Sie schaffen das

De lemen hut van Abugo Seme. 'Nu krijgen vluchtelingen een stuk land van 30 bij 30 meter. Mogelijk moeten we dat bijstellen naar 20 bij 20.' © ARNE GILLIS

Terwijl Zuid-Soedan kreunt onder hongersnood en een uitdijende burgeroorlog, stromen in buurland Oeganda elke dag duizenden vluchtelingen toe. Knack bezocht het Oost-Afrikaanse land dat meer dan 1,1 miljoen asielzoekers opvangt, maar weigert om zijn vooruit-strevende vluchtelingenbeleid te herzien.

Buurvrouwen troepen samen rond de lemen hut van Abugo Seme om de jongste, nog naamloze bewoonster van Bidi Bidi te verwelkomen. Eén voor één knielen ze naast het bed waarin de hele familie slaapt. Ze maken hun gelukwensen over aan de moeder, drinken het aangeboden glas water leeg en gaan over tot de orde van de dag. In een vluchtelingenkamp dat elke dag 2000 bewoners meer telt dan de vorige, is ook een boreling maar even nieuws. ‘Ik denk dat we haar Juliette zullen noemen’, zegt Seme. Van zijn vier dochters is ze de eerste die buiten de grenzen van Zuid-Soedan is geboren.

Op 15 augustus 2016 ontvluchtten Seme en zijn gezin hun huis in Yei, een stadje dicht bij de Oegandese en de Congolese grens. Yei was altijd een safe haven geweest, een van de weinige plekken die decennia van conflicten in Soedan en – sinds de onafhankelijkheid van 2011 – Zuid-Soedan relatief vredig hadden doorstaan. Tot de aanslepende machtsstrijd tussen de troepen van president Salva Kiir en de milities van diens rivaal Riek Machar vorige zomer opnieuw uitmondde in een bloedige burgeroorlog. Huizen werden geplunderd, moeders voor de ogen van hun kinderen verkracht en vermoord, jongens zonder baard in de keel in de wapens gedwongen. ‘De scholen waren dicht, voedingswaren onvindbaar. We leefden in de constante angst dat gewapende mannen ons huis zouden binnenvallen’, zegt Seme.

Naar schatting 3 miljoen Zuid-Soedanezen zijn op de vlucht. 698.000 van hen trokken sinds vorige zomer de grens met Oeganda over, een bevolkingsstroom die niemand had voorspeld. Nog altijd melden dagelijks gemiddeld 2000 mensen zich aan in het ontvangstcentrum van Palorinya in het noordelijke district Adjumani, met alles wat ze op de vlucht mee konden graaien: kleren, voedsel, geiten, een in een matras genaaid zonnepaneel, verborgen voor de gewapende milities, die ook de uitvalswegen naar Oeganda terroriseren. Na hun registratie steken velen de Nijl over naar plekken zoals Bidi Bidi: was dat in augustus nog een lege woestenij, dan is het nu de grootste ‘vluchtelingennederzetting’ ter wereld, met 270.000 bewoners. In Oeganda mogen opvangplekken geen ‘kampen’ heten. Er is immers geen afrastering, geen duidelijke scheidingslijn tussen de vluchtelingen en de lokale bevolking.

Zoals alle nieuwkomers kreeg Seme bij aankomst een stukje land toegewezen. Daarop kan hij een eigen hut bouwen en wat fruit en groenten telen om de maandelijkse voedselpakketten aan te vullen. ‘Bidi Bidi is een uitdagende plek om te leven, maar er zijn mogelijkheden. Ik werk als vrijwilliger voor een hulporganisatie. Daarvoor krijg ik soms wat geld, vis of bonen.’ Met zijn bachelordiploma in de sociale administratie hoopt hij snel echt werk te vinden. In tegenstelling tot in de meeste andere Afrikaanse landen mogen erkende vluchtelingen in Oeganda vrij rondreizen, werk zoeken en een eigen zaak opstarten. Het heet een van ’s wereld meest gastvrije landen voor vluchtelingen te zijn. Soldaten staan aan de grens om hun de weg te wijzen, niet om hen de toegang te beletten. De registratie verloopt efficiënt, de toekenningsprocedure niet al te bureaucratisch.

