‘Het gevaar bestaat dat we straks rennen achter een zelfrijdende auto zonder passagiers’

Robbert Dijkgraaf: 'De wetenschap heeft zowel ivoren torens als maatschappelijk debat nodig. De twee hoeven elkaar ook niet uit te sluiten.' © Belga Image/Merlijn Doomernik
Jeroen de Preter

Behalve briljant natuurwetenschapper is Robbert Dijkgraaf directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton, een academische vrijhaven waar Albert Einstein ooit onderzoek heeft verricht. Een gesprek over het belang van ethiek, de gevaren van artificiële intelligentie en de waarde van waarheid in tijden van alternative facts.

Hebben de humane wetenschappen nog een toekomst in een wereld die, vandaag meer dan ooit en in de toekomst allicht nog veel meer, herschapen wordt door technologie?

Deze en andere kwesties worden volgende week aangesneden door Robbert Dijkgraaf, eregast op Humanities 20.0, een studiedag waarmee de Universiteit Gent de tweehonderdste verjaardag van haar faculteit Letteren en Wijsbegeerte viert.

Of er op de studiedag echt gevierd zal worden, is evenwel te betwijfelen. De humane wetenschappen hebben betere tijden gekend. In Uit de ivoren toren, een boek van hoogleraar sociale geschiedenis Gita Deneckere dat naar aanleiding van deze verjaardag verschijnt, wordt aangestipt dat disciplines als filosofie, letterkunde en geschiedenis aanvankelijk een centrale plaats hadden in elke academische opleiding. De universiteit moest in de eerste plaats een ‘vrijplaats’ zijn, de plek waar ‘betere mensen en wakkere burgers’ worden gevormd.

Volgens Deneckere staat dat ideaal meer dan ooit onder druk. Markt- en rendementsdenken hebben ervoor gezorgd dat fundamenteel onderzoek meer en meer moet wijken voor toegepast, ‘nuttig’ onderzoek. Vooral de humane wetenschappen dreigen dan het kind van de rekening te worden.

Deneckere is niet de enige die deze analyse maakt. In het geval van Robbert Dijkgraaf komt die behalve uit bijzonder prestigieuze zelfs uit zeer onverdachte hoek. Dijkgraaf is een van de meest briljante natuurwetenschappers van deze tijd. Hij is directeur van het Institute for Advanced Study in Princeton, waar de Einsteins van vandaag hun tijd vullen met onderzoek waarvoor op andere plekken de tijd en ruimte dikwijls ontbreekt.

‘De biodiversiteit van de wetenschap komt in gevaar’, stelt Dijkgraaf aan de telefoon. ‘Die biodiversiteit wordt onder meer bedreigd door de sturing vanuit overheden en het bedrijfsleven. Dat instanties buiten de wetenschap een boodschap sturen aan de wetenschap is op zich niet zo’n groot probleem. Het probleem is eerder dat die boodschappen allemaal min of meer dezelfde zijn. Wie een oplossing zoekt voor kanker, de klimaatverandering bestudeert of een kwantumcomputer wil bouwen, hoeft zich weinig zorgen te maken. Het probleem doet zich eerder voor bij de humane wetenschappen, en dan in het bijzonder bij de disciplines in de marge. Zij zijn hier de spreekwoordelijke kanaries in de mijn, die ons op een dreigend zuurstofgebrek wijzen.’

De digitale revolutie mag en kan je niet aan de ingenieurs overlaten. Er moeten morele vragen beantwoord worden.

Dijkgraaf noemt ook nog een tweede bedreiging. ‘In de meeste Europese universiteiten moet je als eerstejaars al een gespecialiseerde studierichting kiezen. Als gevolg van die steeds vroegere specialisatie schieten funderende vakken als geschiedenis, filosofie, ethiek of godsgeleerdheid erbij in. Ooit was filosofie het centrale vak op de universiteit. Vandaag wordt filosofie niet langer als een algemene oriëntatie maar als een gespecialiseerde beroepsopleiding gezien.’

Je zou kunnen zeggen dat het een logische evolutie is. Ooit veranderden filosofische ideeën het aanschijn van de wereld. Vandaag doen de computerwetenschappen en de wiskunde dat.

