Armeense blues

Op weg naar het park in Gyumri, loop ik zowaar een rocker tegen het lijf. Terwijl Armeense mannen er doorgaans onopvallend en uniform bij lopen, draagt deze jongen een leren broek, een pet, een snor en veel kettingen rond de nek. Ik wil hem aanspreken om een portret van hem te maken, maar hij is me voor.

“Do you know who I am, man?”, vraagt hij met een overdreven Amerikaans accent. “Ik ben Greggy, de beste bluesmuzikant van Europa. Kijk eens rond. Alles hier is blues. Voel je het niet?”

“Mijn drummer en bassist zitten in New York city. In de gevangenis. Coke, you know. Onze band heet Notre Dame. Because I am the son of my father. And my father is Jesus.”

Greggy toont me de juwelen rond zijn hals, met kruistekens en medaillons met afbeeldingen van Jezus.

“Kom vanavond naar restaurant Oazis. Ik speel er live voor de gasten. Nice to meet you man!”
Greggy mept me op de schouder en verdwijnt. Als een wervelwind.

Restaurant Oazis, gelegen in het stadspark, is allesbehalve blues. Het is een soort van indoor-pretpark, een mega-evenementenhal, de nachtmerrie van elke binnenhuisarchitect. Tafels staan verspreid op terrassen en platformen, met fonteinen en watervallen er tussen. Boven de toog brullen een opgezette leeuw en een tijger elkaar toe. Overal flikkeren zenuwachtige lichtjes. Het podium vooraan is ingepalmd door een overdadig versierde kerstboom, hoewel het bijna februari is. Op een reusachtig beeldscherm speelt een concert van een coverband die bekende disconummers verkracht. Loeihard.

Greggy?

Ik neem plaats tussen een artificiele rivier en een porseleinen bulldog, ver weg van de enige twee andere bezette tafels, en bestel bier en shaslik.

Greggy stormt zelfzeker het podium op, sigaret tussen de lippen geklemd. Hij zet zich achter een vleugelpiano en speelt een korte set van populair klassiek.

“Dat was erg mooi”, zeg ik welgemeend wanneer Greggy me even later verwelkomt. “Piano is bullshit, man”, antwoordt hij. “I’m a bluesman. Watch me”.

Greggy springt het podium weer op en houdt triomfantelijk zijn witte Fender-gitaar omhoog. Na enkele vettige bluesriffs, roept de patron hem toe ermee op te houden. De gasten houden niet van blues. De discobar neemt weer over.

Greggy zet zich tegenover me aan tafel. Hij heeft zijn gitaar bij, waarop een sticker van Che Guevara plakt. “He was an angry man, just like me. I’m his brother”.

Greggy rolt een sigaret. “Eric Clapton is bullshit, man. Bull-shit. He killed Stevie Ray Vaughan. Saboteerde de helicopter. Vaughan was de beste, en dat kon Clapton niet verkroppen. Clapton is a human being.”

“Wij toch allemaal?”, kom ik tussen.

“Ik niet man!”, zegt Greggy vurig. “I am the son of my God!”

“I love you man”, zegt Greggy me na zijn tweede intermezzo op de piano. “But I’m not a homosexual. I am a real man.” Hij geeft me een kus op mijn wang, een mep op mijn schouder, en we nemen afscheid.

De beste bluesgitarist van Europa speelt piano in een Armeens kitch-paleis.

Arme boze Greggy.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content