Volgens de Oegandese overheid zijn ze ondertussen met 1,1 miljoen. Niet min, voor een sterk onderontwikkeld land met 38 miljoen inwoners. De vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties, de UNHCR, verwacht dat er dit jaar nog 300.000 vluchtelingen bij zullen komen. Toch houdt het land principieel vast aan een opendeurenbeleid. ‘We hebben zelf bijna twintig jaar van conflict gekend’, zegt Susan Alupo van het aan de Makerere Universiteit verbonden Refugee Law Project. ‘Kenia en Tanzania hebben hun deuren voor ons geopend, Oegandezen hebben in de Verenigde Staten en in Europa asiel gekregen. We hadden het moeilijk, er vielen veel doden, maar we konden tenminste vluchten. We zijn dat niet vergeten. We weten dat iedereen plots een vluchteling kan zijn.’

Ook Oegandees vluchtelingencommissaris David Apollo Kazungu vindt dat zijn land een morele plicht heeft om vluchtelingen op te vangen, al haalt hij liever pragmatische motieven aan. ‘Het is in ons eigen belang om vluchtelingen zo veel mogelijk vrijheden en kansen te bieden. Hen na het conflict weer repatriëren werkt in de praktijk niet. In Zuid-Soedan en Congo is het al twintig jaar woelig: vluchtelingen die huiswaarts keren, staan enkele jaren later weer aan onze deur. Hervestiging is dan weer een voorrecht voor de lucky few: het Westen neemt maar een fractie van de hier erkende vluchtelingen op. We kiezen voor de beste oplossing die overblijft: ze in de lokale gemeenschap integreren.’

Kazungu ontkent niet dat de grote instroom een zware last legt op Oeganda. ‘We moeten ons aanpassen aan de omstandigheden. Vroeger kregen vluchtelingen een stuk land van 50 bij 50 meter. Nu is dat 30 bij 30, en mogelijk moeten we het bijstellen naar 20 bij 20. Maar we zullen niet stoppen met mensen opnemen. Vluchtelingen zijn meer dan cijfers, meer dan een humanitair vraagstuk. Het zijn mensen die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van ons land.’

Kazungu ziet die mensen dagelijks. Hij beheert het Oegandese vluchtelingenbeleid niet vanuit Kampala’s moderne regeringswijk, maar vanuit een registratiecentrum in een stoffige achterbuurt van de hoofdstad. Eén verdieping onder zijn kantoor schuiven elke dag asielzoekers aan. ‘Vorige week stond hier een man die jaren voor de UNHCR heeft gewerkt. Nu kwam hij zelf asiel aanvragen. We krijgen hier dokters en leraars, mensen met vaardigheden. Die moet je niet in kampen wegsteken, je moet hen de jobs laten doen waarvoor ze gekwalificeerd zijn.’

2 harken voor Kerstmis

‘Als vluchteling heb je hier bijna dezelfde rechten als de lokale bevolking. De Oegandezen beseffen dat we bijdragen aan de economische groei van het land’, bevestigt Robert Hakiza. Zelf vluchtte hij in 2008 met zijn familie van het Oost-Congolese Goma naar Kampala. Hij is een van 80.000 vluchtelingen die een leven in de hoofdstad boven een vluchtelingenkamp verkiezen, ook al zijn ze in Kampala helemaal op zichzelf aangewezen. ‘Hier krijgen we geen woning, geld of voedselpakketten. Maar wie het in de stad niet kan waarmaken, hoeft er maar om te vragen en wordt naar een vluchtelingenkamp gebracht.’ Hakiza vindt het goed dat mensen die het heft in eigen handen willen nemen, niet hoeven te vegeteren in een verafgelegen kamp. Al had ook hij het aanvankelijk lastig om te overleven in de hoofdstad. Hij richtte Young African Refugees for Integral Development (YARID) op, opdat vluchtelingen elkaar zouden helpen integreren. Ze leren elkaar Engels, lezen, schrijven en met computers werken.

‘We blijven vechten tegen het vooroordeel dat vluchtelingen niets goeds zouden kunnen doen, en door de band genomen lukt ons dat ook. Vluchtelingengemeenschappen hebben zich gespecialiseerd in bepaalde niches die de Oegandezen als de hunne erkennen. Ze kopen graag juwelen van Congolezen, want door de vele natuurlijke rijkdommen in onze bodem gaan ze ervan uit dat die wel waardevol moeten zijn. Verpakte voeding halen ze bij Somalische kruideniers, tweedehandskleding en -schoenen bij Rwandezen. Eten doen ze in Ethiopische restaurants.’