Robbert Dijkgraaf: Het is zonder meer juist dat data, kwantificatie en statistische analyse vandaag de richting bepalen. Dat zal in de toekomst niet anders zijn. Maar dat betekent niet dat de rol van de humane wetenschappen is uitgespeeld. Integendeel. De digitale revolutie mag en kun je niet aan de ingenieurs overlaten. Ik denk dat die revolutie de sociale en humane wetenschappen net opnieuw het veld zal binnentrekken. Denk aan big data-analyse, en wat dat voor onze privacy betekent. Computerwetenschappers denken vaak heel naïef over informatie en communicatie, en staan er bijvoorbeeld niet bij stil hoe mensen sociale media gebruiken. In tijden van fake news en alternative facts hebben we misschien wel meer dan ooit experts in propaganda nodig: mensen die ons kunnen vertellen welke lessen we op dit domein uit het verleden kunnen trekken. Zelfs in domeinen als artificiële intelligentie en machine learning (onderzoek naar hoe computers zelf kunnen leren, nvdr) is er nog altijd een rol weggelegd voor de menswetenschappen. In The Wall Street Journal las ik een mooie serie over beroepen van de toekomst. Een van die beroepen was dat van robotpsycholoog. Een van de cruciale vragen zal immers zijn hoe stabiel de systemen zijn die deze machines ontwikkelen. Wat als ze fouten maken? Omdat ze die fouten niet zelf kunnen analyseren, moeten we de stabiliteit van een computersysteem mogelijk op dezelfde manier gaan analyseren als de stabiliteit van de mens.

Als het over artificiële intelligentie (AI) gaat, bestaan er grosso modo twee scholen. Volgens de ene school zal AI fundamentele problemen oplossen die de mens niet opgelost krijgt. Daartegenover staat de school van Elon Musk, die ons waarschuwt met apocalyptische beelden van ‘robots die mensen afmaken op straat’.

Dijkgraaf: Het is een feit dat technologie altijd ten goede en ten kwade kan worden gebruikt. Ik zit hier in het kantoor waar Robert Oppenheimer (Amerikaans natuurkundige die weleens ‘de vader van de atoombom’ wordt genoemd, nvdr) twintig jaar heeft gewerkt. Ik ben er me dus heel goed van bewust dat een prachtig onderwerp als het mijne – de deeltjesfysica – heel wat kwaad kan aanrichten. Daarnaast moeten we ons ook realiseren dat het bijna onmogelijk is om technologische ontwikkelingen te stoppen. Als Europa genetische modificaties verbiedt, gebeurt het gewoon elders. Daarom is het belangrijk dat we liefst vandaag al het gesprek beginnen met de wetenschappers die de techniek ontwikkelen, en ze bewust maken van de dilemma’s waar ook hun voorgangers ooit voor hebben gestaan. Dat bewustzijn wil binnen de exacte wetenschap weleens ontbreken. We hebben de morele vragen nauwelijks gesteld toen voor het eerst genetische manipulatie mogelijk werd, of toen de eerste atoomwapens werden ontworpen. En jammer genoeg hebben we nauwelijks uit die fouten geleerd. De vroege specialisatie in de opleidingen is daar mee debet aan. Als computeringenieurs in hun opleiding ook over dit soort morele kwesties zouden leren, dan zou hun naïeve optimisme mogelijk wat getemperd worden.

Trump zou wel eens een wake-upcall kunnen zijn voor ons wetenschappers. Dit is niet het moment om in onze schulp te kruipen.

Er is met andere woorden geen reden tot optimisme?

Dijkgraaf: Op dit ogenblik maak ik me minder zorgen over de impact dan over de snelheid waarmee nieuwe technologie wordt ontwikkeld. Ik denk dat zelfs de wetenschappers het tempo van de ontwikkelingen soms niet meer kunnen bijhouden, laat staan dat ze een idee hebben over de morele of ethische impact. Binnen het domein van de artificiële intelligentie zitten we op het punt dat computers zelf computers ontwerpen, en zelf wetenschap gaan bedrijven. Als de wetenschappers vandaag niet zelf actief een rol gaan spelen in het debat, bestaat het gevaar dat ons niets anders rest dan rennen achter een soort zelfrijdende auto zonder passagiers.

Kan uw instituut daar een rol in spelen?

