Beestenboel: de strijd tegen de bollenmijt is onbegonnen werk

© .

Je moet de bollenmijt gaan zoeken in uien en tulpenbollen. Ze kan er enorm talrijk zijn.

Bollenmijten zijn bijna niet te zien. Ze zijn doorgaans minder dan een halve millimeter groot en onopvallend gekleurd: glazig vuilwit met donkere pootjes en kop. Daarenboven leven ze in gaatjes met een diameter van amper een millimeter in ‘bollenplanten’, zoals uien en look, maar ook tulpen en gladiolen. Echt kieskeurig zijn ze niet: ze zijn ook tevreden met aardappelen en wortelen. Kieskeurigheid is zelden een goed recept voor groot succes.

Jonge mijten floreren in vochtige bodems en gaan op zoek naar een geschikte bol voor hun groei en voortplanting. Ze lijken aangetrokken te worden door lichte verwondingen op een bol, waar ze in binnendringen om hun eigen gaatje te graven. De gaatjes kunnen op hun beurt voorwerp worden van infecties door microben en schimmels.

Er zijn mannelijke bollenmijten die doen alsof ze een vrouwtje zijn. Een nuttige strategie.

Voor de plant – en eventueel de plantenkweker – is dat geen goed nieuws: misvormingen en minder groei zijn het gevolg. De verwende consument is niet geïnteresseerd in een ‘product’ dat er wat anders uitziet dan wat hij verwacht, zodat de kleinste afwijking productieverlies betekent.

De voortplantingscapaciteit van de diertjes is enorm. De lengte van hun levenscyclus wordt bepaald door de temperatuur (en in mindere mate de vochtigheid: in droge omstandigheden gaan de mijten in een soort ingekapselde winterslaap). Bij een gemiddelde temperatuur van 16 graden hebben de diertjes veertig dagen nodig om uit hun ei te sluipen, zich voort te planten en te sterven. Voor 23 graden is dat amper twaalf dagen.

Een vrouwtje kan in haar volwassen tijd meer dan 500 eitjes leggen. Het illustreert dat strijd tegen de bollenmijt onbegonnen werk is, hoewel er maatregelen genomen kunnen worden – de ene al milieuvriendelijker dan de andere – om een populatie lokaal onder controle te proberen krijgen.

Wetenschappers kijken met extra aandacht naar de ogenschijnlijk onbenullige beestjes, omdat ze een nogal speciaal voortplantingssysteem op poten hebben gezet: ze zetten in op verschillende types mannetjes. Er zijn ‘vechters’, van wie het derde van de vier paar poten uitgegroeid is tot een wapen waarmee ze andere mannetjes te lijf kunnen gaan en zelfs liquideren. En er zijn ‘klauteraars’, die niet over zo’n wapensysteem beschikken en dus vriendelijker door het leven gaan.

Een vrouwtje kan in haar volwassen tijd meer dan 500 eitjes leggen.

Nederlandse onderzoekers beschreven in het vakblad Ecology recent een derde type, dat ze ‘megaklauteraars’ doopten: mannetjes zonder wapens die echter sterk op een vrouwtje lijken, omdat ze groter zijn dan de doorsneemannetjes. Ze zouden daardoor minder makkelijk aangevallen worden door vechters, en misschien zelfs makkelijker tot paring kunnen overgaan, hoewel er nog geen verschillen in voortplantingssucces tussen de drie types zijn blootgelegd.

De ontdekking is interessant omdat er bij steeds meer soorten ‘geslachtsovergangen’ worden vastgesteld – zie de grote aandacht voor transgenders in de mensengemeenschap. Sommige antropologen gaan er zelfs vanuit dat de mens een sociale soort kon worden omdat prehistorische vrouwen meer aandacht kregen voor fysiek minder agressieve (of zelfs wat vrouwelijker) mannen dan in de lang vervlogen tijden toen wij voor een soort chimpansee konden doorgaan. Toen was het leven voor de vrouwen een stuk minder aantrekkelijk dan nu, omdat ze constant moesten optornen tegen testosteronbommen. Softies hebben daar verandering in gebracht.

Partner Content