Natuurlijk is er soms wrevel, zegt Hakiza. ‘Zo komen rijkere Zuid-Soedanese vluchtelingen nu huizen huren in Kampala, maar zij hebben niet de gewoonte om te onderhandelen over de prijs. Ze leggen 150 dollar per maand neer voor huizen die maar 100 dollar kosten. Die prijs gaat nooit meer omlaag, ook niet voor de lokale bevolking. Dat is problematisch, want ook de Oegandezen lijden. Net zoals de vluchtelingen kunnen velen hun kinderen niet naar school sturen en overleven ze op één maaltijd per dag. Bij sommigen leeft de perceptie dat buitenlanders het hier aan het overnemen zijn. En je wilt natuurlijk niet achterblijven in je eigen land.’

Oeganda vangt al vele jaren vluchtelingen op. De overheid stelt land ter beschikking en zet ambtenaren, politieagenten en militairen in, maar verder wordt de vluchtelingenopvang via VN-organisaties voornamelijk door het Westen gefinancierd. ‘Tot de onverwachte vluchtelingenstroom van vorige zomer was er een luxesituatie. Door iedereen op te vissen die links of rechts nog als vluchteling geregistreerd stond, werd het vluchtelingenprobleem dubbel zo groot voorgesteld als het eigenlijk was, om meer fondsen binnen te halen’, zegt Ward Tanghe van de ngo Caritas International, die in Oeganda actief is.

Ook nu klinkt het her en der dat het echte aantal vluchtelingen gevoelig lager ligt dan de officiële cijfers. Sommige vluchtelingen melden zich meermaals aan, anderen vertrekken weer. 85 procent van de Zuid-Soedanese vluchtelingen zijn vrouwen en kinderen. De mannen keren vaak terug om te werken en hun familie in het kamp te onderhouden. Sommigen vechten mee met de milities. Niet dat een overschatting van het aantal vluchtelingen de beschikbare middelen nog zou beïnvloeden, zegt Tanghe. ‘De noden liggen momenteel vele malen hoger dan dat er fondsen kunnen worden binnengehaald.’

Toch wint Oeganda bij de vluchtelingenopvang. Dat komt door de befaamde 30 procentregel: 30 procent van alle humanitaire hulp voor vluchtelingen moet ten goede komen aan de gastgemeenschap. Alle VN-organisaties, ngo’s en donoren aanvaarden die regel. Tanghe: ‘Als wij Zuid-Soedanese vluchtelingen willen ondersteunen om landbouwactiviteiten te ontwikkelen, doen we dat ook voor de gastgemeenschap. Zo hebben we elk lokaal gezin als kerstcadeau twee harken gegeven. We bouwen momenteel ook nieuwe klaslokalen om vluchtelingen lessen Engels en informatica te geven. 30 procent van de plaatsen in de klas zal voor de lokale bevolking voorbehouden zijn.’

Vluchtelingencommissaris Kazungu noemt de 30 procentregel essentieel voor duurzame maatschappelijke integratie. ‘Je kunt moeilijk water geven aan je gasten als de lokale gemeenschap zelf geen drinkbaar water heeft. Hetzelfde geldt voor onderwijs. Door de lokale gemeenschap erbij te betrekken, erken je hen als deel van de dynamiek.’

Net dat maakt het Oegandese experiment zo bijzonder, zegt Kazungu. ‘We integreren humanitaire hulp in de bredere ontwikkelingsthematiek. Waar oude infrastructuur voorhanden is, wordt die nieuw leven ingeblazen. Maar nieuwe vluchtelingenkampen komen in onderontwikkelde gebieden die volgens de Oegandese overheid essentieel zijn voor het nationale ontwikkelingsplan. Elke investering moet een positieve impact hebben op de Oegandese ontwikkeling.’

De vraag stelt zich of dat houdbaar is, in een uitzonderlijke humanitaire noodsituatie met nijpende budgettekorten. Ontwikkelingssteun krijgt donor darling Oeganda overigens al bij hopen. Toch noemen alle internationale partners de maatregel absoluut noodzakelijk om lokaal een draagvlak te creëren en conflicten te vermijden. Ze zijn ervan overtuigd dat president Yoweri Museveni oprecht een lans wil breken voor vluchtelingenopvang, maar dat maakt Oeganda’s vluchtelingenbeleid nog geen filantropie. Het is welbegrepen eigenbelang waar ook vluchtelingen wel bij varen.