Dijkgraaf: Het kan helpen dat mijn instituut zo veel grote geesten samenbrengt. In de jaren vijftig zaten hier, behalve Oppenheimer, ook Albert Einstein en John von Neumann. Einstein en Von Neumann mag je zonder aarzeling bij de belangrijkste natuurkundigen van de vorige eeuw rekenen. Maar de wetten van de natuurkunde waren wel zowat het enige waarover ze het eens waren. Einstein was in zekere zin de vader van de vredesbeweging, terwijl Von Neumann misschien wel het koudste brein achter de Koude Oorlog was. Dat die twee hier werden samengebracht, was niet zonder belang.

Het Institute for Advanced Study staat bekend als oase van het vrije denken. Is de oase nog altijd gevrijwaard van publicatiedruk en efficiëntiedenken?

Dijkgraaf: Dit instituut is trouw gebleven aan zijn principes, ja. Door een hele strenge selectie proberen we de allerbeste mensen aan te trekken. Zodra ze geselecteerd zijn, schenken we hen de totale vrijheid en het totale vertrouwen. Wij tellen hier geen publicaties of citaten. Ed Witten, een van onze hoogleraren natuurkunde, staat helemaal vooraan in de H-index die het aantal citaten in academische publicaties meet. Maar volgens mij weet Witten niet eens wat de H-index is. Omdat de terreur van dat soort metingen hier niet geldt, kunnen wij grotere risico’s nemen. Veel van het academische efficiëntiedenken komt voort uit de wens om risico te vermijden. Men wil niet aan een project beginnen omdat men niet de garantie heeft dat er een resultaat uit zal komen. De buitenwetenschappelijke krachten duwen ons in de richting van het prettig onderzoek in het midden. Het is onderzoek dat meestal verder loopt op het pad dat al voor een gedeelte uitgesleten is, en op redelijk korte termijn – dat wil zeggen drie tot vijf jaar – resultaten oplevert.

Alle universiteiten zouden wat meer Princeton moeten zijn?

Dijkgraaf: Het zou mooi zijn mochten minstens een paar universiteiten tegen de huidige stroom inzwemmen. Alle universiteiten naar dit voorbeeld kneden, lijkt me dan weer niet wenselijk. Niet alle wetenschappers zijn bij zo’n vrije positie gebaat. Een hoogleraar in Princeton leidt wat ik noem een leven zonder excuses, en dat moet je kunnen verdragen. Het is zoals Oppenheimer ergens zegt: ‘Een leven zonder afleiding is voor veel mensen de hel.’

U verzorgde onlangs de openingslezing van de Universiteit Amsterdam. Daarin riep u de academici op om niet bang te zijn om in de ivoren toren te blijven zitten.

Dijkgraaf: Mijn eigen instituut wordt weleens omschreven als het penthouse van de ivoren toren. (lacht) Dat klinkt wat hooghartig, maar er is wel lef nodig om zo’n toren te bouwen. Voor mijn lezing in Amsterdam heb ik me laten inspireren door Erwin Panofsky, een groot kunsthistoricus die hier aan het eind van de jaren veertig doceerde en een soort lofzang op de ivoren toren heeft geschreven. Zijn punt was dat je in de architectuur van de academische wereld ook ivoren torens nodig hebt. Torens zijn immers uitermate geschikt om te doen wat wetenschap per definitie moet doen: verder vooruit en verder terugblikken dan de anderen doen.

'Het gevaar bestaat dat we straks rennen achter een zelfrijdende auto zonder passagiers'
© Hollandse Hoogte / Bob Bronshoff

Buiten die toren lopen nogal wat lieden rond die geen hoge dunk hebben van wat er in die toren gebeurt. En zeker sinds Trump weten we dat behalve de humane wetenschappen ook de exacte wetenschappen niet langer veilig zijn. Zijn mening over de klimaatverandering mag dan wel niet evenwaardig zijn aan die van experts, de impact ervan is minstens zo belangrijk.

Dijkgraaf: Dat is natuurlijk erg verontrustend. Lange tijd hebben we gedacht dat feiten voor zichzelf spreken en altijd het laatste woord hebben. Vandaag blijkt dat een naïeve gedachte. Kennis moet vandaag een gevecht aangaan in een publieke arena die, onder meer door sociale media en veranderde wetten van communicatie, heel sterk gewijzigd is. Mensen vormen hun mening op basis van headlines, tweets en oneliners. Alles wat er vandaag gebeurt op het vlak van communicatie werkt tegen de wetenschap in. Voor de wetenschap is dat een groot probleem, ook al omdat ze tegelijk haar directe contact met de politiek aan het verliezen is. In de jaren zestig zaten Amerikaanse presidenten aan tafel met de topwetenschappers om zich te laten informeren. Trump is natuurlijk een extreem voorbeeld van het omgekeerde. Hij heeft een soort kaalslag doorgevoerd bij alle wetenschappelijke adviesfuncties. Het officiële Office of Science and Technology Policy staat ongeveer leeg. Zo’n vaart loop het gelukkig niet overal, maar we moeten ons de vraag wel stellen: wat zijn vandaag de plekken waar nog wel naar wetenschappers wordt geluisterd?

