan en keert terug naar Meghri. Wij en twee jonge kerels, Gor en Edmund, blijven langs de baan wachten. Er is een taxi op komt die ons de rest van het traject zal voeren.

Liften is geen optie. Hier is geen verkeer, en de enkele wagen die passeert zit al overvol. Vrachtwagens naar Iran kunnen we op een hand tellen, en in de omgekeerde richting zien we er niet een. De grens met Iran mag dan wel open zijn, veel draagt het niet bij tot de Armeense economie.

On 14.30 uur arriveren we in Kapan. Meer dan zeven uur onderweg voor 70 kilometer.

Het openbaar vervoer in Armenie is een ramp, zelfs tussen de grotere steden en langs de hoofdbanen. Er zijn niet alleen weinig bussen, ze rijden ook meestal slechts tijdens een beperkt deel van de dag. Bovendien is het een heel gedoe om de vertrekuren te achterhalen. Als die er al zijn. Vaak vertrekken de marshrutka’s, zoals minibussen hier worden genoemd, zodra alle zitplaatsen bezet zijn. En dat kan lang duren. Van waar toch die Armeense immobiliteit?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content