En Europa?

‘De komst van de vluchtelingen heeft ons leven danig veranderd’, zegt Chandiru Zubeda. Ze heeft een viskraampje op de markt van Market Avenue, vlakbij Bidi Bidi. ‘Met hen kwamen er jobs, wegen en waterputten.’ Er was al een ziekenhuis in Yumbe, maar het was te klein en er waren zelden de juiste medicijnen. Nu kan Zubeda terecht in het nieuwe ziekenhuis in het kamp. ‘En onze kinderen kunnen in Bidi Bidi gratis naar school, terwijl we daarvoor vroeger moesten betalen.’ Nog belangrijker vindt Zubeda dat haar winkel beter draait. De meesten van haar klanten zijn Zuid-Soedanese vluchtelingen. Sommigen kopen voor eigen consumptie, anderen in bulk om de vis door te verkopen in het kamp. En dan zijn er nog de handelaars die hier voedsel komen inslaan om het in het hongerlijdende Zuid-Soedan tegen woekerprijzen te verkopen.

Vluchtelingen en locals bestuiven elkaars economieën. De markten van Bidi Bidi bulken van de blauwe VN-logo’s. Zuid-Soedanezen verkopen de aan hen uitgedeelde zonnepaneeltjes, plastic zeilen en voedselrantsoenen. ‘We moeten wel, als we aan geld willen raken voor zout in de soep of voor medicijnen die niet gratis beschikbaar zijn’, zegt Florence Aziko. Ze vluchtte in augustus met haar vier jonge kinderen uit het zuidoostelijke stadje Torit. Ze verkoopt een deel van haar mais en bonen voor de helft van de marktprijs om andere levensmiddelen in te slaan. ‘De Oegandezen zijn vriendelijk, maar ze blijven maar onderhandelen. Ze willen alleen voor heel lage prijzen kopen.’

Het is het einde van de maand, Aziko heeft nog maar een tiental kopjes mais om haar vier jonge kinderen te voeden. Lichtelijk wanhopig wacht ze op de nieuwe voedselbedeling. ‘Ze zeggen dat we onze eigen groenten moeten telen, maar dat is op veel percelen onmogelijk. Al het materiaal dat ik kreeg, is gebroken op de rotsige ondergrond.’ De locals wisten al langer dat met de gronden van Bidi Bidi weinig aan te richten valt. Nog voor het vluchtelingenkamp er kwam, gaven ze het gebied namen als ‘abirimayan’ – honger – en ‘swinya’ – het lege gevoel na het verlies van een verliefde. ‘Ik zou terugkeren naar Zuid-Soedan als ik niet met zekerheid wist dat ik er vermoord zal worden omdat ik tot de foute stam behoor’, zegt Aziko.

Sommige internationale organisaties en media riepen het voorbije jaar dat Oeganda een van de beste landen ter wereld is om vluchteling te zijn. Toch gaat het niet op om de opvang in Oeganda op te hemelen en in één adem de situatie op de Griekse eilanden mensonterend te noemen. Dat gaat voorbij aan de omstandigheden waarin vluchtelingen moeten overleven. Ze krijgen kansen en vrijheden, maar slechts een minderheid bouwt een zelfstandig leven op. 85 procent van alle vluchtelingen verblijft in de kampen en is afhankelijk van voedselsteun: in meerderheid vrouwen en kinderen, en van de mannen zijn velen laagopgeleide boeren die met de toebedeelde lapjes rotsgrond weinig kunnen doen. De VN en de regering hebben maanden geleden al nieuwe landbouwgronden beloofd, maar die belofte bleef vooralsnog dode letter, mogelijk door de droogte.

Het klimaat wil namelijk ook niet mee. Voor de Noord-Oegandezen zijn de vluchtelingen een zegen, al was het maar omdat een van de ergste droogtes in jaren, die veestapels decimeert en miljoenen Oost-Afrikanen tot honger drijft, anders wellicht onopgemerkt was gebleven in deze verwaarloosde uithoek van het land. In Zuid-Soedan woedt momenteel ’s werelds eerste hongersnood in zes jaar. 100.000 mensen verkeren er in levensgevaar, bijna 5 miljoen mensen zijn ondervoed. Ook in Somalië, Jemen, Kenia en Tanzania dreigt zware ondervoeding.