Acht u het mogelijk dat onze beschaving afstevent op een variant van de ‘donkere middeleeuwen’?

Dijkgraaf: Het is belangrijk om je te realiseren dat wetenschappelijke vooruitgang geen vanzelfsprekendheid is, en dat we in het verleden ook periodes gekend hebben van stilstand of zelfs achteruitgang. Maar het risico is denk ik wel kleiner geworden. Ook de wetenschap is geglobaliseerd. Dat maakt de terugkeer naar een primitieve tijd waarin wetenschappelijke informatie niet meer toegankelijk is, minder waarschijnlijk.

Uiteindelijk is wetenschappelijk onderzoek vandaag een beetje als een peloton in de Tour de France, waar nu en dan iemand op kop rijdt. De afgelopen vijftig jaar hebben de Verenigde Staten duidelijk op kop gereden, maar het zou heel goed kunnen dat de komende decennia een land als China die koppositie overneemt. Dat is dan jammer voor de Verenigde Staten, maar voor de wetenschap telt uiteindelijk alleen maar hoe hard het peloton gaat. Op dat vlak ben ik niet zo pessimistisch, zelfs niet als het gaat over een thema als klimaatverandering. De houding van de Amerikaanse regering heeft andere landen en zelfs staten in Amerika gestimuleerd om de andere weg op te gaan. Mijn optimistische natuur zegt dat Trump wel eens een wake-upcall zou kunnen zijn. Ook voor ons, de wetenschappers. De situatie in Amerika doet ons misschien wel beseffen dat dit niet het moment is om in onze schulp te kruipen, en dat we actief moeten proberen om het debat te beïnvloeden. Dit is nu eenmaal het moderne strijdtoneel. Mijn indruk is dat de wetenschap nog een zekere naïviteit moet afleggen en zich te weinig realiseert dat het een gevecht is dat ze moet aangaan.

Misschien moet de wetenschapper de technieken van de populisten overnemen, en zich meer als (f)activisten gaan gedragen?

Dijkgraaf: Absoluut. Voor wetenschappers zijn hun ideeën en onderzoeksresultaten als kinderen. Nog veel te vaak denken we dat ze op eigen benen kunnen staan, zonder onze bescherming. Die gedachte is naïef, dus moeten we onze kinderen actiever gaan beschermen. Kennis over hoe je debatten vandaag moet voeren, kan ons daarbij helpen. Want over de kern van de zaak ben ik echt wel optimistisch. In de samenleving is nog altijd behoefte aan feiten en expertise. Er zijn niet veel mensen die bij een medische klacht zullen zeggen: ik ga mezelf wel opereren. Uiteindelijk denk ik dat mensen wel te overtuigen zijn van het belang van wetenschap. Meer nog: het is zelfs onze plicht om dat te doen. Wetenschappers worden hoofdzakelijk publiek gefinancierd. Ze hebben het voorrecht om namens de maatschappij onderzoek te mogen doen. Daarbij hoort de plicht om die kennis te delen, en het publiek te betrekken bij discussies die hen direct aanbelangen. Wil men de privacy opgeven? Wil men aangestuurd worden door machines? Wil men in een wereld leven waarin technologie ons in de greep heeft?

In de samenleving is nog altijd behoefte aan feiten en expertise. Er zijn niet veel mensen die bij een medische klacht zullen zeggen: ik ga mezelf wel opereren.

In uw betoog zit op het eerste gezicht iets contradictorisch. U pleit voor ivoren torens én voor wetenschap die vol in de samenleving staat.

Dijkgraaf: Ik pleit ervoor om de architectuur van de wetenschap te herbekijken. Want de wetenschap heeft zowel ivoren torens als maatschappelijk debat nodig. De twee hoeven elkaar ook niet uit te sluiten. Zo loop ik zelf geregeld van mijn torenkamertje naar beneden om op het marktplein te komen vertellen over wat ik daarboven aan prachtige vergezichten heb gezien.

Nog even over de post-truth-politics. Er is weleens gezegd dat de wetenschap dat onheil zelf over zich heeft afgeroepen. De postmodernisten hebben ons verteld dat waarheid een constructie is. Als ze al bestaat, is ze onkenbaar.

Dijkgraaf: Die stelling lijkt me te vertrekken van een overschatting van de invloed die postmodernistische denkers op het publiek hebben gehad. De invloed van de media en de moderne communicatie lijkt me toch een stuk groter. Dat het begrip ‘waarheid’ binnen de humane wetenschap, of toch minstens bij de wat exotischere varianten daarbinnen, nogal sterk ter discussie is gesteld, is natuurlijk wel juist. Je hebt postmodernisten die zeggen dat alles een constructie is. Ik denk dat zulke stellingen vertrekken van onvoldoende kennis van wat waarheid in de exacte wetenschap precies is. Exacte wetenschap is in haar essentie een zoektocht naar waarheid. Bij elke volgende stap die we zetten, komen we er dichterbij. Dat betekent niet dat die stap een nieuwe waarheid blootlegt, en de vorige stap ons wegleidde van het pad erheen, nee, die volgende stap brengt ons gewoon wat dichterbij. Een nieuwe, grote wetenschappelijke ontwikkeling maakt de vorige ontwikkeling niet ongedaan. De inzichten van Newton zijn nog altijd goed genoeg voor een raket in ons zonnestelsel, maar schieten te kort om kosmologische metingen te doen. Daar heb je Einstein voor nodig.

Het motto van uw instituut is Truth and Beauty. Op welke manier is schoonheid belangrijk binnen de exacte wetenschap?

Dijkgraaf: Ik heb de indruk dat schoonheid in de exacte wetenschap vandaag belangrijker is dan in de kunsten. In de moderne kunst wordt het begrip schoonheid nog nauwelijks gebruikt. Een schilderij is ‘interessant’ of het ‘opent perspectieven’. Opmerkelijk genoeg zal een hedendaagse wiskundige zonder enige aarzeling praten over de schoonheid van zijn vak. Misschien is schoonheid in zijn puurste vorm zelfs uitsluitend nog terug te vinden in de wetenschap. In dit verband is er een prachtige uitspraak van hoogleraar wiskunde Herman Weyl, die hier in de jaren dertig heeft gewerkt. Toen hem werd gevraagd naar zijn kijk op het dilemma schoonheid versus waarheid, antwoordde hij dat hij de twee altijd had proberen te verzoenen. ‘Maar als ik echt moest kiezen, dan koos ik voor de schoonheid.’ Ik denk dat de schoonheid, gedefinieerd als een diep esthetisch gevoel, een kompas is waarop veel grote wetenschappers varen. Waarheid is een proces, schoonheid een soort intuïtieve richtingaanwijzer.

Kan schoonheid de wetenschapper ook niet op een dwaalspoor zetten?

Dijkgraaf: Zeer zeker. Binnen de natuurkunde wordt vaak gezegd dat de wetenschapper zich als Odysseus aan de mast van het schip moet binden om niet verleid te worden door de schoonheid van een theorie. Want er zijn natuurlijk prachtige wiskundige ideeën die helemaal niets met de werkelijkheid te maken hebben. En net als in de kunst kan de kijk op wat mooi is ook in de wetenschap evolueren. In de negentiende eeuw zijn mechanische modellen ontwikkeld die door de toenmalige wetenschap prachtig werden bevonden. Ik denk dat ik de kwantummechanica een mooier kindje vind, hoe pijnlijk de bevalling ook is geweest. (lacht)

Robbert Dijkgraaf

– 1960 geboren in Ridderkerk (Nederland).

– 1989 behaalt doctoraat in de natuurkunde bij de latere Nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft (cum laude) en wordt onderzoeker aan het Institute for Advanced Study in Princeton.

– 1992 wordt hoogleraar in de mathematische fysica aan de Universiteit van Amsterdam.

– 2008 wordt directeur van het Institute for Advanced Study.

– 2017: presenteert The mind of the universe, een documentaire serie voor de VPRO over de belangrijkste ontwikkelingen in de exacte wetenschappen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content