‘De hulporganisaties en de overheid gaan tot het uiterste, maar de nood is momenteel simpelweg te hoog’, zegt Pedro Matos, programmaverantwoordelijke van het World Food Programme (WFP) van de VN. ‘Eind januari hebben we 945.000 voedselpakketten uitgedeeld, tegenover 380.000 een jaar geleden. In februari zijn daar alweer 58.000 vluchtelingen bijgekomen.’ In totaal moet het WFP – ook zij respecteren de 30 procentregel – budget vinden voor 1,3 miljoen voedselpakketten per maand. ‘We hebben voor de komende 6 maanden 67 miljoen dollar nodig. Daarvan komen we 40 miljoen dollar tekort.’

Al in augustus zag het WFP zich genoodzaakt om de rantsoenen te halveren van alle vluchtelingen die langer dan een jaar in Oeganda verblijven. ‘Dat is geen positieve ontwikkeling. Zo’n rantsoen bevat het minimum dat een mens nodig heeft om te overleven: 2100 calorieën per dag.’ Ook voor het WFP is Oeganda testterrein. Vluchtelingen krijgen de keuze tussen voedselpakketten of financiële steun. Een minderheid kiest momenteel voor die laatste optie, al probeert het WFP hen wel in die richting te duwen. ‘Dan kunnen ze zelf kiezen welk voedsel ze kopen op de markt, zonder hun eigen rantsoenen onder de marktprijs te moeten verkopen.’ Het WFP experimenteert ook met het ‘modelleren’ van voedselhulp: de rantsoenen van individuele vluchtelingen worden verlaagd naarmate hun eigen inkomstenbronnen toenemen, tot ze volledig uit de voedselhulp ‘promoveren’.

Matos: ‘Mogelijk moeten we de rantsoenen binnenkort opnieuw verkleinen, maar als we blijven snijden, groeit het risico dat mensen hun toevlucht nemen tot negatieve overlevingsstrategieën, zoals criminaliteit en prostitutie. Als het huidige integratiemodel in gevaar komt, zal het niet door een Oegandese koerswijziging zijn, maar door een gebrek aan fondsen.’

Ook de vluchtelingencommissaris luidt de alarmbel. David Apollo Kazungu: ‘Er is een nijpend gebrek aan voedsel, water, medicijnen, gezondheidscentra, scholen en infrastructuur. Wij houden ons aan onze plicht om vluchtelingen op te vangen, maar we zouden het applaus dat we internationaal oogsten graag vertaald zien in investeringen.’

Kazungu schuwt de kritiek niet. ‘Hoe kunnen Europese landen zeggen dat ze de vluchtelingenstroom niet kunnen dragen, terwijl een fragiel land zoals Oeganda wél die bereidheid blijft tonen? Ik begrijp dat het goedkoper is om een vluchteling in Oeganda op te vangen dan in België. Maar er zou toch een minimumstandaard moeten zijn. Vrouwen en kinderen leven hier onder plastic zeilen, compleet ongeschikt om hen tegen alle weersomstandigheden te beschermen. Europa wacht tot de situatie uit de hand loopt en zegt dan dat vluchtelingen in de regio moeten blijven. Wel, als we niet kunnen voldoen aan de basisvoorwaarden voor een menswaardig leven, ze zullen dat níét doen.’

Susan Alupo van het Refugee Law Project noemt de Europese houding choquerend en discriminerend. ‘Wat maakt Libanon beter? Dat het dichter bij Syrië ligt? Het is gewoon een excuus om vluchtelingen uit Europa te houden.’

Europese delegaties tonen, althans off the record, begrip voor de Oegandese kritiek. Volgens een Nederlandse diplomaat in Kampala zit Europa tussen hamer en aambeeld: ‘Het klopt dat Europa zich vooral op de eigen grenzen richt. Immigratie en vluchtelingen zijn momenteel onze grootste politieke problemen. In het noorden van Oeganda zitten nu veel vluchtelingen die te arm zijn om naar Europa te reizen. Hoe succesvoller je ontwikkelingssamenwerking, hoe groter je vluchtelingenstroom naar Europa, want het is de middenklasse die vertrekt. Dat is het perverse effect van het systeem.’

Trump en de Bijbel

In mei 2016 onthulde het Duitse magazine Der Spiegel een geheime deal tussen de Europese Unie en de Soedanese president Omar al-Bashir, tegen wie een arrestatiebevel loopt op verdenking van genocide en misdaden tegen de mensheid. De EU zou 120 miljoen euro voorzien voor registratieapparatuur en vluchtelingenkampen met detentiecentra in Soedan en zeven andere Afrikaanse landen om vluchtelingen onderweg naar Europa te onderscheppen. De deal moest van de Europese Commissie geheim blijven, want zou gezien de drieste mensenrechtenreputatie van Soedan ook de goede naam van de EU op het spel zetten.

Enkele weken later haalde, eveneens in Der Spiegel, president Museveni hard uit omdat diezelfde EU ondertussen miljoenen euro’s steun terugtrekt uit de vredesmissie van de Afrikaanse Unie in Somalië, waar het aanslepende conflict een van de wortels is van het vluchtelingenprobleem: ‘Onze troepen riskeren hun leven en de EU trekt zijn geld terug? Als geld belangrijker is dan het leven van onze kinderen, wat is dat dan anders dan arrogantie en oppervlakkigheid?’

Soortgelijke kritiek weerklinkt in buurland Kenia, dat 520.000 Somalische en Zuid-Soedanese vluchtelingen onderdak biedt. Gefrustreerd door de chronische onderfinanciering van de opvang en het kleine aantal vluchtelingen dat andere landen van Kenia willen overnemen, weigert het land nog langer de moeite op te brengen die ook rijke landen zich niet getroosten. Terwijl ze kreunt onder meerdere aanslagen die werden opgeëist door de Somalische terreurbeweging Al Shabaab, vecht de Keniaanse regering momenteel een procedureslag uit met het gerecht om het vluchtelingenkamp in Dadaab te kunnen sluiten. Dat kamp aan de Somalische grens is met zo’n 250.000 vluchtelingen een van de grootste ter wereld.

‘We zijn erg bezorgd. Als Kenia zijn kampen sluit, dreigt een exodus naar Oeganda’, zegt vluchtelingencommissaris Kazungu. Kakuma, dat andere uit zijn voegen barstende Keniaanse kamp, ligt op een boogscheut van de Oegandese grens. Terwijl vele Zuid-Soedanezen vroeger naar Kakuma vluchtten, trekken ze nu al massaal naar het gastvrijere Oeganda. Ook de Belgische ambassade in Oeganda voelt de verharding van het Keniaanse discours. Steeds meer uit Kenia weggetrokken Somaliërs vragen in Kampala een humanitair visum aan.

Voor Oeganda zou de komst van nog eens 100.000 vluchtelingen uit Kenia een ramp betekenen. Nu al lijken de fondsen die het land en de VN-organisaties kunnen ophalen bij internationale donoren hun plafond bereikt te hebben. Pedro Matos van het WFP is bezorgd om het huidige discours in belangrijke donorlanden om internationale hulp stevig terug te schroeven. ‘We kijken nauwgezet naar de evoluties in de VS en het Verenigd Koninkrijk, en proberen in te schatten wat de gevolgen zullen zijn voor onze operaties. Die landen behoren naast de EU tot onze belangrijkste donoren. Sturen ze hun humanitaire beleid en hun ontwikkelingsbeleid bij, dan kan dat een grote impact hebben.’

Kazungu beweert, ietwat flegmatiek, niet bang te zijn voor beslissingen in Londen of Washington. ‘Vluchtelingenbescherming gaat zo ver terug als het Bijbelse boek Ezechiël. Ik denk dat Trump toen niet in de buurt was. Er zijn internationale conventies die vluchtelingen beschermen en gerespecteerd moeten worden, of het nu in Oeganda, in de VS of in de hemel is.’

Door JAN DE DEKEN en ARNE GILLIS, foto’s ARNE GILLIS

‘We hebben zelf bijna 20 jaar van conflict gekend. We weten dat iedereen plots een vluchteling kan zijn.’ Susan Alupo, Refugee Law Project

‘Hoe kunnen Europese landen zeggen dat ze de vluchtelingenstroom niet kunnen dragen, terwijl een fragiel land zoals Oeganda wél die bereidheid blijft tonen?’ David Apollo Kazungu, vluchtelingencommissaris

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content